Uitspraak
AH,
1.[geïntimeerde1] Vastgoed Beheer B.V.,
[geïntimeerde1] Vastgoed,
[geïntimeerde2] Beheer,
[geïntimeerden] c.s.;
1.Het verloop van de procedure in eerste aanleg
2.Het verloop van de procedure in hoger beroep
- de appeldagvaarding van 14 juli 2018;
- de memorie van grieven (met producties);
- de memorie van antwoord in principaal appel, tevens houdende memorie van grieven in voorwaardelijk incidenteel appel (met producties);
- de memorie van antwoord in incidenteel appel tevens akte uitlating producties (met producties).
3.3. De vaststaande feiten
In deze Algemene bepalingen is onder meer het volgende vermeld:
"
2.12.2 Het is huurder niet toegestaan zonder voorafgaande toestemming van verhuurder:a. in, op of aan het gehuurde wijzigingen of voorzieningen aan te brengen, waaronder mede wordt verstaan het maken van gaten in de gevels,b. in, op of aan het gehuurde danwel de directe omgeving daarvan, zaken aan te brengen of te hebben (…)2.12.3 Met betrekking tot de onder 2.12.2 a en b bedoelde wijzigingen of voorzieningen is verhuurder op geen enkele wijze aansprakelijk.(…)6.5 Verhuurder is niet aansprakelijk voor schade toegebracht aan de persoon of goederen van huurder of van derden - en huurder vrijwaart verhuurder voor aanspraken van derden terzake - door het optreden en de gevolgen van zichtbare en onzichtbare gebreken aan het gehuurde of het gebouw of complex waarvan het gehuurde deel uitmaakt of ontstaan door het optreden en de gevolgen van weersomstandigheden (…), alles behoudens in geval vanschade als gevolg van grove schuld of ernstige nalatigheid van verhuurder ten aanzien van de staat van het gehuurde of van het gebouw of complex waarvan het gehuurde deel uitmaakt.6.6 Verhuurder is niet aansprakelijk voor bedrijfsschade van huurder of voor schade als gevolg van andere huurders of van belemmeringen in het gebruik van het gehuurde die derden veroorzaken, tenzij in geval van grove schuld of ernstige nalatigheid van verhuurder dienaangaande.(…)14.1 De betaling van de huurprijs en van al hetgeen verder krachtens deze huurovereenkomst is verschuldigd, zal uiterlijk op de vervaldata in wettig Nederlands betaalmiddel - zonder enige korting, aftrek of verrekening met een vordering welke huurder op verhuurder heeft of meent te hebben - geschieden door storting dan wel overschrijving op een door verhuurder op te geven rekening.(…) Verhuurder is gerechtigd te bepalen op welke openstaande vordering uit de overeenkomst een door hem van huurder ontvangen betaling in mindering komt, tenzij huurder bij de betaling uitdrukkelijk anders aangeeft. In het laatste geval is het gestelde in artikel 6:50 BW niet van toepassing.14.2 Telkens indien een uit hoofde van de huurovereenkomst door huurder verschuldigd bedrag niet prompt op de betaaldag is voldaan, verbeurt huurder aan verhuurder van rechtswege vanaf de vervaldag een direct opeisbare boete van 2% per maand van het verschuldigde met een minimum van f 250,- per kalendermaand, waarbij elke ingetreden maand als een volle maand geldt."
30 maart 2001 plaats. In de akte van levering is vermeld dat de koopovereenkomst tussen Germie en [geïntimeerde2] Beheer in december 1996 is gesloten.
26 kg op het dak geplaatst ten behoeve van airco-units.
