ECLI:NL:GHARL:2019:6129

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 juli 2019
Publicatiedatum
25 juli 2019
Zaaknummer
WAHV 200.238.109
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. de Witt
  • M. Smeitink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van trajectcontrole en privacy-inbreuken in verkeershandhaving

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland. De betrokkene, vertegenwoordigd door mr. B.A. Boer, had hoger beroep ingesteld tegen een administratieve sanctie van € 91,- wegens overschrijding van de maximumsnelheid op autosnelwegen. De betrokkene betwistte de rechtmatigheid van de trajectcontrole, waarbij foto's van voertuigen worden gemaakt om snelheidsovertredingen vast te stellen. Hij voerde aan dat deze werkwijze inbreuk maakt op zijn recht op privacy, zoals vastgelegd in artikel 8 van het EVRM en artikel 10 van de Grondwet. Het hof oordeelde dat de werkwijze van de trajectcontrole geen inbreuk op de privacy vormt, omdat de gegevens op een geautomatiseerde wijze worden verzameld en enkel voor verkeershandhaving worden gebruikt. De kantonrechter had eerder het beroep van de betrokkene ongegrond verklaard, en het hof bevestigde deze beslissing met verbetering van gronden. Het hof oordeelde dat de administratiekosten geen straf zijn in de zin van artikel 7 van het EVRM en dat er geen schending van het ne bis in idem beginsel of het gelijkheidsbeginsel plaatsvond. De beslissing van de kantonrechter werd bevestigd, en het verzoek om proceskostenvergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

WAHV 200.238.109
25 juli 2019
CJIB 206682715
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland
van 26 februari 2018
betreffende
[naam] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [plaats 1] ,
voor wie als gemachtigde optreedt mr. B.A. Boer,
kantoorhoudende te 's-Gravenhage.

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard.

Het procesverloop

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding. Daarnaast is gevraagd om de zaak op een zitting van het hof te behandelen.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen een verweerschrift in te dienen. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
De zaak is behandeld ter zitting van 16 november 2018. De betrokkene is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Als gemachtigde van de advocaat-generaal is verschenen mr. C.T. Brontsema. Ter zitting is de behandeling van de zaak aangehouden om de advocaat-generaal in de gelegenheid te stellen aanvullende informatie in het geding te brengen. Een afschrift van het proces-verbaal van de zitting is naar partijen gestuurd.
Op 20 december 2018 is aanvullende informatie ontvangen van de advocaat-generaal. De gemachtigde van de betrokkene heeft daarop gereageerd. Beide gemachtigden hebben aangegeven geen behoefte te hebben aan een nadere behandeling van de zaak ter zitting.
Op 14 mei 2019 is nog een brief van de gemachtigde van de betrokkene ontvangen. Een afschrift ervan is doorgestuurd naar de advocaat-generaal, die hierop heeft gereageerd.
Hierna is het onderzoek gesloten.

Beoordeling

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 91,- opgelegd ter zake van “overschrijding maximum snelheid op autosnelwegen, met 12 km/h”. Deze gedraging zou zijn verricht op 12 april 2017 om 12:29 uur op de A4 (trajectcontrole Hoofddorp rechts) te Nieuw-Vennep met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
Het standpunt van de betrokkene
2. De betrokkene stelt zich op het standpunt dat de foto's van de trajectcontrole niet als bewijsmiddel kunnen worden gebruikt, omdat het opsporingsmiddel trajectcontrole in strijd is met en inbreuk maakt op het recht op privacy als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) en artikel 10, tweede lid, van de Grondwet. Daartoe wordt het volgende aangevoerd.
Trajectcontrole is een vorm van Automatic Number Plate Recognition (ANPR), nu het bij ANPR ook om kentekenherkenning gaat. Ook in de visie dat een trajectcontrole slechts ANPR gebruikt, geldt dat in beide systemen op permanente en systematische wijze (persoons)gegevens worden verzameld. Een persoonsgegeven is een gegeven waardoor een persoon direct dan wel indirect te herleiden is. De uitspraak van het hof van 30 mei 2018, te vinden op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2018:4961, miskent dat een kenteken een persoonsgegeven is.
