II. V. Zo ja, welke gegevens worden bewaard met betrekking tot voertuigen waarvan geen snelheidsovertreding is vastgesteld, met welk doel gebeurt dat, hoe lang worden deze gegevens bewaard, waarom is voor die termijn gekozen en op grond van welke regelgeving?
A. Dit gaat enkel om bovengenoemde passagegegevens. De periode van 72 uur is de uiterste termijn die in de praktijk nodig is om bij het optreden van een verstoring alsnog de passagegegevens te kunnen verwerken tot overtredingen. Zo kan het voorkomen dat op zaterdag een mtm-bestand (bestand van matrix signaalgevers gedurende de dag) niet ontvangen is, dat op maandag (zijnde de eerstvolgende werkdag) opnieuw opgevraagd wordt om alsnog de passagegegevens te kunnen verwerken tot overtredingen.
Gegevens die zijn verkregen middels trajectcontrolesystemen worden enkel in zeer uitzonderlijke gevallen gebruikt voor een ander doel dan verkeershandhaving. Welke uitzonderlijke gevallen dit betreft is geregeld bij en krachtens de Wet politiegegevens. Denk hierbij aan ernstige misdrijven. In voorkomende gevallen doet Politie een aanvraag bij de Officier van Justitie voor het maximaal 72 uur aan passagedata veilig stellen voor strafrechtelijk onderzoek. Pas na goedkeuring door de Officier van Justitie wordt middels een dwangbevel met de veiligstelling van bedoelde passagegegevens gestart.
Na uiterlijk 72 uur worden alle passagegegevens van de trajectcontrolesystemen verwijderd en zijn de passagegegevens van overtredingen voor verdere verwerking aan het CJIB aangeboden.
III.V. Worden de bij een trajectcontrole opgeslagen gegevens van voertuigen waarvan een snelheidsovertreding is vastgesteld door de politie ook voor een ander doel bewaard of gebruikt dan de handhaving van de snelheidsvoorschriften, en zo ja, met welk doel/waarom en op grond van welke regelgeving?
A. Nee, zodra de overtredingen zijn vastgesteld worden deze (na maximaal 72 uur) voor verdere verwerking bij het CJIB aangeboden. Deze gegevens zijn van de trajectcontrolesystemen verwijderd en worden niet bij, of door de Politie opgeslagen.
Overtredingen worden door het CJIB verwerkt en gedurende de daar geldende bewaartermijn van de onderliggende wetgeving (Wahv of Strafrecht) opgeslagen.
IV.V. Worden de bij een trajectcontrole opgeslagen gegevens van overtreders en/of niet overtreders ook aan andere (overheids-)instanties verstrekt en, zo ja, aan welke instantie(s), met welk doel/waarom en op grond van welke regelgeving?
A. De gegevens, verkregen met een trajectcontrolesysteem, worden niet gedeeld voor andere doeleinden dan de handhaving van de snelheidsvoorschriften of met andere (overheids-) instanties behoudens de genoemde uitzondering onder punt 2.
Voor de volledigheid merken wij op dat alle gegevens die door de trajectcontrolesystemen worden vastgelegd onder de Wet politiegegevens vallen. Politie bedient de trajectcontrolesystemen, stelt overtredingen vast die zij aanlevert aan het CJIB.
Het trajectcontrolesysteem is geen ANPR systeem, maar een handhavingssysteem dat ANPR gebruikt voor de automatische verwerking van passagegegevens (kentekens) tot zgn. overtredingsbestanden. Gegevens worden in geen geval gedeeld met de Belastingdienst.
4. De voor de beoordeling van deze zaak relevante regelgeving luidt als volgt.
1. Met het toezicht op de naleving van de in artikel 2, eerste lid, bedoelde voorschriften zijn belast de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen ambtenaren.
2. De in het eerste lid bedoelde ambtenaren zijn bevoegd tot het opleggen van een administratieve sanctie ter zake van door hen of op geautomatiseerde wijze vastgestelde gedragingen aan personen die de leeftijd van twaalf jaren hebben bereikt. (…)
Artikel 3 van de Politiewet 2012 (oud):
De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven.
