ECLI:NL:GHARL:2018:4961

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 mei 2018
Publicatiedatum
30 mei 2018
Zaaknummer
WAHV 200.182.826
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Anjewierden
  • J. van Schuijlenburg
  • M. de Witt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Privacy-inbreuk bij trajectcontrole en de rechtsgeldigheid van gegevensverwerking

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een snelheidsovertreding die is vastgesteld door middel van een trajectcontrole. De betrokkene, een rechtspersoon, heeft betoogd dat de trajectcontrole inbreuk maakt op het recht op privacy zoals vastgelegd in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en artikel 10 van de Grondwet. Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat bij een trajectcontrole geen sprake is van een inbreuk op het recht op privacy, omdat de gegevens die worden verzameld niet direct herleidbaar zijn tot de bestuurder van het voertuig. Het hof heeft ook geoordeeld dat de wettelijke basis voor de gegevensverwerking niet ontbreekt, ondanks dat artikel 126jj van het Wetboek van Strafvordering nog een conceptwet is. De betrokkene heeft verder aangevoerd dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat artikel 8 van het EVRM niet van toepassing is op rechtspersonen. Het hof heeft deze argumenten verworpen en bevestigd dat de privacywetgeving ook van toepassing is op gegevens die tot identificatie van personen kunnen leiden. Uiteindelijk heeft het hof de beslissing van de kantonrechter bevestigd en het verzoek tot vergoeding van kosten afgewezen.

Uitspraak

WAHV 200.182.826
30 mei 2018
CJIB 186009013
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland
van 23 november 2015
betreffende
[betrokkene] B.V. (hierna te noemen: betrokkene),
gevestigd te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt mr. [B] ,
kantoorhoudende te [A] .

Het tussenarrest

Het hof heeft bij het tussenarrest van 1 februari 2017 het onderzoek heropend en iedere verdere beslissing aangehouden omdat de meervoudige kamer van het hof meer tijd nodig heeft om tot een uitspraak te komen.
Beoordeling
1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 139,- opgelegd ter zake van “overschrijding maximum snelheid op autosnelwegen, met 18 km/h (verkeersbord A1)”, welke gedraging zou zijn verricht op
29 november 2014 om 22:20 uur op de A12 links, trajectcontrole te Woerden met het voertuig met het kenteken [YY-YY-00] .
Het standpunt van de betrokkene
2. De betrokkene stelt zich op het standpunt dat de foto's van de trajectcontrole niet als bewijsmiddel kunnen worden gebruikt, omdat het opsporingsmiddel trajectcontrole in strijd is met en inbreuk maakt op het recht op privacy als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (verder: EVRM) en artikel 10, tweede lid, van de Grondwet. Daartoe wordt het volgende aangevoerd.
Bij een trajectcontrole volgt de overheid de bestuurder van een motorvoertuig in de openbare ruimte. Zonder toestemming van de bestuurder en ongeacht of er sprake is van verdenking van een strafbaar feit, worden systematisch en permanent gegevens verzameld, opgeslagen en verwerkt, die al dan niet direct herleidbaar zijn tot de bestuurder van het voertuig. Onduidelijk is hoe lang de gegevens worden bewaard en op grond waarvan. Omdat de overheid over meerdere camerabeelden beschikt, kan door koppeling een compleet beeld van het doen en laten van een individu ontstaan. Het gevaar van "function creep" manifesteert zich. De gegevens kunnen worden gebruikt voor een ander doel dan verkeershandhaving. Gelet daarop betreft het hier geen geringe inbreuk op het recht op privacy als bedoeld in voormelde bepalingen.
De artikelen 8, tweede lid, van het EVRM en 10, tweede lid, van de Grondwet vereisen voor een inbreuk op het recht op privacy een specifieke wettelijke basis in de nationale wetgeving die tevens is vastgelegd in de vorm van een wet in formele zin. Die wettelijke basis ontbreekt. Artikel 126jj van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is nog slechts een conceptwet. De wijze waarop de Hoge Raad in uitspraken met betrekking tot trajectcontrole dit gebrek heeft gerepareerd door een koppeling te maken met de Politiewet en de artikelen 141 en 142 Sv strookt niet met artikel 8 van het EVRM. De Hoge Raad gaat namelijk voorbij aan het feit dat er bij trajectcontrole meer opnamen worden gemaakt van niet-strafbare gedragingen dan van wel strafbare gedragingen. Het EVRM en de Grondwet beogen allen die onder het bereik van hun werkingssfeer vallen te beschermen tegen privacy-inbreuken en niet enkel verdachten van strafbare feiten. Ook wordt niet voldaan aan de in artikel 8 van het EVRM gestelde vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit om een inbreuk te rechtvaardigen. Er zou ook een gewone flitspaal kunnen worden gebruikt, die alleen overtreders vastlegt. De betrokkene wijst verder op rechtsoverweging 103 van het arrest van het Europees hof voor de rechten van de mens (EHRM) van 21 december 2016 (ECLI:EU:C:2016:970), stelt dat artikel 3 van de Politiewet (2012) daaraan geenszins voldoet en wijst op het in de conclusie van de advocaat-generaal bij de Hoge Raad van
16 augustus 2016 (ECLI:NL:PHR:2016:853) opgenomen overzicht van jurisprudentie van het EHRM. Uit diverse maatschappelijke ontwikkelingen kan worden geconcludeerd dat burgers en overheid vinden dat bescherming van privacy belangrijk is. De stelling dat de trajectcontrole slechts een 'geringe inbreuk' op de privacy is, is verder in tegenspraak met het privacy beleid dat de overheid voorstaat.