Bij een trajectcontrole volgt de overheid de bestuurder van een motorvoertuig in de openbare ruimte. Zonder toestemming van de bestuurder en ongeacht of sprake is van verdenking van een strafbaar feit, worden op systematische en permanente wijze gegevens verzameld, opgeslagen en verwerkt. Omdat de overheid over meerdere camerabeelden beschikt, kan door koppeling van beelden een compleet beeld van het doen en laten van een individu ontstaan. Het gevaar van function creep, dat wil zeggen gebruik voor een ander doel, manifesteert zich.
Artikel 8, tweede lid, van het EVRM vereist dat de mogelijkheid tot een dergelijke inbreuk expliciet, voldoende toegankelijk en voorzienbaar en met waarborgen tegen misbruik is vastgelegd in nationale wetgeving. In die wetgeving dient ook precies te worden vastgelegd waar deze gegevens voor mogen worden gebruikt en moet worden voorzien in een toezichthoudend systeem dat ook daadwerkelijk in staat is om toezicht te houden en bij overtreding te handhaven. Artikel 10 van de Grondwet schrijft vervolgens voor dat deze wetgeving in een wet in formele zin dient te zijn opgenomen. Voorzienbaar, of "voorzien bij wet" ziet niet op aanwezige bebording omtrent de trajectcontrole, zoals de kantonrechter oordeelde, maar houdt in dat burgers op voorhand kunnen weten welke wettelijke regeling er bestaat omtrent een systeem dat inbreuk op de privacy maakt en welke bescherming die regeling biedt ingeval van een inbreuk. Een dergelijke specifieke wettelijke basis voor het trajectcontrolesysteem bestaat in de Nederlandse wetgeving niet. Dat volgt ook uit de Memorie van Toelichting met betrekking tot de invoering van artikel 126jj van het Wetboek van Strafvordering (Sv), dat een dergelijke wettelijke basis zal moeten gaan geven. De wijze waarop de Hoge Raad in uitspraken met betrekking tot trajectcontrole dit gebrek heeft gerepareerd door een koppeling te maken met de Politiewet en de artikelen 141 en 142 Sv strookt niet met artikel 8 van het EVRM. De Hoge Raad gaat voorbij aan het feit dat bij trajectcontrole meer opnamen worden gemaakt van niet-strafbare gedragingen dan van wel strafbare gedragingen. Het EVRM en de Grondwet beogen allen die onder het bereik van hun werkingssfeer vallen te beschermen tegen privacy-inbreuken en niet enkel verdachten van strafbare feiten. Artikel 3 van de Politiewet, al dan niet in combinatie met de Wet politiegegevens, is niet een dergelijke vereiste specifieke regeling en is slechts bruikbaar voor de uitvoering van de dagelijkse politietaak, in de Memorie van Toelichting bij de Wet politiegegevens omschreven als 'eenvoudig recherchewerk', zoals het onderzoek naar diefstallen. Uit artikel 3 van de Politiewet valt niet op te maken dat deze wet kan worden ingezet om aan de hand van de opslag en bewerking van persoonsgegevens snelheidsovertredingen op te sporen en hoe dan door de overheid met deze persoonsgegevens zal worden omgegaan en met welke waarborgen is gegarandeerd dat deze gegevens niet voor andere doeleinden worden gebruikt (function creep), dan wel in welke uitzonderlijke gevallen dat wel mag. Dat is relevant, omdat de advocaat-generaal in de zaak die tot eerder genoemd arrest van 30 mei 2018 leidde heeft gezegd dat de gegevens die zijn verkregen middels trajectcontrolesystemen in uitzonderlijke gevallen voor een ander doel dan verkeershandhaving worden gebruikt. De artikelen 141 en 142 Sv kunnen geen beperkte inbreuk op grond- en mensenrechten rechtvaardigen, omdat de artikelen 10 van de Grondwet en 8 van het EVRM een uitzondering in geval van een beperkte inbreuk niet kennen.
Ook voldoet trajectcontrole niet aan de in artikel 8 van het EVRM gestelde vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit om een inbreuk te rechtvaardigen. Het handhaven van de snelheid kan ook op een wijze die geen inbreuk maakt op de privacy van de weggebruiker die geen verkeersovertreding begaat. Bijvoorbeeld de fotocamera die slechts geactiveerd wordt bij een snelheidsovertreding. Effectiviteit is geen door artikel 8 van het EVRM erkend excuus. De gemachtigde wijst op rechtsoverweging 103 van het arrest van het Europees hof voor de rechten van de mens (EHRM) van 21 december 2016 (ECLI:EU:C:2016:970). Uit diverse maatschappelijke ontwikkelingen kan worden geconcludeerd dat burgers en overheid vinden dat het beschermen van privacy belangrijk is. Het argument dat het bij trajectcontrole slechts om een geringe inbreuk zou gaan, zodat een meer specifieke wettelijke regeling dan de Politiewet niet vereist zou zijn, is onjuist en in tegenspraak met het privacybeleid dat de overheid voorstaat.