"
Ongeacht de mogelijke oorzaak van het niet of onvoldoende functioneren van het hemelwaterafvoersysteem mag een dak echter niet instorten door een overbelasting van het regenwater. In de bouwregelgeving worden normen benoemd NEN-EN 1991-1-1/NEN 6702, (TGB) waarin beschreven staat dat daken op deze voorkomende situatie (een niet functioneel hemelwaterafvoersysteem) moeten worden doorgerekend.(…)
De overbelasting door regenwater kon ontstaan door de aanwezigheid van een hoge
"
Bij de tweede inspectie zijn de restanten van de dakplaten en is de staalconstructie nader geïnspecteerd. Hierbij is in de stalen dakplaten een sparing aangetroffen met een afmeting van ca. 1.0 x 0.5 m, met het hart op ca. 1,25 m vanaf stram 8. Onder deze sparing was geen raveelvoorziening aangebracht. Onderstaande figuur geeft een deel van de plattegrond van de dakplaten weer waarin aangegeven de locatie van de sparing. Op deze plaats heeft de airco unit op het dak gestaan. Er heeft nog een unit op het dak gestaan, deze is eveneens aangegeven. Tevens is een doorsnede getekend waarin is aangegeven welk deel van de plaat verwijderd is.(…)"
"
De oorzaak van het bezwijken is naar mijn mening een verzwakking van de dakplaten door de sparingen die in de dakplaten zijn gezaagd zonder dat er een raveelconstructie is aangebracht. Hierbij moet bedacht worden dat op de verzwakte platen ook nog de belasting uit de airco units aanwezig was. Het wegnemen van meer dan een plaatbreedte uit de doorsnede heeft in de naast de sparing gelegen dakplaten geleid tot een concentratie van spanningen en het toenemen van de doorbuiging waardoor meer hemelwater is gaan toestromen met als gevolg meer doorbuiging en hogere spanningen waardoor uiteindelijk de momentcapaciteit van de plaatdoorsnede is overschreden en bezwijken is opgetreden. Aan weerszijden van de sparing is een deel van het dak meegetrokken. De naastgelegen platen waren immers door de hoge waterstand al maximaal belast, al is het gezien de grote lokale verzwakking van het dak door de in de platen gezaagde sparingen zeer de vraag of de waterstand de dakrandhoogte benaderd heeft."
De constructie moet volgens de ten tijde van de bouw relevante voorschriften in staat zijn om het regenwater, dat bij een verstopping van het reguliere hemelwaterafvoersysteem op het dak wordt geborgen, te weerstaan. De waterhoogte die benodigd is om het water op een andere wijze van het dak af te voeren dan via de reguliere hemelwaterafvoeren, wordt vanwege het ontbreken van noodafvoeren, bepaald door de hoogte van de dakrand. Het water zou over de 200 mm hoge dakrand moeten worden afgevoerd. Door de aanwezige sparingen in de dakplaten en het ontbreken van deugdelijke constructieve maatregelen ter plaatsen van de sparingen bezwijkt het dak bij een lagere waterstand dan deze 200 mm. Indien de sparingen in het bezweken dakgedeelte niet aanwezig zouden zijn of de effecten met deugdelijke constructieve maatregelen waren ondervangen, dan zou de dakconstructie wel in staat zijn geweest om het water over de dakrand af te voeren.De gedeeltelijke dakinstorting is ontstaan omdat bij een berging van regenwater op het dak
"
Bovenstaande is illustratief voor het feit dat zonder noodoverstorten (de situatie voorafgaand aan de gedeeltelijke instorting van het dak op 19 augustus 2013) de
Volgens DGI zijn in beide gevallen de sparingen ondeugdelijk. De door Harder omschreven sparingen hadden voorzien moeten worden van een raveelbalk, de door haar omschreven sparingen van een versterkingsplaat.
DGI beantwoordt de vraag of de sparingen (mede) de oorzaak van de dakinstorting zijn als volgt:
"
Beide situaties worden voor de beantwoording beschouwd.1. Rapport A. Harder: sparing 1.000 mm x 500 mm.Ja, de sparing zou mede oorzaak zijn van de dakinstorting. Uit de constructieve controle berekeningen blijkt echter dat hierbij een bezwijkpatroon hoort dan er ter plaatse is vastgesteld en gefotografeerd….)2. Rapport DGI: sparing maximaal 400 mm x 400 mm.Nee, de sparing zou geen oorzaak zijn van de dakinstorting. Uit de constructieve controle berekening blijkt er geen verschil van bezwijkpatroon tussen de situatie met of zonder sparing. (…)Zou de regenval niet hebben geleid tot instorting, indien de sparingen niet zouden zijn aangebracht?Zonder sparingen zou de dakinstorting ook hebben opgetreden. Zie onderstaande afbeelding zonder sparingen."
"
Beide situaties worden voor de beantwoording beschouwd.1. Rapport A. Harder B.V.: sparing 1.000 mm x 500 mm.Ja, het dak zou instorten ten gevolge van de sparing. (…)2. Rapport DGI: sparing maximaal 400 mm x 400 mm. Nee, het dak zou niet instorten (…)Indien het dak zou voldoen aan de regelgeving en er waren geen sparingen aangebracht, zou het dak ook niet instorten. De vervorming onder belasting van 100 mm is nagenoeg identiek als de vervorming met de sparingen 400x400 (bovenstaand)."