Verder voert de betrokkene aan dat de kantonrechter ten onrechte en op onjuiste gronden artikel 8 van het EVRM en artikel 10, tweede lid, van de Grondwet niet van toepassing heeft geacht op de betrokkene als rechtspersoon. De privacywetgeving is immers van toepassing op alle data die, al dan niet direct, tot identificatie kan leiden van personen. De betrokkene wijst in dit verband op rechtsoverweging 99 van het bovengenoemde arrest van het EHRM (ECLI:EU:C:2016:970). De door het trajectcontrolesysteem verzamelde gegevens zijn direct en individueel - al dan niet door fiscale bijtelling - herleidbaar tot de [C] , die advocaat is. Met name reis- en locatiegegevens zijn als bedrijfsvertrouwelijke gegevens te kwalificeren. Het kan niet zo zijn dat mr. [C] geen bescherming van deze gegevens op grond van het EVRM toekomt, omdat het kenteken op naam van een onderneming is gesteld. Het niet toepassen van artikel 8 van het EVRM is niet in lijn met vaste jurisprudentie om het EVRM praktisch en effectief toe te passen.
Het standpunt van het openbaar ministerie
3. De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat de handhaving van de maximumsnelheid middels trajectcontroles een dermate geringe inbreuk vormt op de privacy als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van het EVRM, dat een meer specifieke wettelijke grondslag dan de kaders waarbinnen deze controle plaatsvindt, te weten (het noodzaakcriterium zoals neergelegd in) de artikelen 3 en 8 van de Politiewet, het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (RVV 1990) en de Wet politiegegevens, niet vereist is. Dat volgt ook uit de arresten van de Hoge Raad van 26 januari 1999, VR 1999/79 en van 22 augustus 2000, VR 2000/150. De vergelijking met het wetsvoorstel voor artikel 126jj Sv gaat niet op. Dit ziet op een andere situatie waarvoor wel een specifieke wettelijke grondslag is vereist. Het meetresultaat is rechtmatig verkregen, de gedraging is verricht en er zijn geen omstandigheden die het opleggen van een sanctie niet billijken of matiging van de sanctie rechtvaardigen. De advocaat-generaal concludeert primair tot bevestiging van de beslissing van de kantonrechter, subsidiair met verbetering van gronden voor zover aan de betrokkene als rechtspersoon wel een beroep op artikel 8 van het EVRM toekomt.
Het oordeel van het hof
Ten aanzien van de werkwijze bij trajectcontrole
4. De advocaat-generaal heeft in het verweerschrift beschreven hoe een trajectcontrole, aangekondigd door middel van borden langs de weg, werkt. De foto's van alle kentekens van de passerende voertuigen worden kort bewaard om eventuele overschrijding van de maximumsnelheid te kunnen constateren. Daartoe wordt de gereden snelheid berekend op basis van de door het voertuig gereden afstand gedeeld door de tijd die daarmee was gemoeid. Vervolgens wordt door middel van een koppeling met het kentekenregister van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) de toegestane maximumsnelheid van het betreffende voertuig aan deze gegevens toegevoegd. Op basis van de verkregen gegevens wordt vervolgens door het systeem berekend of sprake is van een overschrijding van de voor dat voertuig toegestane maximumsnelheid. Is een snelheidsoverschrijding vastgesteld, dan worden voormelde gegevens bewaard en verder verwerkt. Is geen snelheidsoverschrijding vastgesteld, dan worden voormelde gegevens op zo kort mogelijke termijn, in elk geval na maximaal 72 uur, automatisch gewist.
5. Het hof stelt vast dat regels die specifiek zien op het gebruik van (gegevens die voortvloeien uit) de trajectcontrole ontbreken, behoudens de in hoofdstuk 14 van de Concept regeling voorschriften meetmiddelen politie omtrent trajectsnelheidsmeters gegeven regels. Het hof heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de door de advocaat-generaal gegeven informatie en neemt de beschreven werkwijze bij de beoordeling van deze zaak tot uitgangspunt.