Artikel 159, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994:
Met de opsporing van de feiten, strafbaar gesteld bij of krachtens deze wet, zijn belast:
de in de artikelen 141 en 142 van het Wetboek van Strafvordering bedoelde personen.
Artikel 141, aanhef en onder b, Sv:
Met de opsporing van strafbare feiten zijn belast:
de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 2, onder a, van de Politiewet 2012, en de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 2, onder c en d, van die wet, voor zover zij zijn aangesteld voor de uitvoering van de politietaak.
1. Met de opsporing van strafbare feiten zijn als buitengewoon opsporingsambtenaar belast:
a. de personen aan wie door Onze Minister van Veiligheid en Justitie, onderscheidenlijk het College van procureurs-generaal een akte van opsporingsbevoegdheid is verleend;
b. de meerderjarige personen, behorend tot door Onze Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen categorieën of eenheden;
c. de personen die bij bijzondere wetten met de opsporing van de daarin bedoelde strafbare feiten worden belast, met uitzondering van de opsporingsambtenaren van de bijzondere opsporingsdiensten als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten, of die bij verordeningen zijn belast met het toezicht op de naleving daarvan, een en ander voor zover het die feiten betreft en de personen zijn beëdigd.
2. De opsporingsbevoegdheid strekt zich uit tot de in de akte of aanwijzing aangeduide strafbare feiten; de akte of aanwijzing kan bepalen dat de opsporingsbevoegdheid alle strafbare feiten omvat. (…)
1. Een ieder heeft het recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Artikel 10 van de Grondwet:
1. Ieder heeft, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer.
2. De wet stelt regels ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer in verband met het vastleggen en verstrekken van persoonsgegevens.
3. De wet stelt regels inzake de aanspraken van personen op kennisneming van over hen vastgelegde gegevens en van het gebruik dat daarvan wordt gemaakt, alsmede op verbetering van zodanige gegevens.
5. Vastgesteld is dat ANPR een techniek is die gebruik maakt van optische tekenherkenning om kentekenplaten van voertuigen op geautomatiseerde wijze te kunnen lezen. Van die techniek wordt gebruik gemaakt bij trajectcontrole. Van elk voertuig dat de trajectcontrole passeert, wordt een foto gemaakt en worden passagegegevens opgeslagen. Tot die gegevens behoren in ieder geval de locatie, sectie, datum, tijd en kenteken. Deze gegevens worden voor een periode van maximaal 72 uur opgeslagen. Alleen als sprake is van een snelheidsovertreding, worden foto en passagegegevens door de politie overgedragen aan het CJIB voor verwerking. Bij die verwerking door het CJIB worden de persoonsgegevens met betrekking tot de eigenaren van voertuigen opgehaald en vastgelegd. Het kenteken op de foto wordt aldus herleid tot de persoon van de kentekenhouder van het voertuig. Het CJIB bewaart de door hem verwerkte gegevens gedurende de wettelijke bewaartermijn.
6. Voorop staat dat het hof uitsluitend een oordeel kan geven over de vraag of sprake is van het onrechtmatig gebruik van persoonsgegevens in het onderhavige geval en, indien dit het geval zou blijken te zijn, welke gevolgen hieraan moeten worden verbonden.
7. Het gebruik en de verwerking van de persoonsgegevens is in dit geval gebaseerd op de algemene controletaak van de politie, zoals geformuleerd in artikel 3 van de Politiewet 2012, de handhaving van de rechtsorde, en op artikel 159 van de Wegenverkeerswet 1994, de opsporing van feiten die zijn strafbaar gesteld bij of krachtens laatstgenoemde wet door, met name, politie- en buitengewone opsporingsambtenaren. Niet gebleken is dat de persoonsgegevens die in het kader van de onderhavige administratieve sanctie zijn verzameld en opgeslagen, voor een ander doel zijn gebruikt dan de handhaving van de maximumsnelheid op het betreffende wegvak.