Vraag 5: Wanneer als uitgangspunt wordt genomen dat de dakconstructie bij het aangaan van de huurovereenkomst niet voldeed aan de bouw- en veiligheidseisen, zou de dakinstorting dan ook hebben plaatsgevonden:
"
1. Wat is volgens u de oorzaak van de dakinstorting?
40 cm en van 50 bij 100 cm en concludeert:
“
Uit de schadebeelden kan alleen maar worden afgeleid dat er kleine sparingen aanwezig waren.”
De foto’s van de schade laten volgens DGI vouwlijnen zien die passen bij kleine sparingen. Een vouwlijn haaks op de voorgevel die ontstaat bij een grote sparing, is volgens DGI niet zichtbaar op de foto. DGI concludeert:
“
Hiermee wordt aangetoond dat de grote sparingen niet aanwezig hebben kunnen zijn.”In reactie op het antwoord op vraag 3 van de in r.o. 3.8.7aangehaalde brief van Harder schrijft DGI:
“
Het antwoord is niet correct, er zijn ter plaatse geen sparingen, op de aan schadeonderhevige samengestelde dakconstructie, gemeten met de beweerdelijke omvang van 0,5 x 1 meter. Door DGI is van een van de sparingen, in de aan schade onderhevige samengestelde dakconstructie, een sparing gefotografeerd. Deze sparing heeft een afmeting van 0,4 x 0,4 meter, is dus significant kleiner en is in de samengestelde dakconstructie ingemeten.
“De beide foto’s 1 en 2 van de daksparing in het ingestorte deel van het dak zijn door mij bij een tweede inspectie ter plaatse op 23 augustus 2013 gemaakt. Op dat moment was een sloopbedrijf bezig de ingestorte delen op te ruimen en de betreffende dakplaten waren juist vrijgemaakt waardoor de t.p.v. de airco / ventilatie units in de platen gemaakt sparing zichtbaar was.(…)
De rode pijlen op de foto's wijzen naar de bovenzijde van de trapeziumvormige golven in de profielplaten. Dat de bovenzijde wordt aangewezen is te zien aan de witte nagels die de profielplaat zitten, met deze nagels heeft de isolatie vast gezeten op de bovenzijde van de platen.
“
De gehanteerde uitgangspunten voor stijfheid en sterkte van de afzonderlijke elementen tonen aan dat de eerste elementen die overbelast worden de ribben naast de sparing zijn. De plaatselijke krachtswerking nabij de sparing wordt bepaald door de buiging van de isolatieplaat, gecombineerd met de zeilwerking van de dakbaan. Na het overbelasten van de ribben zal het dak bezweken zijn met een vouwlijn evenwijdig aan de gevel. Dit is overeenkomstig met de opgetreden schade.”
“
1 Wat is de oorzaak van de dak instorting? Bij de beantwoording van deze vraag geldt als uitgangspunt dat het pand in 2001 is gebouwd en dat in 2006 door Albert Heijn twee airco's zijn geplaatst waarvoor uitsparingen in het dak zijn gemaakt van 500 bij 875 mm. Ook geldt het uitgangspunt dat bij het aanbrengen van de beide airco's de voorgeschreven constructieve voorzieningen achterwege zijn gebleven. De deskundige dient wateraccumulatie-berekeningen te maken met een inschatting van eigenschappen van het materiaal en de belasting daarvan. De resultaten van de uit te voeren berekeningen moeten worden vergeleken met het opgetreden schadebeeld aan de hand van het beschikbare fotomateriaal. Uit de rapportage moet blijken wat de uitkomst van die vergelijking is en of er al dan niet overeenstemming tussen de uitkomst van de berekeningen en de feitelijke situatie bestaat.
