ECLI:NL:GHARL:2019:6056

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 juli 2019
Publicatiedatum
23 juli 2019
Zaaknummer
200.226.813
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de inhoud van een mondelinge overeenkomst en prijsafspraken tussen een slager en een accountantskantoor

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant], een slager, tegen de maatschap [de maatschap] Accountants. De zaak betreft een geschil over de inhoud van een mondelinge overeenkomst en prijsafspraken die zijn gemaakt voor accountantswerkzaamheden. [appellant] heeft sinds 1996 een slagersbedrijf en heeft in de periode van 2003 tot en met 2012 accountantswerkzaamheden laten verrichten door [accountantskantoor x]. In 2013 heeft hij de maatschap [de maatschap] ingeschakeld voor zijn financiële administratie, maar er zijn geen schriftelijke afspraken gemaakt over de kosten. [de maatschap] heeft maandelijks voorschotfacturen gestuurd, maar [appellant] betwist de hoogte van de facturen en stelt dat er een prijsafspraak van € 12.000,- excl. btw voor de gebruikelijke werkzaamheden was gemaakt. De kantonrechter heeft in eerste aanleg [appellant] veroordeeld tot betaling van € 22.436,64 aan [de maatschap]. In hoger beroep heeft [appellant] 29 grieven ingediend, onder andere gericht tegen de feitenvaststelling door de kantonrechter en de hoogte van de door [de maatschap] in rekening gebrachte bedragen. Het hof heeft de feiten opnieuw vastgesteld en geoordeeld dat [appellant] op basis van de omstandigheden van de zaak mocht uitgaan van een prijsafspraak van € 12.000,- excl. btw voor de reguliere werkzaamheden. Het hof heeft de vordering van [de maatschap] in hoofdsom verlaagd en de eerdere veroordeling van de kantonrechter vernietigd. De wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten zijn toegewezen, maar de kosten van beide instanties zijn gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
Afdeling Civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.226.813
(zaaknummer rechtbank 5322794)
arrest van 23 juli 2019
in de zaak van
[appellant],
h.o.d.n. [bedrijf] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. K. Klaasen,
tegen:
de maatschap
[de maatschap] Accountants,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie,
hierna: [de maatschap] ,
advocaat: mr. H.C.W. Geffroy.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 12 december 2017
  • de memorie van grieven met producties
  • de memorie van antwoord
1.2.
Vervolgens is arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

In r.o. 2.1. tot en met 2.5. van het vonnis van 8 februari 2017 heeft de kantonrechter de voor zijn beoordeling relevante feiten vastgesteld. Met grieven I tot en met IV en indirect met grief V wordt deze vaststelling bestreden. Het hof zal een nieuw overzicht geven van feiten die in hoger beroep voor de beoordeling het uitgangspunt vormen.
2.1.
[appellant] exploiteert sinds 1996 een slagersbedrijf, eerst in de vorm van een vennootschap onder firma en vanaf november 2012 in de vorm van een eenmanszaak. [de maatschap] exploiteert een accountantskantoor.
2.2.
In de periode van 2003 tot en met 2012 heeft het accountantskantoor [accountantskantoor x] (hierna [accountantskantoor x] ) accountantswerkzaamheden voor [appellant] uitgevoerd. Voor het laatst in 2011 zijn de afspraken tussen [appellant] en [accountantskantoor x] vastgelegd in een schriftelijke opdrachtbevestiging. De binnen de overeenkomst vallende werkzaamheden werden door [accountantskantoor x] in 2011 uitgevoerd tegen een kwartaalvergoeding van € 2.600,- excl. btw en in 2012 voor een kwartaalbedrag van € 2.950,- excl. btw. De overeengekomen werkzaamheden omvatten:
  • het samenstellen van de jaarrekening;
  • het verwerken van de door [appellant] aangeleverde administratieve gegevens;
  • het verzorgen van de loonadministratie;
  • het samenstellen van tussentijdse (kwartaal) resultatenoverzichten;
  • het verzorgen van de (suppletie)aangifte(n) omzetbelasting over het boekjaar;
  • het verzorgen van de aangiften inkomstenbelasting van [appellant] en zijn partner;
  • het behartigen van de eerstelijns fiscale belangen van [appellant] .
2.3.
In deze periode had [appellant] een medewerkster in dienst die zorg droeg voor het op ordelijke wijze ter beschikking stellen van de administratie aan [accountantskantoor x] zodat deze correct kon worden verwerkt.
2.4.
Met ingang van 1 januari 2013 stapte [appellant] over op een bedrijfsadministratie-softwareprogramma ‘Versmonitor’, ontwikkeld door ProManagement Software. De accountantswerkzaamheden, waaronder de salarisadministratie, werden door een bij ProManagement Software aangesloten accountant uitgevoerd voor een vast bedrag van € 8.000,- per jaar. Door de digitalisering van de administratie via de Versmonitor werden de werkzaamheden van de medewerkster van [appellant] die zagen op het ordelijke wijze aanleveren van de administratie overbodig. Deze werkzaamheden zijn beëindigd per 31 december 2012.
2.5.
Begin 2013 ontstonden voor [appellant] problemen met de Belastingdienst en met de Rabobank door betalingsachterstanden.
2.6.