De door de advocaat-generaal nader verstrekte informatie houdt in dat passagegegevens, dat wil zeggen locatie, sectie, datum en tijd en kenteken, 72 uur worden bewaard. Als alleen al een kenteken een persoonsgegeven is, dan worden er dus persoonsgegevens verzameld en bewaard. Uit de informatie volgt nog steeds niet wie toezicht houdt op die termijn en op grond van welke regelgeving de gegevens van niet-overtreders 72 uur wordt bewaard. Technisch gezien is het mogelijk om de verzamelde gegevens van niet-overtreders direct te verwijderen. Het is onduidelijk waarom dit niet gebeurt of waarom de termijn niet verkort kan worden. Dat ingeval van een storing van het trajectcontrole-systeem eventueel een aantal overtreders niet kan worden vervolgd, kan nimmer rechtvaardigen dat er structureel en op systematische basis gegevens worden verzameld en bewaard van een veel grotere groep niet-overtreders. De eis van proportionaliteit staat hieraan in de weg. Bovendien dreigt function creep niet alleen, maar vindt die ook daadwerkelijk plaats. De Wet politiegegevens kan geen grondslag bieden voor het gebruik van de verzamelde gegevens voor een ander doel dan verkeershandhaving. Die wet ziet op de verwerking van al verzamelde gegevens maar niet op in de toekomst te verkrijgen gegevens. Ook is er geen sprake van objectieve toetsing t.a.v. de noodzaak om de gegevens voor een ander doel dan snelheidscontrole te gebruiken. De officier van justitie beoordeelt en niet de rechter. De gemachtigde wijst er tot slot op dat in Duitsland een uitspraak is gedaan waarin trajectcontrole is verboden. Ter onderbouwing is de uitspraak van 12 maart 2019 van het Verwaltungsgericht in Hannover overgelegd.
Het standpunt van het openbaar ministerie
3. De advocaat-generaal stelt zich onder verwijzing naar het arrest van het hof van
30 mei 2018 (ECLI:NL:GHARL:2018:4961) op het standpunt dat bij een trajectcontrole geen sprake is van schending van de privacy als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van het EVRM en artikel 10, tweede lid, van de Grondwet. De casus in die zaak lijkt op die in deze zaak. De sanctie is met toepassing van artikel 5 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) opgelegd aan de kentekenhouder. Er heeft geen staandehouding plaatsgevonden, we weten niet wie de auto bestuurde ten tijde van het passeren van de trajectcontrole. Bij trajectcontrole wordt een voertuig overigens niet gevolgd. Er worden twee foto's genomen. De enkele stelling dat de vastgelegde gegevens voor een ander doel kunnen worden gebruikt (function creep), is onvoldoende om aan te nemen dat dit ook gebeurt. Er zijn geen aanwijzingen dat de foto's hier voor een ander doel dan snelheidshandhaving zijn gebruikt. Het hof oordeelde in het hiervoor genoemde arrest ook dat de omstandigheid dat de gegevens mogelijk voor een ander doel zouden kunnen worden gebruikt, niet tot een ander oordeel in het kader van de Wahv-procedure leidt. De Politiewet en de Wet politiegegevens bieden wel een voldoende juridische basis voor de handhaving van snelheid door middel van trajectcontrole. De beslissing van de kantonrechter komt voor bevestiging in aanmerking, zij het met verbetering van gronden, nu de kantonrechter heeft geoordeeld dat een trajectcontrole een geringe inbreuk maakt op de privacy.
Het hof heeft de advocaat-generaal in de gelegenheid gesteld aanvullende informatie in het geding te brengen. De vier hierna vermelde vragen (V) zijn beantwoord (A) door
E.R. Derksen, technisch adviseur verkeershandhavingsmiddelen.
I. V. Worden de bij een trajectcontrole verkregen (persoons-)gegevens met betrekking tot voertuigen waarvan geen snelheidsovertreding is vastgesteld, na de verwerking daarvan nog gedurende enige periode bewaard?