tussenvonnis van 26 juli 2016heeft de kantonrechter een comparitie van partijen gelast. Nadat de comparitie had plaatsgevonden, heeft de kantonrechter in het
tussenvonnis van 27 december 2016(voor zover van belang - het hof laat de beslissing over een door de kantonrechter afgewezen incidentele vordering van AH buiten beschouwing) de feiten vastgesteld, overwogen dat AH niet-ontvankelijk is in haar vordering tegen [geïntimeerde1] Vastgoed en het beroep op schending van de klachtplicht en op de exoneraties afgewezen, omdat artikel 7:209 BW daaraan in de weg staat. Volgens de kantonrechter voldeed het dak vanwege het ontbreken van noodoverlopen niet aan de bouwnormen. Om die reden was sprake van een gebrek aan het gehuurde. Dat geen noodoverlopen zijn aangebracht, is voor risico van [geïntimeerde2] Beheer als verhuurder en is ook aan haar toe te rekenen, aldus de kantonrechter, die van oordeel is dat [geïntimeerde2] Beheer in beginsel op grond van artikel 6:174 BW aansprakelijk is omdat de dakconstructie niet in orde was. De kantonrechter heeft vervolgens overwogen dat ervan moet worden uitgegaan dat de door AH, volgens hem zonder toestemming van [geïntimeerde2] Beheer, aangebrachte sparingen 500 mm (in het vonnis staat 50 mm, maar dat is een kennelijke schrijffout) bij 875 mm bedroegen en dat de door de fabrikant geadviseerde versteviging niet is aangebracht. Ten slotte heeft de kantonrechter vastgesteld dat de deskundigen van partijen elkaar tegenspreken over de oorzaak van de instorting, te weten de dakconstructie, de besparingen of een combinatie van beide. Indien de constructie ondanks het gebrek bij de ontstane waterbelasting van 0,40 of 0,45 kN/m2 niet zou zijn ingestort, is de dakinstorting niet het gevolg van de constructie van het dak, maar van de aangebrachte sparingen. In dat geval ontbreekt het causale verband tussen het gebrek en de door AH geleden schade. Indien de constructie onvoldoende was voor de genoemde belasting, zijn er twee oorzaken die samen hebben bijgedragen aan de schade en is de schade mede het gevolg van eigen schuld van AH. De kantonrechter heeft partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de benoeming van een deskundige die zal moeten rapporteren over de mogelijke oorzaken van de instorting en de eventuele samenloop daarvan.
eindvonnis van 20 maart 2018heeft de kantonrechter de kritiek van AH op het rapport van de deskundige verworpen en geoordeeld dat vast is komen te staan dat de instorting van het dak is veroorzaakt doordat het wateropvoerend vermogen van het dak vanwege het aanbrengen van de sparingen onvoldoende is geweest om het regenwater over de dakrand te kunnen voeren. Omdat de sparingen door AH zijn aangebracht, komt de schade die het gevolg is geweest van de instorting voor haar eigen rekening. De kantonrechter heeft de vorderingen van AH dan ook afgewezen en heeft AH veroordeeld in de proceskosten.
5.5. De bespreking van de grieven
grief III in het voorwaardelijk incidenteel appelkomen
[geïntimeerden] c.s. op tegen de verwerping door de kantonrechter van dit beroep. Het hof zal deze grief eerst behandelen. Indien de grief slaagt, en [geïntimeerden] c.s. zich terecht op de exoneraties hebben beroepen, zijn de vorderingen van AH om die reden immers al niet toewijsbaar en kunnen de andere grieven onbesproken blijven.
[geïntimeerde2] Beheer was op het moment van de ingangsdatum van de huurovereenkomst, 1 mei 2001, wel eigenaar en dus opvolgend verhuurder (vgl. 7:226 lid 1 BW) was. Op haar rustte toen, gelet op wat hiervoor is overwogen, de verplichting om zich voordat het gehuurde aan de huurder beschikbaar werd gesteld inzicht te verschaffen in de staat van het gehuurde. Het gehuurde was toen, anders dan [geïntimeerden] c.s. betogen, nog niet in gebruik. Het betrof een net opgeleverd nieuwgebouwd gebouwd, bestemd voor gebruik als supermarkt, dat nog niet als supermarkt in gebruik was geweest. In dat licht bezien is de kwalificatie door [geïntimeerden] c.s. van het door [geïntimeerde2] Beheer gekochte gebouw als een ‘bestaand gebouw’ niet adequaat.
Uit het voorgaande volgt al dat niet relevant is dat [geïntimeerde2] Beheer de huurovereenkomst niet is aangegaan.