Ten aanzien van artikel 8 van het EVRM en artikel 10 van de Grondwet
6. Artikel 8 van het EVRM luidt als volgt:
1. Een ieder heeft het recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Artikel 10 van de Grondwet luidt als volgt:
1. Ieder heeft, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer.
2. De wet stelt regels ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer in verband met het vastleggen en verstrekken van persoonsgegevens.
3. De wet stelt regels inzake de aanspraken van personen op kennisneming van over hen vastgelegde gegevens en van het gebruik dat daarvan wordt gemaakt, alsmede op verbetering van zodanige gegevens.
7. In de onderhavige zaak is ten aanzien van de betrokkene, zijnde de kentekenhouder, een snelheidsovertreding geconstateerd. Daarom is de vraag of ten aanzien van een kentekenhouder waarbij geen snelheidsovertreding is geconstateerd, een zogenaamde no-hit, het (tijdelijk) opslaan van de gegevens van de trajectcontrole een schending van het recht op privacy als bedoeld in artikel 8 van het EVRM oplevert, voor de beantwoording van de rechtsvragen in deze procedure niet relevant, zodat hetgeen de betrokkene omtrent niet-overtreders heeft aangevoerd verder buiten beschouwing wordt gelaten.
Voorts is in de onderhavige zaak voor de beoordeling van de vraag of sprake is van een schending van de privacy als bedoeld in artikel 8 van het EVRM van belang, dat de sanctie is opgelegd met toepassing van artikel 5 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv), derhalve aan de kentekenhouder. Daarbij is het voor het opleggen van de sanctie niet van belang wie de feitelijke bestuurder is geweest. Wie de auto ten tijde van de vermeende snelheidsoverschrijding heeft bestuurd is in deze zaak dan ook niet vastgesteld en kan ook niet worden vastgesteld door middel van de bij de trajectcontrole vastgelegde gegevens. Immers, zo is het hof ambtshalve bekend, op foto's van trajectcontroles wordt slechts de achterzijde van het voertuig op de foto vastgelegd. Ook als bij een trajectcontrole een snelheidsovertreding wordt geconstateerd die langs strafrechtelijke weg wordt afgedaan, wordt een bestuurder niet aangehouden en wordt met toepassing van artikel 181 van de Wegenverkeerswet 1994 in beginsel de kentekenhouder vervolgd.
8. Er is geen enkele aanwijzing dat de bij een trajectcontrole vastgelegde gegevens direct herleidbaar zijn tot de bestuurder. Dat is te meer het geval in een zaak als deze waarin de kentekenhouder een rechtspersoon is. Gelet hierop is er naar het oordeel van het hof bij een trajectcontrole geen sprake van schending van de privacy als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van het EVRM of van schending van het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Grondwet. Dat de vastgelegde gegevens mogelijk voor andere doeleinden zouden kunnen worden gebruikt, wat hier verder ook van zij, maakt dit oordeel in het kader van de onderhavige procedure niet anders.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de van de gedraging gemaakte foto's in dit geval mogen worden gebruikt bij de beoordeling of kan worden vastgesteld dat de gedraging is verricht.
Ten aanzien van de verweten gedraging en de daarvoor opgelegde sanctie
9. De betrokkene verzoekt de beschikking waarbij de sanctie is opgelegd te vernietigen. Bij gebreke van een ijkrapport is onduidelijk of de meting waarop de sanctiebeschikking is gebaseerd correct was. Ook is onduidelijk tussen welke locaties de meting heeft plaatsgevonden en hoe deze informatie is verwerkt om tot de conclusie te komen dat er te hard zou zijn gereden.
10. In het zaakoverzicht is als verklaring van de verbalisant, naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, onder meer het volgende opgenomen:
“De werkelijke snelheid stelde ik vast m.b.v. een voor de meting geteste, geijkte en op de voorgeschreven wijze gebruikte trajectsnelheidsmeter op basis van de factoren tijd en afstand.
Gemeten (afgelezen) gemiddelde snelheid : 143 km per uur.
Werkelijke (gecorrigeerde) gemiddelde snelheid: 138 km per uur.
Toegestane snelheid : 120 km per uur.
Overschrijding met : 18 km per uur.
De werkelijke snelheid is het resultaat van een, overeenkomstig de geldende Aanwijzing snelheidsoverschrijdingen en snelheidsbegrenzers van het college van Procureurs-generaal uitgevoerde correctie op de met het meetmiddel gemeten (afgelezen) snelheid.