A. Ja, het trajectcontrolesysteem bewaart van iedere passage de passagegegevens (afhankelijk van het type trajectcontrolesysteem de foto, maar in ieder geval de locatie, sectie, datum, tijd en kenteken) voor een periode van maximaal 72 uur. Persoonsgegevens met betrekking tot de eigenaren van voertuigen worden alleen dan opgehaald en vastgelegd als er sprake is van een overtreding. Deze verrijking vindt per definitie plaats tijdens de verwerking van de overtredingsgegevens bij het CJIB en niet op het trajectcontrolesysteem.
II. V. Zo ja, welke gegevens worden bewaard met betrekking tot voertuigen waarvan geen snelheidsovertreding is vastgesteld, met welk doel gebeurt dat, hoe lang worden deze gegevens bewaard, waarom is voor die termijn gekozen en op grond van welke regelgeving?
A. Dit gaat enkel om bovengenoemde passagegegevens. De periode van 72 uur is de uiterste termijn die in de praktijk nodig is om bij het optreden van een verstoring alsnog de passagegegevens te kunnen verwerken tot overtredingen. Zo kan het voorkomen dat op zaterdag een mtm-bestand (bestand van matrix signaalgevers gedurende de dag) niet ontvangen is, dat op maandag (zijnde de eerstvolgende werkdag) opnieuw opgevraagd wordt om alsnog de passagegegevens te kunnen verwerken tot overtredingen.
Gegevens die zijn verkregen middels trajectcontrolesystemen worden enkel in zeer uitzonderlijke gevallen gebruikt voor een ander doel dan verkeershandhaving. Welke uitzonderlijke gevallen dit betreft is geregeld bij en krachtens de Wet politiegegevens. Denk hierbij aan ernstige misdrijven. In voorkomende gevallen doet Politie een aanvraag bij de Officier van Justitie voor het maximaal 72 uur aan passagedata veilig stellen voor strafrechtelijk onderzoek. Pas na goedkeuring door de Officier van Justitie wordt middels een dwangbevel met de veiligstelling van bedoelde passagegegevens gestart.
Na uiterlijk 72 uur worden alle passagegegevens van de trajectcontrolesystemen verwijderd en zijn de passagegegevens van overtredingen voor verdere verwerking aan het CJIB aangeboden.
III.V. Worden de bij een trajectcontrole opgeslagen gegevens van voertuigen waarvan een snelheidsovertreding is vastgesteld door de politie ook voor een ander doel bewaard of gebruikt dan de handhaving van de snelheidsvoorschriften, en zo ja, met welk doel/waarom en op grond van welke regelgeving?
A. Nee, zodra de overtredingen zijn vastgesteld worden deze (na maximaal 72 uur) voor verdere verwerking bij het CJIB aangeboden. Deze gegevens zijn van de trajectcontrolesystemen verwijderd en worden niet bij, of door de Politie opgeslagen.
Overtredingen worden door het CJIB verwerkt en gedurende de daar geldende bewaartermijn van de onderliggende wetgeving (Wahv of Strafrecht) opgeslagen.
IV.V. Worden de bij een trajectcontrole opgeslagen gegevens van overtreders en/of niet overtreders ook aan andere (overheids-)instanties verstrekt en, zo ja, aan welke instantie(s), met welk doel/waarom en op grond van welke regelgeving?
A. De gegevens, verkregen met een trajectcontrolesysteem, worden niet gedeeld voor andere doeleinden dan de handhaving van de snelheidsvoorschriften of met andere (overheids-) instanties behoudens de genoemde uitzondering onder punt 2.
Voor de volledigheid merken wij op dat alle gegevens die door de trajectcontrolesystemen worden vastgelegd onder de Wet politiegegevens vallen. Politie bedient de trajectcontrolesystemen, stelt overtredingen vast die zij aanlevert aan het CJIB.
Het trajectcontrolesysteem is geen ANPR systeem, maar een handhavingssysteem dat ANPR gebruikt voor de automatische verwerking van passagegegevens (kentekens) tot zgn. overtredingsbestanden. Gegevens worden in geen geval gedeeld met de Belastingdienst.
Het oordeel van het hof
4. De voor de beoordeling van deze zaak relevante regelgeving luidt als volgt.
Artikel 3 van de Wahv:
1. Met het toezicht op de naleving van de in artikel 2, eerste lid, bedoelde voorschriften zijn belast de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen ambtenaren.