Los daarvan dient naar het oordeel van het hof een opvolgend verhuurder artikel 7:209 BW tegen zich te laten gelden. De huurder kan zich niet verzetten tegen een overdracht van het gehuurde. Indien een opvolgend verhuurder de beperkingen van artikel 7:209 BW, anders dan de oorspronkelijke verhuurder, niet tegen zich zou hoeven laten gelden, zou de rechtspositie van de huurder buiten zijn toedoen verslechteren door de overdracht van het gehuurde, doordat de nieuwe verhuurder zich, in tegenstelling tot de oorspronkelijke verhuurder, wel op een beding kan beroepen dat aansprakelijkheid voor de in artikel 7:209 BW bedoelde gebreken uitsluit. De bescherming die artikel 7:209 BW de huurder wil bieden, zou daardoor worden tenietgedaan. Dat ligt, mede gezien het bepaalde in artikel 7:226 BW, niet voor de hand. De huurder kan zich dan ook jegens een opvolgend verhuurder op artikel 7:209 BW beroepen. Ook om die reden faalt het betoog van [geïntimeerden] c.s.
grief I in het voorwaardelijk incidenteel appelkomen [geïntimeerden] c.s. tegen dit oordeel op. De enkele en bovendien minimale overschrijding van de NEN norm voor regenbelasting levert volgens hen geen gebrek als bedoeld in artikel 7:204 lid 2 BW op. De overschrijding valt binnen de veiligheidsmarges. AH kon in het gehuurde een supermarkt exploiteren en heeft dan ook het genot verkregen waarin de huurovereenkomst voorzag. Dat het dak is ingestort door het zonder voorafgaande goedkeuring plaatsen van condensatoren en het aanbrengen van (gebrekkige) sparingen wettigt niet de conclusie dat sprake is van een gebrek, aldus [geïntimeerden] c.s.
grief IV in het voorwaardelijk incidenteel appelkomen [geïntimeerden] c.s. op tegen het passeren door de kantonrechter van het beroep op deze bepaling.
Ook AH kan niet in haar uitleg van artikel 2.12.3 worden gevolgd. De bepaling sluit iedere aansprakelijkheid (“op geen enkele wijze”) van de verhuurder uit voor door de huurder zonder toestemming aangebrachte wijzigingen aan het gehuurde. De bepaling biedt geen aanknopingspunt voor de gedachte dat de bepaling alleen de aansprakelijkheid voor een beperking van het genot betreft. Daarmee staat het de rechter vrij om in afwijking van de door partijen verdedigde standpunten die niet eensluidend zijn, zelfstandig de overeenkomst uit te leggen, ook al is deze uitleg door geen der partijen aangevoerd of verdedigd (HR 21 juni 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2107, NJ 1997/327 en HR 1 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD6100, NJ 2002/607. De beperking van de aansprakelijkheid betreft schade “met betrekking tot” door de huurder zonder toestemming aangebrachte voorzieningen. De geciteerde woorden wijzen op een ruime causaliteit. Tussen de aangebrachte voorziening en de van aansprakelijkheid van de verhuurder uitgesloten schade dient conditio sine qua non verband te bestaan, maar voor de eis dat voor de toepasselijkheid van artikel 2.12.3 de voorziening de enige oorzaak van de schade dient te zijn, bieden deze woorden - mede in het licht van de eerder aangehaalde woorden “op geen enkele wijze” - geen aanknopingspunt.
grief III in het principaal appelop tegen dat oordeel. Volgens haar is wel toestemming gevraagd en verkregen. Zij heeft weliswaar geen bewijs kunnen terugvinden van de door [geïntimeerde2] Beheer verleende toestemming, maar AH vraagt altijd toestemming voor het aanbrengen van wijzigingen. Dat is een standaard onderdeel van haar voorbereiding, aldus AH.
met de sparingenook zou zijn ingestort indien het dak wel conform de afgegeven vergunning zou zijn gerealiseerd. Uit wat hiervoor is overwogen over (de betekenis van artikel 2.12.3 van de Algemene Bepalingen voor) het causaal verband volgt dat die vraag niet van essentieel belang is. Essentieel is of het dak ook
zonder de sparingen, dus alleen ten gevolge van de constructie ervan gedeeltelijk zou zijn ingestort. De door AH geformuleerde vraag betreft weliswaar het conditio sine qua non verband tussen de instorting van het dak en de constructie ervan, maar het bestaan van dat conditio sine qua non verband is niet voldoende om te concluderen tot het bestaan van het in dit geval vereiste causale verband. Er dient ook vast te staan dat geen sprake is van conditio sine qua non verband tussen de sparingen en de instorting. Alleen om die reden gaat het beroep dat AH doet op de omkeringsregel niet op. AH gaat bij dit beroep ten onrechte uit van een situatie waarin artikel 2.12.3 van de Algemene Bepalingen niet van toepassing is en waarin voor het bestaan van causaal verband voldoende is dat sprake is van conditio sine qua non verband tussen het gebrek aan het dak en de schade (in het kader waarvan de omkeringsregel mogelijk zou kunnen worden toegepast) en aan de eisen van artikel 6:98 BW is voldaan.