8. Het voertuig van de betrokkene is gefotografeerd door een trajectcontrolesysteem. Nadat vastgesteld is dat met dit voertuig de maximumsnelheid was overschreden, is na raadpleging van het kentekenregister een administratieve sanctie aan de betrokkene als kentekenhouder van het betreffende voertuig opgelegd. In de rechtspraak wordt aangenomen dat bij kortstondige waarnemingen op de openbare weg de persoonlijke levenssfeer niet in het geding is, althans niet in die mate dat dit gebaseerd moet zijn op een speciale bevoegdheid (EHRM, Peck v. Verenigd Koninkrijk, 44647/98, 28 januari 2003; HR 20 april 2004, LJN AL8449). Hierbij is relevant dat bestuurders en kentekenhouders van voertuigen kunnen weten en verwachten dat hun voertuig op de openbare weg aan de hand van het kenteken door de politie kan worden waargenomen. Het is van algemene bekendheid dat het kenteken op de kentekenplaat ertoe dient dat kentekenhouders van voertuigen op de weg kunnen worden geïdentificeerd ten behoeve van de handhaving van wet- en regelgeving. Bestuurders en kentekenhouders van voertuigen kunnen redelijkerwijs geen verwachting hebben dat zij voor de politie onopgemerkt blijven. Zoals tot uitdrukking komt in de rechtspraak van het EHRM, is voor de vraag of sprake is van inmenging in de persoonlijke levenssfeer de "reasonable expectation of privacy" van betrokkene van belang. De waarneming van het voertuig van de betrokkene door het trajectcontrolesysteem heeft geen betrekking op een situatie waarin de bestuurder dan wel de kentekenhouder van het voertuig mocht verwachten onbevangen zichzelf te zijn. Dit leidt tot de conclusie dat in het onderhavige geval geen sprake is van een inbreuk op het in artikel 8 van het EVRM gegarandeerde recht van betrokkene, noch van strijd met artikel 10 van de Grondwet.
9. Voor zover de betrokkene stelt dat ook kentekengegevens van andere voertuigen zijn verzameld en gedurende korte tijd zijn opgeslagen, terwijl achteraf gezien geen overtreding met die voertuigen is vastgesteld, valt dit buiten het bestek van deze procedure.
10. Waar de betrokkene wijst op de uitspraak van het Verwaltungsgericht in Hannover van 12 maart 2019 treft dit geen doel, omdat de relevante wettelijke bepalingen in de Bondsrepubliek anders luiden dan de Nederlandse wetgeving.
Ten aanzien van de verweten gedraging en de daarvoor opgelegde sanctie
11. De betrokkene betwist niet dat op de onder 1 genoemde datum, tijd en plaats met het voertuig met het kenteken [kenteken] is gereden met een (gecorrigeerde)snelheid van 142 km/h waar 130 km/h was toegestaan. Gelet hierop en op de stukken in het dossier, waaronder de foto's, de inhoud van het zaakoverzicht en de door de advocaat-generaal in hoger beroep in het geding gebrachte NMi-verklaringen, kan worden vastgesteld dat de gedraging is verricht. Daarvoor is terecht een sanctie aan de betrokkene als kentekenhouder opgelegd.
Ten aanzien van de administratiekosten
12. Ten slotte maakt de gemachtigde van de betrokkene bezwaar tegen de in rekening gebrachte administratiekosten, omdat sancties via belastingwetgeving en/of de Wahv slechts kostenbesparing voor de overheid ten doel hebben. Deze kosten stroken niet met het uitgangspunt dat sommige zaken dermate een overheidstaak behelzen dat deze als algemene kosten dienen te worden beschouwd (vgl. Hoge Raad 11 december 1992, AB 1993, 301). Ook dienen deze kosten te worden gekwalificeerd als straf, zoals onder andere blijkt uit de criteria die het Hof van Justitie in Straatsburg deze hanteert. De gemachtigde wijst op jurisprudentie over artikel 7 van het EVRM. Deze kosten zijn hierdoor in strijd met het ne bis in idem beginsel. Er wordt tweemaal een geldstraf opgelegd voor hetzelfde feitencomplex. In de uitspraak van het hof van 15 juni 2012 (NL:GHLEE:2012:BW8480) is niet aan dit beginsel getoetst. Hetzelfde geldt voor de Regeling vaststelling administratiekosten (hierna: Regeling). Het in rekening brengen van de administratiekosten is ook in strijd met het gelijkheidsbeginsel, nu zij niet in rekening worden gebracht als de burger op grond van het Wetboek van Strafrecht wordt gestraft. In geval van strijdigheid met het gelijkheidsbeginsel dient de voor de burger minst belastende regeling te gelden. In casu dienen de administratiekosten daarom te vervallen volgens de betrokkene.