De bestuurder werd ter plaatse niet staande gehouden. Er werd volstaan met bekeuren op kenteken. De overtreding werd automatisch en langs elektronische weg digitaal geconstateerd en vastgelegd. Het snelheidscontroletraject bevond zich in de gemeente Woerden. De geconstateerde gemiddelde snelheid was het resultaat van een berekening die plaatsvond op basis van de tijdsduur en de afgelegde wegafstand van het controletraject.
IJkdatum: 04-06-2014.
Overtreden artikel: 62 jo. bord A1 RVV 1990. (…)
Rijrichting van: Utrecht
Rijrichting naar: Den Haag
Ter hoogte van hectometerpaal/pandnummer: 46.2L”
11. Tot het dossier behoren twee foto's van de gedraging. Op beide foto’s is de achterzijde van het voertuig van de betrokkene te zien. Het kenteken is goed leesbaar.
In de databalk onder de foto's is onder meer vermeld:
"Datum 29-11-2014
Geconst. (het hof leest: geconstateerd) 143 km/h
Bordsnelh. (het hof leest: bordsnelheid) 120 km/h
Begin loc. 49,3L
Begintijd 22:38:26
Eind loc 46,2L
Eind tijd: 22:39:44
Traj'len (het hof leest: trajectlengte): 3113
Bord: J
Type: A1."
12. Het hof ziet in hetgeen de betrokkene aanvoert geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant dat de meting heeft plaatsgevonden met een getest en geijkt snelheidsmeetmiddel. Evenmin brengt het aangevoerde mee dat getwijfeld dient te worden aan de betrouwbaarheid van de meting. Blijkens het zaakoverzicht had ijking van het meetmiddel plaatsgevonden op 4 juni 2014. Geen rechtsregel schrijft voor dat het ijkrapport deel moet uitmaken van het dossier.
13. Begin- en eindlocatie van de meting zijn op de foto vermeld. Bij trajectcontroles kan de gemiddelde (gemeten) snelheid worden vastgesteld door een berekening op basis van de tijdsduur en de afgelegde wegafstand van het controletraject. Uitgaande van de vermelde begin- en eindtijd en de trajectafstand is die berekening in dit geval als volgt: 3113 meter / 78 sec. = 39,9103 m/s x (3600 seconden per uur/1000 meter per kilometer) = 143,6769 km/u, na afronding in het voordeel van de betrokkene 143 km/u.
14. Gelet op het voorgaande staat vast dat de gedraging is verricht en dat daarvoor terecht een sanctie is opgelegd.
Ten aanzien van de administratiekosten
15. Tot slot wordt aangevoerd dat de opgelegde administratiekosten in strijd zijn met de Nederlandse sanctiebeginselen, nu sancties via belastingwetgeving en/of de Wahv slechts kostenbesparing voor de overheid ten doel hebben. De administratiekosten dienen te worden gekwalificeerd als straf en zijn daardoor in strijd met het ne bis in idem beginsel, waaraan in de uitspraak van het hof van 15 juni 2012 (te vinden op www.rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHLEE:2012:BW8480) niet is getoetst. Hetzelfde geldt voor de Regeling vaststelling administratiekosten. Ook stroken deze kosten niet met het uitgangspunt dat sommige zaken dermate een overheidstaak behelzen dat deze als algemene kosten dienen te worden beschouwd. Daarbij verwijst de betrokkene naar het arrest van de Hoge Raad van 11 december 1992, AB 1993, 301, het zogeheten brandweerkosten-arrest.
16. Dit verweer faalt. Het hof heeft ten aanzien van het in rekening brengen van administratiekosten in zijn arrest ECLI:NL:GHLEE:2012:BW8480 geoordeeld (ov. 15, slot) dat het aan de wetgever is om te bepalen in welke gevallen een uitzondering wordt gemaakt op de hoofdregel dat de kosten van tenuitvoerlegging van (strafrechtelijke) sancties ten laste van de Staat komen. Tevens heeft het hof geoordeeld (ov. 16) dat het in rekening brengen van de administratiekosten niet als het opleggen van een tweede straf kan worden beschouwd en derhalve niet in strijd is met het ne bis in idem-beginsel. Dit geldt ook voor de Regeling vaststelling administratiekosten verkeersboete 2012, die is gebaseerd op artikel 11a van het Besluit administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften 1994 en artikel 22, tweede lid van de WAHV.
Gelet hierop zal het hof de beslissing van de kantonrechter bevestigen.
Ten aanzien van de proceskosten
17. Nu de betrokkene niet in het gelijk wordt gesteld, zal het hof het verzoek tot vergoeding van kosten afwijzen.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter;
wijst het verzoek tot vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mrs. Anjewierden, Van Schuijlenburg en De Witt, in tegenwoordigheid van mr. Smeitink als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.