2. De in het eerste lid bedoelde ambtenaren zijn bevoegd tot het opleggen van een administratieve sanctie ter zake van door hen of op geautomatiseerde wijze vastgestelde gedragingen aan personen die de leeftijd van twaalf jaren hebben bereikt. (…)
Artikel 3 van de Politiewet 2012 (oud):
De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven.
Artikel 159, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994:
Met de opsporing van de feiten, strafbaar gesteld bij of krachtens deze wet, zijn belast:
de in de artikelen 141 en 142 van het Wetboek van Strafvordering bedoelde personen.
Artikel 141, aanhef en onder b, Sv:
Met de opsporing van strafbare feiten zijn belast:
de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 2, onder a, van de Politiewet 2012, en de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 2, onder c en d, van die wet, voor zover zij zijn aangesteld voor de uitvoering van de politietaak.
Artikel 142 Sv:
1. Met de opsporing van strafbare feiten zijn als buitengewoon opsporingsambtenaar belast:
a. de personen aan wie door Onze Minister van Veiligheid en Justitie, onderscheidenlijk het College van procureurs-generaal een akte van opsporingsbevoegdheid is verleend;
b. de meerderjarige personen, behorend tot door Onze Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen categorieën of eenheden;
c. de personen die bij bijzondere wetten met de opsporing van de daarin bedoelde strafbare feiten worden belast, met uitzondering van de opsporingsambtenaren van de bijzondere opsporingsdiensten als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten, of die bij verordeningen zijn belast met het toezicht op de naleving daarvan, een en ander voor zover het die feiten betreft en de personen zijn beëdigd.
2. De opsporingsbevoegdheid strekt zich uit tot de in de akte of aanwijzing aangeduide strafbare feiten; de akte of aanwijzing kan bepalen dat de opsporingsbevoegdheid alle strafbare feiten omvat. (…)
Artikel 8 van het EVRM:
1. Een ieder heeft het recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Artikel 10 van de Grondwet:
1. Ieder heeft, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer.
2. De wet stelt regels ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer in verband met het vastleggen en verstrekken van persoonsgegevens.
3. De wet stelt regels inzake de aanspraken van personen op kennisneming van over hen vastgelegde gegevens en van het gebruik dat daarvan wordt gemaakt, alsmede op verbetering van zodanige gegevens.
5. Vastgesteld is dat ANPR een techniek is die gebruik maakt van optische tekenherkenning om kentekenplaten van voertuigen op geautomatiseerde wijze te kunnen lezen. Van die techniek wordt gebruik gemaakt bij trajectcontrole. Van elk voertuig dat de trajectcontrole passeert, wordt een foto gemaakt en worden passagegegevens opgeslagen. Tot die gegevens behoren in ieder geval de locatie, sectie, datum, tijd en kenteken. Deze gegevens worden voor een periode van maximaal 72 uur opgeslagen. Alleen als sprake is van een snelheidsovertreding, worden foto en passagegegevens door de politie overgedragen aan het CJIB voor verwerking. Bij die verwerking door het CJIB worden de persoonsgegevens met betrekking tot de eigenaren van voertuigen opgehaald en vastgelegd. Het kenteken op de foto wordt aldus herleid tot de persoon van de kentekenhouder van het voertuig. Het CJIB bewaart de door hem verwerkte gegevens gedurende de wettelijke bewaartermijn.
6. Voorop staat dat het hof uitsluitend een oordeel kan geven over de vraag of sprake is van het onrechtmatig gebruik van persoonsgegevens in het onderhavige geval en, indien dit het geval zou blijken te zijn, welke gevolgen hieraan moeten worden verbonden.
7. Het gebruik en de verwerking van de persoonsgegevens is in dit geval gebaseerd op de algemene controletaak van de politie, zoals geformuleerd in artikel 3 van de Politiewet 2012, de handhaving van de rechtsorde, en op artikel 159 van de Wegenverkeerswet 1994, de opsporing van feiten die zijn strafbaar gesteld bij of krachtens laatstgenoemde wet door, met name, politie- en buitengewone opsporingsambtenaren. Niet gebleken is dat de persoonsgegevens die in het kader van de onderhavige administratieve sanctie zijn verzameld en opgeslagen, voor een ander doel zijn gebruikt dan de handhaving van de maximumsnelheid op het betreffende wegvak.