De heer [managementconsultant] (hierna [managementconsultant] ), een managementconsultant, adviseerde [appellant] over de inrichting van zijn onderneming. In februari 2013 heeft [managementconsultant] het accountantskantoor [de maatschap] benaderd in verband met de financiële situatie van de onderneming van [appellant] . In februari 2013 heeft [de maatschap] ten behoeve van [appellant] bij de Belastingdienst uitstel verkregen voor het aanleveren van stukken.
2.7.
Tussen [de maatschap] en [managementconsultant] werd gecommuniceerd over de situatie van [appellant] . In een e-mail van 13 maart 2013 heeft [managementconsultant] hierover aan [medewerker van de maatschap] geschreven dat de boekhouding van [appellant] ‘één puinhoop’ is waar geen enkele structuur in zat en dat de onderneming van [appellant] in ernstige problemen verkeert en technisch failliet is.
2.8.
In juni 2013 is [de maatschap] de accountantswerkzaamheden voor [appellant] gaan verzorgen. Partijen hebben hierover niets schriftelijk vastgelegd. Voor de door haar verrichte werkzaamheden, stuurde [de maatschap] maandelijks een ongespecificeerde voorschotfactuur van € 1.000,- excl. btw aan [appellant] .
2.9.
In een e-mail van 11 juli 2014 is namens [appellant] aan [de maatschap] geschreven dat is afgesproken dat de samenwerking tussen [appellant] en [de maatschap] per die dag wordt beëindigd. In de e-mail is namens [appellant] verder geschreven dat [de maatschap] de opdracht betreffende de jaarrekening 2013 teruggeeft en stopt met het doen van de administratie. Afgesproken is dat [de maatschap] de salarisadministratie voor het jaar 2014 zal afmaken.
2.10.
In een e-mail van 28 juli 2014 heeft [de maatschap] aan [persoon] geschreven dat de administratie over 2014 door [de maatschap] dermate beperkt is ingevoerd (alleen inkopen tot en met februari) dat het voor [persoon] / [appellant] handiger is om de administratie geheel vanaf januari 2014 te verwerken.
2.11.
Bij e-mail van 5 november 2014 heeft [de maatschap] aan [appellant] een voorstel voor een eindafrekening verzonden. De eindafrekening bedroeg € 8.301,50 excl. btw na verrekening van alle voorschotfacturen (waarvan op dat moment nog een bedrag van € 7.000,- excl. btw openstond), zijnde in totaal een bedrag van € 15.301,50 excl. btw (€ 18.514,82 incl. btw). [de maatschap] heeft in deze mail een betalingsregeling voor dit bedrag voorgesteld en heeft een voorstel gedaan, mocht het tot een regeling komen, om vervolgens voor een vast bedrag van in totaal € 3.000,- incl. btw de loonadministratie over september 2014 tot en met december 2014 te verwerken.
2.12.
Bij e-mail van 13 november 2014 heeft [appellant] gereageerd. [appellant] heeft daarin aangegeven het niet eens te zijn met de (hoogte van de) voorgestelde eindfactuur en met het voorstel voor de verwerking van de loonadministratie.
2.13.
Op 14 november 2014 heeft [de maatschap] aan [appellant] een eindfactuur gezonden ten bedrage van € 8.301,50 excl. btw (na verrekening met door [appellant] betaalde voorschotten), met daarbij een specificatie van de werkzaamheden die door [de maatschap] in 2013 en 2014 zijn verricht ten behoeve van [appellant] .
2.14.
[appellant] heeft bij e-mail van 13 november 2014 op de einddeclaratie gereageerd en aangegeven het op meerdere punten niet eens te zijn met de berekeningswijze van [de maatschap] .
2.15.
In een e-mail van 19 november 2014 heeft [de maatschap] gereageerd op de kritiek van [appellant] op de eindafrekening. Hij heeft in deze e-mail onder meer geschreven:
Wij hebben aangegeven dat het bedrag niet hoger zal zijn dan de kosten van de vorige accountant [accountantskantoor x] . (…) Als ik naar de kosten van [accountantskantoor x] kijk zitten daar geen verschillen in naar mijn mening.
(…)
Onze uurtarieven zijn gebruikelijk binnen de branche (…)
Dat de jaarrekening 2013 uiteindelijk niet in rapport is uitgebracht komt door het substantiële omzet/kasverschil, cijfermatig was het overige goed in beeld en in concept uitgebracht.
De gescande administratie 2014 is verwerkt.
Het genoemde verschil voor de kosten van de loonadministratie 2013/2014 is niet juist. Over 2013 was het € 587 per maand (7 perioden) en over 2014 641 per maand (8 perioden). Het verschil betref extra pro forma berekeningen en het bijwerken van de loongegevens voor de afrekening van de ziekengeldverzekering, betreft salarisjaar 2013, verwerkt in de kosten van 2014.
De btw is inderdaad enkele perioden geschat, maar die perioden zie je ook niet in onze verantwoording terug.
Ik zie derhalve geen reden om de eindafrekening verder neerwaarts bij te stellen. Om toch een geste te doen stel ik voor om de salarisverwerking van september t/m december 2014 te doen voor € 2.500 i.p.v. € 3.000. Dit betekent een tegemoetkoming van € 500 op de salarisverwerking en € 514,82 op de eindafrekening.