13. Artikel 7, eerste lid, van het EVRM luidt:
Niemand mag worden veroordeeld wegens een handelen of nalaten, dat geen strafbaar feit naar nationaal of internationaal recht uitmaakte ten tijde dat het handelen of nalaten geschiedde. Evenmin mag een zwaardere straf worden opgelegd dan die, die ten tijde van het begaan van het strafbare feit van toepassing was.
14. Het strafbegrip in artikel 7, eerste lid, van het EVRM heeft een autonome betekenis. Dit betekent dat de invulling van het begrip niet afhankelijk is van het nationale recht. Of sprake is van een straf in de zin van artikel 7, eerste lid, EVRM is afhankelijk van een aantal factoren, waarbij men zich in de eerste plaats moet afvragen of de sanctie op een veroordeling volgt. Andere factoren die volgens het EHRM van belang zijn, zijn de aard van de sanctie volgens het nationale recht, de aard en het doel van de sanctie, de procedure die gevolgd is bij de oplegging van de sanctie en de ernst ervan (Welch vs The United Kingdom, EHRM 9 februari 1995, par. 28, (NJ 1995/606).
15. Naar aanleiding van het bezwaar tegen de administratiekosten, wijst het hof op de overwegingen 15 en 16 van zijn arrest van 15 juni 2012 ( ECLI:NL:GHLEE:2012:BW8480). Uit de in overweging 15 opgenomen tekst uit de memorie van antwoord blijkt dat de wetgever anders denkt dan de Hoge Raad in het door de gemachtigde genoemde arrest van 11 december 1992, AB 1993, 301. Het hof heeft in overweging 15 geoordeeld dat geen (Nederlandse) wettelijke bepaling in de weg staat aan het in rekening brengen van administratiekosten bij het opleggen van een administratieve sanctie en dat het aan de wetgever is om te bepalen in welke gevallen een uitzondering wordt gemaakt op de hoofdregel dat de kosten van tenuitvoerlegging van (strafrechtelijke) sancties ten laste van de staat komen (ov.15). Ook heeft het hof in overweging 16 getoetst of het in rekening brengen van administratiekosten onverenigbaar is met een ieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties. Ten aanzien van strijd met het "ne bis in idem" beginsel is overwogen - voor zover hier van belang - dat het in rekening brengen van administratiekosten niet kan worden beschouwd als het opleggen van een tweede straf, maar als een door de wetgever aan het opleggen van een administratieve sanctie gekoppeld gevolg, ertoe strekkend dat de kosten die met de inning zijn gemoeid bij de persoon aan wie de sanctie is opgelegd in rekening worden gebracht. 16. Het hof is van oordeel dat de administratiekosten in het licht van het begrip straf als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van het EVRM niet als straf kunnen worden aangemerkt. Dat de betrokkene het in rekening brengen van de administratiekosten kennelijk als een (zelfstandige) straf ervaart, maakt dit niet anders.
17. Van schending van het gelijkheidsbeginsel is geen sprake. In artikel 1 van de Regeling vaststelling administratiekosten 2012 is bepaald dat de administratiekosten per 1 januari 2016 per administratieve sanctie € 9,- bedragen. Ook degene aan wie een strafrechtelijke geldboete wordt opgelegd is ingevolge artikel 9a van het Besluit tenuitvoerlegging geldboeten administratiekosten verschuldigd. Ook in dat geval worden de administratiekosten samen met de geldboete in rekening gebracht. In artikel 2 van de Regeling is bepaald dat de administratiekosten per geldboete eveneens € 9,- bedragen.
18. Gelet op het voorgaande zal het hof de beslissing van de kantonrechter bevestigen met verbetering van de gronden waarop die beslissing berust.
19. Nu de betrokkene niet in het gelijk wordt gesteld, zal het hof het verzoek tot vergoeding van kosten afwijzen.