8. Het voertuig van de betrokkene is gefotografeerd door een trajectcontrolesysteem. Nadat vastgesteld is dat met dit voertuig de maximumsnelheid was overschreden, is na raadpleging van het kentekenregister een administratieve sanctie aan de betrokkene als kentekenhouder van het betreffende voertuig opgelegd. In de rechtspraak wordt aangenomen dat bij kortstondige waarnemingen op de openbare weg de persoonlijke levenssfeer niet in het geding is, althans niet in die mate dat dit gebaseerd moet zijn op een speciale bevoegdheid (EHRM, Peck v. Verenigd Koninkrijk, 44647/98, 28 januari 2003; HR 20 april 2004, LJN AL8449). Hierbij is relevant dat bestuurders en kentekenhouders van voertuigen kunnen weten en verwachten dat hun voertuig op de openbare weg aan de hand van het kenteken door de politie kan worden waargenomen. Het is van algemene bekendheid dat het kenteken op de kentekenplaat ertoe dient dat kentekenhouders van voertuigen op de weg kunnen worden geïdentificeerd ten behoeve van de handhaving van wet- en regelgeving. Bestuurders en kentekenhouders van voertuigen kunnen redelijkerwijs geen verwachting hebben dat zij voor de politie onopgemerkt blijven. Zoals tot uitdrukking komt in de rechtspraak van het EHRM, is voor de vraag of sprake is van inmenging in de persoonlijke levenssfeer de "reasonable expectation of privacy" van betrokkene van belang. De waarneming van het voertuig van de betrokkene door het trajectcontrolesysteem heeft geen betrekking op een situatie waarin de bestuurder dan wel de kentekenhouder van het voertuig mocht verwachten onbevangen zichzelf te zijn. Dit leidt tot de conclusie dat in het onderhavige geval geen sprake is van een inbreuk op het in artikel 8 van het EVRM gegarandeerde recht van betrokkene, noch van strijd met artikel 10 van de Grondwet.
9. Voor zover de betrokkene stelt dat ook kentekengegevens van andere voertuigen zijn verzameld en gedurende korte tijd zijn opgeslagen, terwijl achteraf gezien geen overtreding met die voertuigen is vastgesteld, valt dit buiten het bestek van deze procedure.
10. Waar de betrokkene wijst op de uitspraak van het Verwaltungsgericht in Hannover van 12 maart 2019 treft dit geen doel, omdat de relevante wettelijke bepalingen in de Bondsrepubliek anders luiden dan de Nederlandse wetgeving.
Ten aanzien van de verweten gedraging en de daarvoor opgelegde sanctie
11. De betrokkene betwist niet dat op de onder 1 genoemde datum, tijd en plaats met het voertuig met het kenteken [kenteken] is gereden met een (gecorrigeerde)snelheid van 142 km/h waar 130 km/h was toegestaan. Gelet hierop en op de stukken in het dossier, waaronder de foto's, de inhoud van het zaakoverzicht en de door de advocaat-generaal in hoger beroep in het geding gebrachte NMi-verklaringen, kan worden vastgesteld dat de gedraging is verricht. Daarvoor is terecht een sanctie aan de betrokkene als kentekenhouder opgelegd.
Ten aanzien van de administratiekosten
12. Ten slotte maakt de gemachtigde van de betrokkene bezwaar tegen de in rekening gebrachte administratiekosten, omdat sancties via belastingwetgeving en/of de Wahv slechts kostenbesparing voor de overheid ten doel hebben. Deze kosten stroken niet met het uitgangspunt dat sommige zaken dermate een overheidstaak behelzen dat deze als algemene kosten dienen te worden beschouwd (vgl. Hoge Raad 11 december 1992, AB 1993, 301). Ook dienen deze kosten te worden gekwalificeerd als straf, zoals onder andere blijkt uit de criteria die het Hof van Justitie in Straatsburg deze hanteert. De gemachtigde wijst op jurisprudentie over artikel 7 van het EVRM. Deze kosten zijn hierdoor in strijd met het ne bis in idem beginsel. Er wordt tweemaal een geldstraf opgelegd voor hetzelfde feitencomplex. In de uitspraak van het hof van 15 juni 2012 (NL:GHLEE:2012:BW8480) is niet aan dit beginsel getoetst. Hetzelfde geldt voor de Regeling vaststelling administratiekosten (hierna: Regeling). Het in rekening brengen van de administratiekosten is ook in strijd met het gelijkheidsbeginsel, nu zij niet in rekening worden gebracht als de burger op grond van het Wetboek van Strafrecht wordt gestraft. In geval van strijdigheid met het gelijkheidsbeginsel dient de voor de burger minst belastende regeling te gelden. In casu dienen de administratiekosten daarom te vervallen volgens de betrokkene.