2.16.
In een e-mail van 24 november 2014 heeft [appellant] ingestemd met de voorgestelde vergoeding van € 2.500,- voor de salarisadministratie over september tot en met december 2014.
2.17.
Met ingang van 1 januari 2015 worden de accountantswerkzaamheden (inclusief salarisadministratie) voor [appellant] uitgevoerd door een ander accountantskantoor.

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1.
[de maatschap] heeft in eerste aanleg in conventie gevorderd [appellant] te veroordelen om aan haar te betalen het bedrag van € 22.436,64, vermeerderd met rente en kosten. Aan die vordering heeft [de maatschap] ten grondslag gelegd dat zij in opdracht van [appellant] werkzaamheden heeft verricht, te weten het verwerken van de financiële administratie en de salarisadministratie van [appellant] . Daarvoor heeft [de maatschap] aan [appellant] voorschotnota’s en op 14 november 2014 een eindnota verstuurd die (deels) onbetaald zijn gebleven.
3.2.
[appellant] heeft verweer gevoerd. De door [de maatschap] in rekening gebrachte bedragen zijn volgens [appellant] veel te hoog. Primair omdat partijen een prijsafspraak zouden hebben gemaakt en subsidiair omdat de door [de maatschap] in rekening gebrachte bedragen niet in overeenstemming zijn met een op de gebruikelijke wijze berekend loon.
3.3.
[appellant] heeft in eerste aanleg in (voorwaardelijke) reconventie gevorderd [de maatschap] te veroordelen om aan hem te betalen primair € 5.409,06, subsidiair € 2.384,06 en meer subsidiair € 568,70, vermeerderd met rente en kosten. [appellant] heeft aan deze vordering kort gezegd ten grondslag gelegd dat hij per saldo méér aan [de maatschap] heeft betaald dan hij op basis van de prijsafspraak dan wel op basis van redelijk loon verschuldigd was.
3.4.
[de maatschap] heeft verweer gevoerd. Dit verweer zal, voor zover in hoger beroep nog van belang, hierna aan de orde komen.
3.5.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 8 februari 2017 in conventie [appellant] veroordeeld tot betaling aan [de maatschap] van € 22.436,64, vermeerderd met rente en kosten. In reconventie heeft de kantonrechter [appellant] niet-ontvankelijk verklaard in zijn vorderingen jegens de individuele maten van [de maatschap] en de vorderingen van [appellant] tegen [de maatschap] afgewezen, met veroordeling van [appellant] in de kosten. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de door [appellant] gestelde prijsafspraak niet is komen vast te staan en dat [appellant] verder onvoldoende heeft weersproken dat het door [de maatschap] in rekening gebrachte niet in overeenstemming is met een op de gebruikelijke wijze berekende loon.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1.
[appellant] vordert in hoger beroep, kort samengevat, dat het hof [de maatschap] zal veroordelen tot terugbetaling van hetgeen [appellant] meer heeft betaald voor de gebruikelijke accountantswerkzaamheden (inclusief salarisadministratie) dan primair € 16.688,16 of subsidiair € 14.800,00, te vermeerderen met rente en kosten. Daarnaast heeft [appellant] ontbinding van de overeenkomst van opdracht tussen partijen gevorderd voor zover deze ziet op het opstellen van de jaarstukken over 2013, de btw-aangifte over 2014 en de financiële administratie over 2014.
4.2.
Het hoger beroep moet worden geacht niet ook tegen het tussenvonnis van 26 oktober 2016 te zijn gericht, nu daarin alleen een comparitie van partijen is gelast.
4.3.
[appellant] heeft 29 grieven (grief I tot en met XXIX) gericht tegen het vonnis van de kantonrechter van 8 februari 2017. Grofweg zijn deze grieven als volgt onder te verdelen:
  • grieven I tot en met V richten zich tegen de feitenvaststelling door de kantonrechter;
  • grieven VI, X, XI, XII, XIV (deels) en XVI gaan over de hoogte van de door [appellant] aan [de maatschap] te betalen vergoeding. Met name richten deze grieven zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat partijen hierover geen afspraken hebben gemaakt en tegen het oordeel dat [de maatschap] het door haar berekende loon op de gebruikelijke wijze heeft vastgesteld;
  • grieven VII, VIII, IX, XIII en XIV (deels) gaan over de omvang en inhoud van de aan [de maatschap] opgedragen werkzaamheden;
  • grief XV richt zich tegen het oordeel van de kantonrechter met betrekking tot de personeelslijsten;
  • grief XVII richt zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat [appellant] geen gevolgen heeft verbonden aan de door haar gestelde wanprestatie van [de maatschap] op grond waarvan de kantonrechter dit verweer heeft gepasseerd;
  • grieven XVIII tot en met XXIX richten zich tegen de door de kantonrechter uitgesproken veroordelingen.
4.4.
Aangezien het hof zelf opnieuw de feiten heeft vastgesteld, heeft [appellant] geen belang meer bij behandeling van zijn grieven I tot en met V.
4.5.