grief IA in het principaal appelbetoogt AH dat de kantonrechter de gebrekkige dakconstructie ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten. In de toelichting op de grief stelt AH dat de relevante en doorslaggevende vraag niet is of het dak zonder de sparingen zou zijn ingestort, maar of het dak bij een niet gebrekkige constructie ook zou zijn ingestort.
Uit wat het hof heeft overwogen, volgt dat de vraag of het dak ook zonder de sparingen zou zijn ingestort net zo relevant is als de vraag of het dak ook zou zijn ingestort wanneer de constructie ervan niet gebrekkig zou zijn geweest. De vordering van AH is pas toewijsbaar wanneer beide vragen ontkennend worden beantwoord. Alleen dan is er wel conditio sine qua non verband tussen de gebrekkige constructie van het dak en de gedeeltelijke instorting ervan en is er geen conditio sine qua non verband tussen de sparingen en die instorting.
“
Het aanbrengen van de sparingen door Albert Heijn heeft er niet toe geleid dat de opneembare (water)belasting lager is geworden dan de in de bouwvergunning vastgelegde belastingen (inclusief belastingfactor) waarop het dak is berekend, zelfs niet indien wordt uitgegaan van de grootte van de sparing waar de rechtbank ten onrechte van uitgaat.”
en
“
Als het dak wél conform de tekeningen en berekeningen van de bouwvergunning zou zijn gerealiseerd, zou het dak - met de door Albert Heijn aangebrachte sparingen en met of zonder versteviging -nietzijn ingestort.”
en
“
De oorzaak van de dakinstorting zijn dus niet de sparingen van Albert Heijn, maar het feit dat het dak niet conform de vergunde tekening was gebouwd.”
In het licht van deze conclusies gaat het hof ervan uit dat AH wel bedoelt te stellen dat alleen de dakconstructie en (dus) niet (ook) de sparingen de instorting heeft veroorzaakt.
- AH heeft in hoger beroep notities overgelegd van Royal Haskoning. In deze notities staat de vraag centraal of sprake is van conditio sine qua non verband tussen het gebrek aan het dak (het ontbreken van noodoverstorten) en het instorten van het dak, maar wordt de vraag of het dak ook zonder de sparingen zou zijn ingestort niet beantwoord. Weliswaar concludeert Royal Haskoning in een van de notities dat het aanbrengen van sparingen niet tot resultaat heeft gehad dat het draagvermogen van de dakplaten is gereduceerd tot onder het uitgangspunten niveau dat door de hoofdconstructeur voor het dak is vastgelegd, maar zij geeft daarmee niet aan dat de sparingen niet hebben bijgedragen aan het instorten van het dak. Indien de sparingen wel hebben geleid tot een vermindering van het draagvermogen (weliswaar zonder dat dit leidt tot een reductie onder het niveau dat door de constructeur tot uitgangspunt is genomen), is niet onaannemelijk (en zeker niet uit te sluiten) dat de sparingen in combinatie met een gebrekkige constructie ertoe hebben geleid dat het draagvermogen wel onder het vereiste niveau is geraakt. In dit verband overweegt het hof dat AH niet heeft gesteld dat uit de notities blijkt dat de sparingen niet hebben geleid tot een reductie van het draagvermogen van het dak en op deze manier niet hebben bijgedragen aan de instorting die heeft plaatsgevonden. Daarbij merkt het hof op dat het dak juist ter plaatse van de sparingen is ingestort.