13. Artikel 7, eerste lid, van het EVRM luidt:
Niemand mag worden veroordeeld wegens een handelen of nalaten, dat geen strafbaar feit naar nationaal of internationaal recht uitmaakte ten tijde dat het handelen of nalaten geschiedde. Evenmin mag een zwaardere straf worden opgelegd dan die, die ten tijde van het begaan van het strafbare feit van toepassing was.
14. Het strafbegrip in artikel 7, eerste lid, van het EVRM heeft een autonome betekenis. Dit betekent dat de invulling van het begrip niet afhankelijk is van het nationale recht. Of sprake is van een straf in de zin van artikel 7, eerste lid, EVRM is afhankelijk van een aantal factoren, waarbij men zich in de eerste plaats moet afvragen of de sanctie op een veroordeling volgt. Andere factoren die volgens het EHRM van belang zijn, zijn de aard van de sanctie volgens het nationale recht, de aard en het doel van de sanctie, de procedure die gevolgd is bij de oplegging van de sanctie en de ernst ervan (Welch vs The United Kingdom, EHRM 9 februari 1995, par. 28, (NJ 1995/606).
15. Naar aanleiding van het bezwaar tegen de administratiekosten, wijst het hof op de overwegingen 15 en 16 van zijn arrest van 15 juni 2012 ( ECLI:NL:GHLEE:2012:BW8480). Uit de in overweging 15 opgenomen tekst uit de memorie van antwoord blijkt dat de wetgever anders denkt dan de Hoge Raad in het door de gemachtigde genoemde arrest van 11 december 1992, AB 1993, 301. Het hof heeft in overweging 15 geoordeeld dat geen (Nederlandse) wettelijke bepaling in de weg staat aan het in rekening brengen van administratiekosten bij het opleggen van een administratieve sanctie en dat het aan de wetgever is om te bepalen in welke gevallen een uitzondering wordt gemaakt op de hoofdregel dat de kosten van tenuitvoerlegging van (strafrechtelijke) sancties ten laste van de staat komen (ov.15). Ook heeft het hof in overweging 16 getoetst of het in rekening brengen van administratiekosten onverenigbaar is met een ieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties. Ten aanzien van strijd met het "ne bis in idem" beginsel is overwogen - voor zover hier van belang - dat het in rekening brengen van administratiekosten niet kan worden beschouwd als het opleggen van een tweede straf, maar als een door de wetgever aan het opleggen van een administratieve sanctie gekoppeld gevolg, ertoe strekkend dat de kosten die met de inning zijn gemoeid bij de persoon aan wie de sanctie is opgelegd in rekening worden gebracht.
16. Het hof is van oordeel dat de administratiekosten in het licht van het begrip straf als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van het EVRM niet als straf kunnen worden aangemerkt. Dat de betrokkene het in rekening brengen van de administratiekosten kennelijk als een (zelfstandige) straf ervaart, maakt dit niet anders.
17. Van schending van het gelijkheidsbeginsel is geen sprake. In artikel 1 van de Regeling vaststelling administratiekosten 2012 is bepaald dat de administratiekosten per 1 januari 2016 per administratieve sanctie € 9,- bedragen. Ook degene aan wie een strafrechtelijke geldboete wordt opgelegd is ingevolge artikel 9a van het Besluit tenuitvoerlegging geldboeten administratiekosten verschuldigd. Ook in dat geval worden de administratiekosten samen met de geldboete in rekening gebracht. In artikel 2 van de Regeling is bepaald dat de administratiekosten per geldboete eveneens € 9,- bedragen.
18. Gelet op het voorgaande zal het hof de beslissing van de kantonrechter bevestigen met verbetering van de gronden waarop die beslissing berust.
19. Nu de betrokkene niet in het gelijk wordt gesteld, zal het hof het verzoek tot vergoeding van kosten afwijzen.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter met verbetering van de gronden;
wijst af het verzoek om vergoeding van proceskosten.
Dit arrest is gewezen door mr. De Witt, in tegenwoordigheid van mr. Smeitink als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.