Deze zaak gaat in de kern om het volgende. Tussen partijen is in juni 2013 een overeenkomst van opdracht gesloten waarbij [de maatschap] voor [appellant] werkzaamheden zou verrichten. De onderneming van [appellant] verkeerde op dat moment al enige tijd in financiële moeilijkheden. Begin 2013 is [de maatschap] om die reden door een adviseur van [appellant] benaderd om te adviseren over herstructurering van de onderneming. Partijen hebben geen afspraken op papier gezet en verschillen nu van mening over de vraag welke werkzaamheden in de opdracht liggen besloten, welke werkzaamheden daarbuiten vallen en op welke beloning [de maatschap] aanspraak kan maken voor de door haar verrichte werkzaamheden. Het komt neer op de vraag wat [appellant] aan [de maatschap] verschuldigd is voor de door [de maatschap] verrichte werkzaamheden.
Boekjaar 2013
4.6.
[appellant] heeft gesteld dat partijen over boekjaar 2013 een prijsafspraak hebben gemaakt. [appellant] zou voor de gebruikelijke accountantswerkzaamheden maximaal een totaalbedrag van € 12.000,- verschuldigd zijn aan [de maatschap] . [de maatschap] heeft betwist dat partijen vaste prijzen waren overeengekomen en heeft gesteld dat dit ook niet kon, omdat de administratie van [appellant] een chaos was en de volledige administratie van boekjaar 2013 eerst opnieuw moest worden ingericht.
4.7.
De betekenis van een omstreden overeenkomst moet door de rechter worden vastgesteld aan de hand van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Voor de beantwoording van de vraag wat partijen op dit punt zijn overeengekomen, althans waar zij over en weer vanuit mochten gaan, acht het hof de volgende omstandigheden van belang:
4.7.1.
[de maatschap] heeft gesteld dat er aanzienlijk meer kosten zijn gemaakt omdat de administratie van [appellant] een chaos was en eerst op orde moest worden gebracht. Bij het aannemen van de opdracht was [de maatschap] echter volledig op de hoogte van zowel de financiële problemen bij [appellant] als de wanordelijke toestand van de administratie van [appellant] . Dat blijkt uit de e-mail van 13 maart 2013 van [managementconsultant] aan [medewerker van de maatschap] . Als [de maatschap] desondanks ongeclausuleerd toezegt dat de kosten niet hoger zullen zijn dan die van [accountantskantoor x] , staat het haar niet meer vrij om daar in de kostenberekening (sterk) van af te wijken, zeker niet zonder daaraan voorafgaande waarschuwing.
4.7.2.
De maandelijks door [de maatschap] verstuurde ‘voorschotnota’s’ van € 1.000,-. Dit maandelijkse bedrag sluit naadloos aan op het bedrag dat laatstelijk (over 2012) door [appellant] aan [accountantskantoor x] is betaald: in totaal € 12.000,- excl. btw.
4.7.3.
De maandelijkse facturen van [de maatschap] waren niet gespecificeerd. De eerste (en enige) specificatie van verrichte werkzaamheden die [de maatschap] aan [appellant] heeft verstuurd is de bij de einddeclaratie van 10 november 2014 gevoegde specificatie. Vijf maanden na het einde van de opdracht en vijftien maanden na de aanvang van de werkzaamheden.
4.7.4.
Werkzaamheden die volgens [de maatschap] ‘buiten de opdracht’ vielen werden afzonderlijk, dus naast de ‘voorschotnota’s’ in rekening gebracht door [de maatschap] . In een e-mail van 17 februari 2014 aan [appellant] schrijft [medewerker van de maatschap] onder meer: “De bank vraag ook gegevens die niet in ons maandtarief zijn opgenomen, zie de gevraagde liquiditeits- en rentabiliteitsprognoses. Deze werkzaamheden zullen afzonderlijk worden gefactureerd.”
4.7.5.
Hoewel beide partijen professionals zijn, is [de maatschap] dat bij uitstek bij het aannemen en uitvoeren van opdrachten tot het verrichten van werkzaamheden op financieel gebied. Dat zijn immers de kernwerkzaamheden van [de maatschap] . [appellant] daarentegen drijft een slagerij. Het bijhouden van administratie, boekhouding en het opstellen van financiële stukken en/of het verlenen van opdrachten daartoe vormen voor [appellant] niet de kern van zijn werkzaamheden. Om die reden is het hof van oordeel dat onduidelijkheden in de gemaakte afspraken eerder voor rekening van [de maatschap] moeten komen.
4.8.
Uit deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, vloeit naar het oordeel van het hof voort dat [appellant] heeft mogen uitgaan van een prijsafspraak van € 12.000,- excl. btw over het boekjaar 2013 voor de door [de maatschap] verrichte en binnen de overeenkomst vallende werkzaamheden. Voor deze werkzaamheden is [appellant] een bedrag van € 12.000,- excl. btw verschuldigd aan [de maatschap] en niet het bedrag dat door [de maatschap] op basis van een uurtarief aan [appellant] is berekend. Dat dit ook de bedoeling moet zijn geweest van [de maatschap] wordt bevestigd door het feit dat [de maatschap] zelf in zijn mail van 19 november 2014 heeft geschreven dat ‘het bedrag niet hoger
zal[cursivering hof] zijn dan de kosten van de vorige accountant.’
4.9.
Ten aanzien van de vraag welke werkzaamheden gekwalificeerd moeten worden als binnen de overeenkomst vallend, hierna ook wel aangeduid als de reguliere werkzaamheden, wordt als volgt overwogen. [appellant] heeft gesteld dat de reguliere werkzaamheden zowel de financiële administratie als de salarisadministratie omvat. Volgens [de maatschap] hoort enkel het verwerken van de financiële administratie tot de reguliere werkzaamheden. De salarisadministratie is er volgens haar op een later moment bijgekomen. Het hof stelt vast dat in de vaste prijsafspraak met [accountantskantoor x] die werkzaamheden besloten lagen zoals hiervoor onder 2.2. vermeld. Daaronder viel ook het verwerken van de salarisadministratie. Mede gelet op de slechte financiële situatie van [appellant] , ligt het niet voor de hand dat hij aan een opvolgende accountant hetzelfde bedrag (of meer) zal willen betalen voor een minder omvattend takenpakket als dat hij aan zijn voormalige accountant betaalde. Als [de maatschap] zelf aangeeft dat ‘het bedrag’ niet hoger zal uitvallen dan de kosten van de vorige accountant, kan dit alleen maar zien op de vaste prijs van € 12.000,- excl. btw en moet dit redelijkerwijs hebben gezien op dezelfde werkzaamheden als door [accountantskantoor x] uitgevoerd werden. Als dat niet het geval was, zou door [de maatschap] een scheve vergelijking zijn gemaakt waar [appellant] niet zonder meer op bedacht had hoeven zijn. [de maatschap] zou het dan immers hebben doen voorkomen dat de kosten gelijk zouden blijven, terwijl niet alle werkzaamheden die bij de vorige accountant wel onder de prijsafspraak vielen, in het bedrag waren begrepen en daar dus nog bovenop zouden komen. De onduidelijkheid over de omvang van de reguliere werkzaamheden moet daarom voor rekening van [de maatschap] blijven.
4.10.
[appellant] heeft bezwaar tegen de door [de maatschap] op de einddeclaratie opgevoerde post van € 1.536,- excl. btw voor het opstellen van de jaarrekening 2013. Nu het hof [appellant] volgt in zijn stelling over de maximale prijsafspraak van € 12.000,- excl. btw over 2013 en de kosten voor het opstellen van de jaarrekening over dat jaar in dat bedrag zijn begrepen en dus niet afzonderlijk nog gedeclareerd kunnen worden, kan dit bezwaar verder onbesproken blijven.
4.11.
De voorlopige conclusie is dat [appellant] aan [de maatschap] over het boekjaar 2013 een bedrag van € 12.000,- excl. btw verschuldigd is voor, kort gezegd, de financiële administratie waaronder de salarisadministratie en voor het opstellen van de jaarrekening. Voor zover de grieven tegen de op dit punt andersluidende beslissingen van de kantonrechter zijn gericht, slagen deze.
Boekjaar 2014
4.12.
Voor het boekjaar 2014 ligt de situatie anders. Over dit jaar zijn door [de maatschap] niet of nauwelijks werkzaamheden verricht ten aanzien van de financiële administratie. Strubbelingen tussen partijen hebben ertoe geleid dat de overeenkomst van opdracht in juni 2014 met wederzijdse instemming is beëindigd. Aan [de maatschap] is wel opgedragen, en [de maatschap] heeft daarmee ingestemd, de salarisadministratie over 2014 te (blijven) verwerken. Daarover hebben partijen, met uitzondering van de maanden september tot en met december 2014, geen prijsafspraak gemaakt. [appellant] is daarom aan [de maatschap] op grond van artikel 7:405 lid 2 BW voor deze werkzaamheden een loon verschuldigd zoals dat op de gebruikelijke wijze wordt berekend, dan wel een redelijk loon. In de einddeclaratie is voor de verwerking van de salarisadministratie over de periode januari tot en met augustus 2014 een bedrag van € 5.132,50 excl. btw opgenomen. De vraag is of dit bedrag kan worden gekwalificeerd als loon dat op de gebruikelijke wijze is vastgesteld of als redelijk loon. Voor het verwerken van de salarisadministratie over de maanden september tot en met december 2014 hebben [appellant] aan [de maatschap] een prijsafspraak van € 2.500,- excl. btw gemaakt (zie de e-mail van 19 november 2014 van [de maatschap] aan [appellant] en de positieve reactie van [appellant] daarop van 24 november 2014). Ten aanzien van deze regeling heeft [appellant] zich beroepen op misbruik van omstandigheden en op die grond de vernietiging van deze afspraak ingeroepen.
Salarisadministratie periode januari tot en met augustus 2014
4.13.
Voor deze periode gaat het hof uit van het door [de maatschap] volgens einddeclaratie in rekening gebrachte bedrag (behoudens twee kleine bedragen, waarover hierna meer) van € 5.132,50 excl. btw. [de maatschap] heeft de wijze van facturering toegelicht in de processtukken (e-mail van 19 november 2014 en punt 39 in de dagvaarding in eerste aanleg) en de aan de facturering ten grondslag liggende werkzaamheden gespecificeerd bij de einddeclaratie. Tegenover de gemotiveerde stellingen van [de maatschap] heeft [appellant] zijn verweer dat desondanks geen sprake zou zijn van een gebruikelijk dan wel redelijk loon onvoldoende onderbouwd. Het hof gaat niet mee in de berekeningsmethodiek die door [appellant] is gehanteerd om aan te tonen dat een ongebruikelijke dan wel onredelijke vergoeding zou zijn gedeclareerd door [de maatschap] . [appellant] zet het door [de maatschap] gedeclareerde bedrag over 2014 in relatie tot de gemaakte prijsafspraak van € 12.000,- excl. btw over 2013 waar de kosten van de salarisadministratie deel van uitmaakten. Dat is een onjuiste vergelijking. Uitgaande van de maximale prijsafspraak van € 12.000,- excl. btw is onbekend welk deel van dit bedrag maximaal betrekking zou kunnen hebben op de salarisadministratie. Dat de kostenverdeling in dat geval gelijk zou zijn aan de kostenverdeling zoals die door [de maatschap] nu is opgesteld, waarbij [de maatschap] de kosten van de salarisadministratie als afzonderlijke opdracht heeft aangemerkt, staat op geen enkele manier vast. Dat de kosten salarisadministratie over 2014 hoger uitvallen dan de kosten die [de maatschap] over 2013 rekende (onterecht, gelet op de maximale prijsafspraak) is door [de maatschap] in haar e-mail van 19 november 2014 (onder punt 6) verklaard. De grieven op dit punt falen.
Salarisadministratie periode september tot en met december 2014
4.14.
Ten aanzien van de over deze periode gemaakte prijsafspraak van € 2.500,- excl. btw heeft [appellant] zich beroepen op misbruik van omstandigheden. [de maatschap] zou door haar bekendheid met de grote financiële problemen bij [appellant] en de afhankelijkheid van [appellant] van [de maatschap] om de salarisadministratie te verwerken een exorbitante vergoeding voor deze werkzaamheden hebben afgedwongen. Het hof volgt [appellant] hierin niet. Het bedrag dat partijen hebben afgesproken wijkt niet (veel) af van wat [de maatschap] zonder het bestaan van afspraken aan [appellant] in rekening bracht. De vergoeding conform prijsafspraak van € 2.500,- excl. btw komt neer op een bedrag van € 625,- excl. btw per maand. Het door [de maatschap] over de periode januari tot en met augustus 2014 in rekening gebrachte bedrag van € 5.132,50 excl. btw komt neer op een vergoeding van € 641,56 excl. btw per maand. Het door [de maatschap] over 2013 voor de salarisadministratie in rekening gebrachte bedrag van € 4.111,50 excl. btw komt neer op een vergoeding van € 587,36 excl. btw per maand (zes maanden). Over 2013 is het hof ten aanzien van de salarisadministratie weliswaar uiteindelijk uitgegaan van andersluidende afspraken, maar dat maakt voor deze vergelijking niet uit. Daarbij komt dat partijen in juli 2014 met wederzijds goedvinden de overeenkomst van opdracht voor het uitvoeren van de reguliere werkzaamheden hebben beëindigd, waarna door [appellant] aan [de maatschap] wel de salarisadministratie over 2014 is opgedragen. Het betalingsgedrag van [appellant] was gedurende de hele relatie met [de maatschap] dermate grillig dat hij zichzelf in een positie heeft gebracht waarbij [de maatschap] uiteindelijk enkel nog bereid was haar werkzaamheden voort te zetten als tot een betalingsregeling met [appellant] kon worden gekomen. De grieven op dit punt falen.
Overige reguliere werkzaamheden over 2014
4.15.
[appellant] heeft bezwaar tegen het door [de maatschap] op de einddeclaratie opgenomen bedrag van in totaal € 1.121,- excl. btw voor de verwerking van de financiële administratie en de omzetbelasting over (een deel van) 2014. Daarnaast heeft [appellant] ontbinding van de overeenkomst van opdracht gevorderd met betrekking tot deze werkzaamheden. Volgens [appellant] heeft [de maatschap] geen noemenswaardige werkzaamheden over dit boekjaar verricht waar een beloning tegenover zou moeten staan. Partijen hebben de overeenkomst van opdracht in juni 2014 met wederzijdse instemming beëindigd en afspraken gemaakt over de gevolgen van die beëindiging. [de maatschap] heeft de door haar verrichte werkzaamheden over 2014 gespecificeerd bij de einddeclaratie. De administratie, voor zover door [appellant] aangeboden, is door [de maatschap] tot in februari 2014 verwerkt en ook ten aanzien van de aangifte omzetbelasting zijn werkzaamheden verricht. Hoewel [appellant] van mening is dat de door [de maatschap] uitgevoerde werkzaamheden over 2014 onvoldoende waren, zowel in omvang als in kwaliteit, heeft [appellant] niet betwist dat de volgens einddeclaratie gespecificeerde werkzaamheden hebben plaatsgevonden. Het uitgangspunt is dat verrichte werkzaamheden vergoed moeten worden, zelfs als deze (tot op zekere hoogte) kwalitatief onder de maat waren. [de maatschap] heeft betwist dat de werkzaamheden niet goed zouden zijn uitgevoerd. Dat over het jaar 2014 niet méér is gedaan, is te wijten aan de gebrekkige wijze waarop [appellant] stukken aanleverde en aan de chaotische manier waarop [appellant] betalingen verrichtte. Volgens [de maatschap] werden facturen van derden veelal in delen betaald en verrichtte [appellant] ook privébetalingen met geld van de onderneming. Het hof stelt vast dat het aan [appellant] is om uiteen te zetten dat de door [de maatschap] verrichte werkzaamheden zodanig onder de maat waren, dat sprake is van een tekortkoming van [de maatschap] . Dat heeft [appellant] , mede gelet op de gemotiveerde betwisting, niet (voldoende) gedaan. Uit niets blijkt dat het door [de maatschap] gedeclareerde bedrag van € 1.121,- excl. btw in wanverhouding staat tot de door haar gespecificeerde werkzaamheden. Temeer niet als dit wordt afgezet tegen de maximale prijsafspraak van € 12.000,- excl. btw over boekjaar 2013. Deze werkzaamheden dienen daarom vergoed worden conform de opgave van [de maatschap] . De grieven op dit punt falen.
Gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst?
4.16.
[appellant] heeft gevorderd de overeenkomst van opdracht tussen partijen te ontbinden voor zover deze zag op het opmaken van de jaarrekening over 2013, de btw-aangifte over 2014 en de financiële administratie over 2014. Uit hetgeen hierboven is overwogen met betrekking tot de overige werkzaamheden over 2014 vloeit voort dat onvoldoende grond bestaat voor de door [appellant] gevorderde ontbinding van de overeenkomst van opdracht voor zover deze ziet op de btw-aangifte over 2014 en de financiële administratie over 2014. Met betrekking tot het opmaken van de jaarrekening over 2013 heeft [appellant] gesteld dat [de maatschap] hierin is tekortgeschoten. [de maatschap] heeft de stelling van [appellant] betwist. Volgens [de maatschap] is de jaarrekening over 2013 in concept opgesteld voor zover dat mogelijk was op basis van de door [appellant] aangeleverde stukken. [de maatschap] heeft [appellant] verzocht om verduidelijking, maar die heeft [appellant] volgens [de maatschap] niet, althans onvoldoende gegeven, waardoor [de maatschap] niet op een voor haar te verantwoorden wijze tot een definitieve jaarrekening kon komen. Het is ook hier aan [appellant] om uiteen te zetten op welke wijze [de maatschap] jegens hem tekort zou zijn geschoten. [appellant] heeft dit, mede in het licht van de gemotiveerde betwisting van [de maatschap] , onvoldoende gedaan. Voor zover het om het opstellen van de jaarrekening over 2013 gaat bestaat ook op dit punt daarom onvoldoende grond om de overeenkomst van opdracht gedeeltelijk te ontbinden. Partijen hebben de overeenkomst in juli 2014 daarnaast met wederzijds goedvinden beëindigd, waarbij partijen zijn overeengekomen dat [appellant] zelf, althans zijn adviseur, deze specifieke werkzaamheden verder zou oppakken.
Resteert nog een vordering van [de maatschap] op [appellant] ?
4.17.
Om uiteindelijk te kunnen bepalen welk bedrag [appellant] nog aan [de maatschap] verschuldigd is dan wel op grond van onverschuldigde betaling terug zou moeten krijgen, zal het hof hieronder eerst vaststellen wat in totaal voor welke werkzaamheden in rekening is gebracht, wat op grond van het bovenstaande in rekening had mogen worden gebracht en wat in totaal is betaald.
De hierna genoemde bedragen zijn exclusief btw, tenzij anders vermeld.
[de maatschap] heeft in totaal € 37.1061,50 aan [appellant] in rekening gebracht. Dit bedrag is opgebouwd uit de volgende componenten:
  • € 31.193,50 op basis van de einddeclaratie, waarin inbegrepen is de vergoeding voor de salarisadministratie over de periode januari tot en met augustus 2014
  • € 2.500,- op basis van de afspraak over de vergoeding voor de salarisadministratie van september tot en met december 2014
  • € 3.413,- voor op het opstellen van fiscale rapportages
4.18.
Uit de specificatie bij de einddeclaratie volgt dat in het totaalbedrag over de salarisadministratie van januari tot en met augustus 2014 ook twee bedragen zijn opgenomen die zien op de salarisadministratie over het tijdvak waarover partijen een prijsafspraak hebben gemaakt (september tot en met december 2014). Het gaat om € 75,- en om 29,-. Het totaalbedrag dat [appellant] aan [de maatschap] verschuldigd is, zal met deze bedragen, in totaal € 104,-, gecorrigeerd moeten worden.
4.19.
De einddeclaratie is opgesteld op basis van alle werkzaamheden die door [de maatschap] zijn verricht ten behoeve van [appellant] : zowel de reguliere werkzaamheden als de extra opdrachten. Uit de stukken volgt dat de enige uitzondering hierop wordt gevormd door de factuur van € 3.413,- voor het opstellen van fiscale rapportages. Deze factuur is, daar zijn partijen het over eens, buiten de einddeclaratie gehouden. Met inachtneming van al hetgeen hierboven is overwogen over de reguliere werkzaamheden kan dan met betrekking tot de einddeclaratie het volgende worden vastgesteld:
Over boekjaar 2013 heeft [de maatschap] aan [appellant] in rekening gebracht:
  • € 18.037,80 voor reguliere werkzaamheden
  • € 6.116,20 voor extra werkzaamheden
Over boekjaar 2014 heeft [de maatschap] aan [appellant] in rekening gebracht:
  • € 8.753,50 voor reguliere werkzaamheden
  • € 786,- voor extra werkzaamheden
4.20.
Met betrekking tot de factuur fiscale rapportages heeft [appellant] gesteld dat het opstellen van fiscale rapportages onderdeel uitmaakt van de reguliere werkzaamheden waarvoor partijen de maximumprijs van € 12.000,- hebben afgesproken. [de maatschap] heeft dit betwist. Volgens [de maatschap] zagen deze werkzaamheden niet op het opstellen van reguliere rapportages, maar op een extra opdracht in verband met het door [appellant] proberen te verkrijgen van een lening bij de bank. Deze werkzaamheden zijn, daar zijn partijen het over eens, afzonderlijk gefactureerd én betaald en dat vormt een belangrijke aanwijzing dat het inderdaad ging om niet-reguliere werkzaamheden. In hetgeen door [appellant] is gesteld, ziet het hof onvoldoende aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen.
4.21.
In totaal heeft [de maatschap] voor de niet-reguliere werkzaamheden in rekening gebracht aan [appellant] :
  • € 6.116,20 over boekjaar 2013
  • € 786,50 over boekjaar 2014
  • € 3.413,00 voor de fiscale rapportages
Totaal: € 10.315,70
4.22.
Op basis van hetgeen hierboven is overwogen had [de maatschap] voor de reguliere werkzaamheden in rekening mogen brengen:
  • € 12.000,00 (boekjaar 2013)
  • € 2.500,00 (prijsafspraak salarisadministratie september tot en met december 2014)
  • € 5.028,50 (salarisadministratie januari tot en met augustus 2014)
  • € 1.121,00 (reguliere werkzaamheden 2014 voor einde overeenkomst)
Totaal: € 20.649,50
4.23.
Voor alle werkzaamheden, niet-regulier en regulier, die [de maatschap] voor [appellant] heeft verricht, had [de maatschap] in totaal aan [appellant] in rekening mogen brengen: € 10.315,70 + € 20.649,50 = € 30.965,20. Uit de stukken is op te maken dat [appellant] in totaal een bedrag van € 21.805,- aan [de maatschap] heeft betaald. Uitgaande van dat bedrag betekent dit dat [appellant] hoe dan ook niet méér aan [de maatschap] heeft betaald dan dat hij verschuldigd zou zijn en dat daarom de vordering van [appellant] moet worden afgewezen. [de maatschap] heeft nog een restvordering op [appellant] . Desondanks kan het vonnis van de kantonrechter van 8 februari 2017 niet in stand blijven, aangezien de vordering van [de maatschap] in hoofdsom (veel) lager uitvalt dan het bedrag in hoofdsom waartoe [appellant] in eerste aanleg is veroordeeld. In zoverre slagen de grieven.
Wettelijke handelsrente
4.24.
De vordering van [de maatschap] bestaat uit zeven onbetaalde voorschotnota’s van ieder € 1.000,- en de einddeclaratie (waarin is uitgegaan van volledig betaalde voorschotten). Gelet op het op basis van de stukken nog door [appellant] verschuldigde totaalbedrag is de wettelijke handelsrente toewijsbaar vanaf dertig dagen na datum van de voorschotfacturen waarvan betaling is gevorderd door [de maatschap] en voor het restbedrag vanaf dertig dagen na datum van de einddeclaratie van 14 november 2014, zijnde 14 december 2014.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.25.
Aangezien het door [appellant] aan [de maatschap] verschuldigde bedrag ten opzichte van het vonnis van de kantonrechter van 8 februari 2017 naar beneden zal worden bijgesteld, is het bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten waartoe [appellant] is veroordeeld niet meer op de juiste uitgangspunten gebaseerd. Ook dit bedrag moet worden bijgesteld en komt, conform het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten op een bedrag van €833,01

5.De slotsom

5.1.
De grieven slagen deels. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd en er zal worden beslist overeenkomstig hetgeen is overwogen onder 4.23, 4.24 en 4.25. Het bewijsaanbod van ieder van partijen wordt gepasseerd omdat dit telkens niet is toegesneden op een of meer stellingen die tot een ander oordeel kunnen leiden.
5.2.
Nu beide partijen voor een deel in het ongelijk worden gesteld, zullen de kosten van beide instanties worden gecompenseerd zoals hierna vermeld.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
6.1.
vernietigt het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 8 februari 2017 en doet opnieuw recht;
6.2.
veroordeelt [appellant] om aan [de maatschap] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 30.965,20 excl. btw in hoofdsom, te verminderen met hetgeen [appellant] gedurende en na de samenwerking met [de maatschap] reeds in mindering op de hoofdsom heeft voldaan, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW over de aan de vordering ten grondslag gelegde facturen met ingang van dertig dagen na datum van de respectievelijke voorschotfacturen van in totaal € 7.000,- excl. btw en te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 119a BW over het restantbedrag vanaf 14 december 2014;
6.3.
veroordeelt [appellant] om aan [de maatschap] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 833,01 ter zake de buitengerechtelijke incassokosten;
6.4.
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
6.5.
bepaalt dat iedere partij haar eigen kosten van beide instanties draagt;
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.M. Vaessen, E.J. van Sandick en H.F.P. van Gastel en is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2019