- Zoals de advocaat van AH bij gelegenheid van de comparitie in hoger beroep heeft opgemerkt, is aan de deskundige gevraagd of het dak het zou hebben ‘gehouden’ als er geen sparingen waren aangebracht. De advocaat van AH heeft het antwoord van de deskundige als volgt samengevat (spreekaantekeningen mr. Van der Kamp nr. 6):
“
Volgens ABT [hof: de deskundige] zou datnethet geval zijn geweest. Dat is dan toeval maar beslist geen wijsheid. Door de sparingen werden de ribben naast de sparingen overbelast, wat ‘lokaal bezwijken van het dak initieerde’”
AH heeft deze, door haar advocaat correct samengevatte en door de kantonrechter aan zijn eindvonnis ten grondslag gelegde conclusie van de deskundige (vgl het antwoord op de vragen 1 en 2), in de memorie van grieven niet (kenbaar) bestreden. Ook bij gelegenheid van de comparitie van partijen heeft AH deze conclusie niet onder kritiek gesteld, maar lijkt zij van de juistheid daarvan uit te gaan. AH heeft ook niet gesteld dat de conclusie van de deskundige een andere zou zijn (en al helemaal niet wat de conclusie dan zou zijn) indien zou worden uitgegaan van andere afmetingen en van de aanwezigheid van verstevigingen van de sparingen). Het hof merkt in dit verband op dat stelplicht en bewijslast van de afmetingen van de sparingen en van de aanwezigheid van verstevigingen op AH rusten - het betreft immers feiten waarop AH het bestaan van causaal verband baseert -, dat [geïntimeerden] c.s. de stellingen van AH op dit punt gemotiveerd hebben betwist en dat een bewijsaanbod van AH ontbreekt.
Er moet dan ook van worden uitgegaan dat de sparingen hebben bijgedragen aan de instorting van het dak, zoals deze zich heeft voorgedaan en daarmee van conditio sine qua non verband tussen de sparingen en de dakinstorting.
- Bij gelegenheid van de comparitie van partijen heeft de advocaat van AH ook opgemerkt (spreekaantekeningen mr. Van der Kamp nr. 7):
“
Als dit ‘lokaal bezwijken’ niet was gebeurd dan kon er nog meer water cumuleren en was het risico levensgroot dat er een veel grotere instorting was opgetreden. ABT berekent weliswaar dat dit net niet was gebeurd maar het komt heel erg dichtbij.”
AH miskent met dit betoog dat in deze procedure de vraag centraal staat of sprake is van causaal verband tussen enerzijds de instorting van het dak zoals die daadwerkelijk heeft plaatsgevonden (een gedeeltelijke instorting, ter plaatse van de door AH aangebrachte voorzieningen) en tot schade bij AH heeft geleid en anderzijds de constructie van het dak en/of de aangebrachte sparingen. De vraag naar de mogelijke oorzaak van een volledige instorting van het dak, een situatie die zich niet heeft voorgedaan en (dan ook) niet tot de door AH gevorderde schade heeft geleid, is niet aan de orde.
de grieven IV en V in principaal appel, over de versteviging en de omvang van de sparingen.
verholen grief. Deze grief faalt. Allereerst is het aan het hof niet duidelijk welke juridische consequenties AH aan dit betoog verbindt. Vervolgens miskent AH met de grief dat zij [geïntimeerde2] Beheer niet, zoals op grond van artikel 2.12.3 is vereist, voorafgaand aan het aanbrengen van de sparingen om toestemming heeft gevraagd. Daarmee heeft zij [geïntimeerde2] Beheer de mogelijkheid ontnomen om na te gaan wat de consequenties van de aan te brengen sparingen waren voor de stevigheid en het wateropvoerende vermogen van het dak. Bovendien mocht AH er juist vanwege het ontbreken van de noodzakelijke toestemming niet, en zeker niet zonder onderzoek, vanuit gaan dat de dakconstructie geheel volgens de bouwvergunningstekeningen was uitgevoerd, zeker niet omdat - zoals [geïntimeerden] c.s. ook aanvoeren - op die tekeningen voor de de detaillering van de noodoverstort naar de constructeur wordt verwezen.
grief II in het incidenteel appelleest. Aan de bespreking van
grief I in het incidenteel appelkomt het hof niet toe.
Grief VI in het principaal appel, die is gericht tegen de proceskostenveroordeling van AH, faalt dan ook.
AH zal worden veroordeeld in de proceskosten in (principaal en incidenteel) hoger beroep (geliquideerd salaris van de advocaat: 2,5 punten, tarief VIII), te vermeerderen met de wettelijke rente.
6.6. De beslissing
€ 13.752,50 voor geliquideerd salaris van de advocaat, te betalen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest en, voor het geval betaling niet binnen deze termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening;