ECLI:NL:GHARL:2019:6018

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 juli 2019
Publicatiedatum
23 juli 2019
Zaaknummer
200.255.981/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst en ontslag op staande voet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een verzoekster die in eerste aanleg de ontbinding van haar arbeidsovereenkomst door Fositrans B.V. aanvecht. De verzoekster, die in Duitsland woont, was in dienst als stuurvrouw en heeft samen met haar echtgenoot herhaaldelijk geklaagd over gebreken aan het binnenvaartschip waarop zij werkten. Na een incident waarbij de heer [C] zich ziek meldde, heeft Fositrans hen op staande voet ontslagen wegens werkweigering. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden, maar het hof oordeelt dat dit ten onrechte is gebeurd. Het hof benadrukt dat de kantonrechter de verzoeken van beide partijen gelijktijdig moet behandelen en dat er geen onaanvaardbare vertraging is aangetoond. Het hof stelt vast dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet gerechtvaardigd was, en dat de verzoekster recht heeft op een billijke vergoeding. De hoogte van deze vergoeding wordt voorlopig vastgesteld op € 4.780,- bruto, maar de definitieve beslissing hierover wordt aangehouden totdat duidelijk is hoe de procedure verder zal verlopen. Het hof houdt de zaak aan voor uitlating door partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.255.981/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 7212023)
beschikking van 23 juli 2019
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [A] (Duitsland),
verzoekster in hoger beroep,
in eerste aanleg: verzoekster, tevens verweerster in het voorwaardelijke tegenverzoek,
hierna: [verzoekster] ,
advocaat: mr. T. Teke,
tegen:
Fositrans B.V.,
gevestigd te Zwolle,
verweerster in hoger beroep,
in eerste aanleg: verweerster, tevens verzoekster in het voorwaardelijke tegenverzoek,
hierna: Fositrans,
advocaat: mr. J.C.F. Kooijmans.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de beschikking van
17 december 2018 van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- het beroepschrift, ter griffie ontvangen op 6 maart 2019;
- het verweerschrift met twee producties;
- het nagezonden proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg;
- de akte van [verzoekster] met producties 5 en 6;
- de akte van Fositrans met een productie;
- de op 12 juni 2019 gehouden mondelinge behandeling waarbij beide partijen ( [verzoekster] reeds op voorhand) een pleitnotitie hebben overgelegd.
2.2
Vervolgens heeft het hof uitspraak bepaald op 29 juli 2019 of zoveel eerder als mogelijk is.
2.3
[verzoekster] heeft het hof verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en, kort weergegeven, Fositrans te veroordelen tot herstel van de arbeidsovereenkomst onder veroordeling van Fositrans in de proceskosten van beide instanties.

3.De feiten

3.1
Tegen de door de kantonrechter vastgestelde feiten is geen bezwaar geuit. Aangevuld met wat in hoger beroep is komen vast te staan, zijn de feiten als volgt.
3.2
[verzoekster] , geboren [in] 1964, is [in] 2018 voor de duur van een jaar in dienst getreden bij Fositrans in de functie van stuurvrouw, tegen een salaris van
€ 2.500,- bruto per maand. Haar echtgenoot is op dezelfde dag en voor dezelfde bepaalde tijd in dienst getreden als schipper. Samen zijn zij ingezet op het binnenvaartschip “ [B] ” (hierna het schip genoemd). De arbeidsovereenkomst vermeldt dat de opzegtermijn een maand bedraagt.
3.3
De heer en mevrouw [verzoekster] hebben vanaf de eerste vaart met het schip, die startte op 11 april 2018, bij herhaling geklaagd over gebreken aan het schip. Zo heeft volgens hen de automatische piloot van meet af aan niet gewerkt, was het bereik van de marifoon en de scheepshoorn onvoldoende en is gebleken dat een pomp op het dek niet goed was afgesloten. In de hierna onder 3.5 vermelde mail, waaronder de namen staan van de heer en mevrouw [verzoekster] , staat dat er vrijwel iedere week een monteur aan boord was.
3.4
Op 24 juli 2018 heeft Fositrans zich verplicht een lading mais te vervoeren van Vlissingen naar Zwolle en het echtpaar [verzoekster] verzocht dit transport uit te voeren. Op 25 juli 2018 om 8:58 uur heeft de heer [C] mede namens zijn vrouw per mail geantwoord dat hij een video naar Fositrans had gestuurd waarop een kapot roerblok te zien is. Als reactie daarop kreeg hij deze vervoersopdracht, maar hij vindt het niet verantwoord deze opdracht met het schip in deze toestand uit te voeren. Ook is hij door de problemen op het schip in de afgelopen vier maanden gestresst, oververmoeid en uitgeput als nooit tevoren. De heer [C] vraagt om een reactie hoe het verder moet.
3.5
Per mail van 25 juli 2018 om 9:26 uur heeft Fositrans de heer [C] geantwoord dat zij dit schip hiervoor tien jaar zonder problemen heeft geëxploiteerd en dat de monteurs die hij nu iedere keer stuurt naar aanleiding van de klachten van [C] ook het idee hebben dat [C] steeds zoekt naar iets. Op de klacht over het roer heeft Fositrans de vorige dag al telefonisch gereageerd: het roer is altijd al in die staat geweest en in Zwolle gaat Chiel daar naar kijken. Fositrans vindt dat er gevaren moet worden en gaat ervan uit dat in Vlissingen wordt geladen.
3.6
Diezelfde dag nog meldt de heer [C] per mail van 11:31 uur:
“Durch den Dauerstress mit [B] bin ich physisch und psychisch nicht mehr in der Lage weiter zu Fahren, werde nach Hause fahren und morgen zum Arzt gehen. Sowie meine Frau die mich begleitet. Krankmeldung wird nachgereicht.”
De mail is ondertekend door de heer en mevrouw [verzoekster] .
3.7
De heer [C] en directeur [D] van Fositrans hebben op 25 juli 2018 om 13:14 uur een telefoongesprek gevoerd. Fositrans heeft een verklaring van mevrouw [E] overgelegd waarin staat dat zij via de luidspreker meeluisterde en heeft gehoord dat [C] , in antwoord op de vraag van [D] of hij iets mankeerde waardoor hij niet kon varen, antwoordde dat hij niets mankeerde maar niet meer met het schip wilde varen.
3.8
Op 25 juli 2018 om 15:49 uur heeft Fositrans aan de heer en mevrouw [verzoekster] kenbaar gemaakt dat sprake is van werkweigering en dat zij om die reden op staande voet worden ontslagen.
Werknemers hebben vergeefs gewacht op een nieuwe schipper en het schip op 26 juli 2018 verlaten.
3.9
[verzoekster] en haar echtgenoot hebben op 27 juli 2018 hun huisarts bezocht die een ‘Arbeitsunfähigkeitsbeschein’ heeft opgesteld, waarin staat dat zij per 27 juli 2018 arbeidsongeschikt zijn.
3.1
Fositrans heeft een verklaring overgelegd van de voormalige schipper van het schip waarin staat dat het schip goed en veilig is. Ook is een verklaring overgelegd van [F] die na een op 25 juli 2018 ontvangen verzoek het schip heeft opgehaald, in Vlissingen heeft geladen en ermee naar Zwolle is gevaren. [F] heeft geen gebreken ontdekt, vond het een fantastisch schip om mee te varen en was vooral te spreken over de automatische piloot en het stuurwerk.
3.11
[verzoekster] is per 15 september 2018 arbeidsgeschikt verklaard en zij heeft vanaf die datum tot en met 29 oktober 2018 in Duitsland een voorwaardelijke werkloosheidsuitkering ontvangen. Vanaf 30 oktober 2018 ontvangt zij een voorwaardelijke uitkering uit de Krankenkasse. Zij heeft zich nimmer hersteld gemeld bij Fositrans.
3.12
Na de onder 4.3 vermelde uitspraak van de kantonrechter, waarvan beroep, hebben [verzoekster] en haar echtgenoot in kort geding doorbetaling van loon tijdens ziekte gevorderd. Bij vonnis van 8 mei 2019 heeft de kantonrechter de vordering van [verzoekster] afgewezen. De vordering van de heer [C] is toegewezen tot 1 februari 2019.

4.De verzoeken aan de kantonrechter en de beoordeling daarvan

4.1
[verzoekster] heeft in eerste aanleg verzocht de opzegging te vernietigen en Fositrans te veroordelen tot doorbetaling van haar loon tot 1 april 2019, met veroordeling van Fositrans in de proceskosten.
4.2
Fositrans heeft afwijzing bepleit en, voor het geval het verzoek van [verzoekster] wordt toegewezen, ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzocht op de kortst mogelijke termijn op de e-, g- of h-grond, kosten rechtens.
4.3
De kantonrechter heeft overwogen dat op Fositrans de bewijslast rust van de dringende reden (de werkweigering) zodat zij moet bewijzen dat [verzoekster] zich op 25 juli 2018 ten onrechte heeft ziekgemeld en, als zij daarin slaagt, ook dat de gebreken aan het schip niet dusdanig waren dat daarmee niet veilig en verantwoord naar Vlissingen gevaren kon worden.
De zaak is daartoe aangehouden.
De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomsten met [verzoekster] en haar echtgenoot, voor het geval het ontslag niet in stand blijft, ontbonden op de g-grond met ingang van 1 februari 2019, overwogen dat voor toekenning van een billijke vergoeding geen aanleiding bestaat en beslist dat de proceskosten van het ontbindingsverzoek gecompenseerd.

5.De beoordeling in hoger beroep

5.1
Deze zaak heeft, gelet op de woonplaats van [verzoekster] , internationale aspecten. Omdat [verzoekster] zich met haar verzoek het ontslag te vernietigen tot de Nederlandse rechter heeft gewend, heeft dezelfde rechter rechtsmacht in het tegenverzoek van de werkgever.
In de arbeidsovereenkomst is geen rechtskeuze gemaakt. Omdat de werkzaamheden gewoonlijk in Nederland worden verricht, gaat het hof ervan uit dat op de arbeidsovereenkomst Nederlands recht van toepassing is.
5.2
[verzoekster] heeft geen genummerde beroepsgronden aangevoerd tegen de bestreden beschikking. Zij stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat de arbeidsovereenkomst ten onrechte is ontbonden. Niet zij, maar haar echtgenoot heeft de klachten geuit. Tussen haar en Fositrans is geen communicatie geweest, dus zijn er ook geen spanningen tussen hen ontstaan als gevolg daarvan. Van een verstoorde arbeidsverhouding kan daarom geen sprake zijn.
5.3
Voor het eerst tijdens de mondelinge behandeling is ook nog namens [verzoekster] aanspraak gemaakt op een billijke vergoeding in verband met beweerdelijk onvoldoende zorg voor arbeidsomstandigheden. Omdat haar echtgenoot op 10 juli 2018 aan boord van een ladder viel en zijn voet blesseerde, moest zij vele zware werkzaamheden alleen doen en daardoor heeft zij rugklachten gekregen.
Het beroepschrift moet echter alle gronden van beroep bevatten, waaronder ook een verandering of een vermeerdering van het verzoek. Namens [verzoekster] is geen toegelaten uitzondering op deze regel aangevoerd en daarvan is het hof ook niet gebleken. De vermeerdering van het verzoek is te laat gedaan en wordt afgewezen.
5.4
[verzoekster] verzoekt herstel van de arbeidsovereenkomst, maar Fositrans heeft er terecht op gewezen dat de termijn waarvoor de arbeidsovereenkomst is aangegaan inmiddels is verstreken. Dat neemt niet weg dat [verzoekster] nog steeds belang heeft bij deze procedure in hoger beroep, want het hof mag, indien het van oordeel is dat ten onrechte is ontbonden maar herstel niet mogelijk is of niet in de rede ligt, op de voet van artikel 7:683 lid 3 BW in plaats daarvan ook ambtshalve een billijke vergoeding toekennen. Dat is een andere billijke vergoeding dan de onder 5.3 bedoelde vergoeding.
5.5
Fositrans heeft als reden voor haar ontbindingsverzoek aangevoerd dat de arbeidsverhouding met [verzoekster] en haar echtgenoot is verstoord omdat zij bij herhaling en ongefundeerd hebben aangegeven het schip niet te vertrouwen. Door dit ongefundeerde wantrouwen in de werkmiddelen en haar organisatie is volgens Fositrans een zodanige verstoring ontstaan dat van haar niet gevergd kon worden dat de arbeidsovereenkomst nog langer zou voortduren. Fositrans heeft er daarbij op gewezen dat zij volgens de heer en mevrouw [verzoekster] zelf vrijwel wekelijks een monteur liet komen. Zij heeft ongeveer € 30.000,- aan kosten gemaakt.
5.6
Het hof benadrukt dat de ontbinding pas aan de orde komt wanneer de voorwaarde daarvoor intreedt, te weten als de kantonrechter het ontslag op staande voet vernietigt omdat geen sprake was van werkweigering. Deze vernietiging zal plaatsvinden wanneer Fositrans er niet in slaagt te bewijzen dat [verzoekster] zich ten onrechte heeft ziek gemeld. In dat geval behoeft voor het ontslag op staande voet niet meer onderzocht te worden of het schip op 25 juli 2018 veilig naar Vlissingen kon varen en vervolgens naar Zwolle.
Fositrans heeft in haar processtukken geen onderscheid gemaakt tussen de functies van de heer en mevrouw [verzoekster] . Onduidelijk is gebleven wat zij van [verzoekster] mocht verwachten indien haar echtgenoot, anders dan [verzoekster] , ziek zou worden of ontslag zou krijgen. Wanneer Fositrans er wel in zou slagen te bewijzen dat [verzoekster] zich ten onrechte heeft ziekgemeld maar komt vast te staan dat haar echtgenoot op 25 juli 2018 arbeidsongeschikt was, dan had [verzoekster] , naar het hof aanneemt, het schip niet zonder haar echtgenoot naar Vlissingen en vervolgens naar Zwolle mogen varen. Ook in die situatie is het de vraag of haar terecht ontslag op staande voet is gegeven wegens werkweigering nadat zij ervoor koos haar zieke echtgenoot naar huis te vergezellen.
5.7
Volgens [verzoekster] heeft zij geen aandeel gehad in de communicatie met Fositrans over beweerde gebreken van het schip, welke communicatie tot de door Fositrans ervaren verstoorde arbeidsverhouding heeft geleid. Zij is echter niet opgekomen tegen de vaststelling door de kantonrechter onder 2.5 van zijn beschikking dat beide werknemers herhaaldelijk hebben geklaagd (reden waarom ook het hof dit onder 3.3 als vaststaand heeft aangenomen) en zij heeft ook niet aangevoerd dat haar echtgenoot de hiervoor onder 3.4 en 3.6 bedoelde e-mailberichten ten onrechte mede namens haar heeft verstuurd. Maar wat daarvan verder zij, Fositrans heeft onvoldoende onderbouwd dat die klachten in de regel ongegrond waren. Feit is dat Fositrans bereid is gebleken vrijwel wekelijks een monteur te sturen en ook stelt zij dat zij maar liefst € 30.000,- aan reparaties en vervanging heeft uitgegeven. Dat valt niet goed te begrijpen wanneer uit rapporten van monteurs zou blijken dat er nimmer iets aan de hand was. Rapporten of werkbonnen met een dergelijke inhoud heeft Fositrans ook niet overgelegd.
Tegen deze achtergrond is het bewijsaanbod van Fositrans omtrent het onderhoud van het schip en de opinie van andere schippers die met het schip gevaren hebben (nummer 23 van het verweerschrift in hoger beroep) onvoldoende specifiek toegesneden op de concrete klachten van [verzoekster] en haar echtgenoot.
5.8
Maar ook als die klachten meer dan eens ongegrond zouden zijn gebleken, valt nog niet in te zien dat de daardoor ontstane irritatie bij Fositrans zó ernstig is, dat dit -gekwalificeerd als verstoorde arbeidsverhouding - zou moeten leiden tot een ontbinding twee maanden voor het verstrijken van de bepaalde tijd waarvoor de arbeidsovereenkomst is aangegaan.
In dit specifieke geval komt daar nog bij dat het gaat om een voorwaardelijke ontbinding waarbij het intreden van de voorwaarde afhankelijk is van de uitkomst van een gelijktijdig gegeven bewijsopdracht in de zaak betreffende het ontslag op staande voet. Voor deze situatie heeft de Hoge Raad in een prejudiciële beslissing (ECLI:NL:HR:2016:2998, Mediant) bepaald dat het wenselijk is dat de kantonrechter op beide verzoeken zoveel mogelijk gelijktijdig beslist. Hij kan dat ontbindingsverzoek afzonderlijk behandelen indien aanhouding een onaanvaardbare vertraging van die procedure zou opleveren. Dat in dit geval van een onaanvaardbare vertraging sprake zou zijn, is in de bestreden beschikking niet vermeld, laat staan gemotiveerd.
Het hof is dan ook van oordeel dat in de gegeven situatie ten onrechte voorwaardelijk is ontbonden op de g-grond. Voor de eveneens aangevoerde h-grond is niets aangevoerd. De kantonrechter heeft er terecht op gewezen dat voor de e-grond geen andere feiten en omstandigheden zijn aangevoerd dan die, die ten grondslag zijn gelegd aan het ontslag op staande voet en waarvoor bewijslevering noodzakelijk is. Aan deze grond komt het hof om dezelfde reden ook niet toe.
5.9
De arbeidsovereenkomst is dus, gelet op het voorgaande, voor het geval het ontslag op staande voet vernietigd wordt, ten onrechte door de kantonrechter ontbonden per 1 februari 2019. Het hof zal daarom in dit geval, waarin herstel niet aan de orde is, een billijke vergoeding moeten bepalen.
De verschuldigdheid van die vergoeding is echter niet alleen afhankelijk van het oordeel van de kantonrechter over de geldigheid van het ontslag. Indien de kantonrechter de opzegging vernietigt maar het hof in een eventueel hoger beroep zou oordelen dat het verzoek tot vernietiging ten onrechte is toegewezen (scenario 1), dan dient het hof in die zaak op de voet van artikel 7:683 lid 6 BW te bepalen op welk tijdstip de arbeidsovereenkomst eindigt. In dit scenario is de arbeidsovereenkomst echter al geëindigd door de ontbinding per 1 februari 2019 en hierbij past niet (althans niet zonder meer) dat aanspraak bestaat op de hiervoor bedoelde billijke vergoeding van artikel 7:683 lid 3 BW (de billijke vergoeding in plaats van herstel).
Alleen indien het hof in een eventueel hoger beroep van de beslissing tot vernietiging van de opzegging tot hetzelfde oordeel komt als de kantonrechter (scenario 2) bestaat aanspraak op een billijke vergoeding in plaats van herstel van de arbeidsovereenkomst.
Deze zaak illustreert hoe onwenselijk het is dat in eerste aanleg niet gelijktijdig wordt beslist over de vernietiging van een opzegging en de voorwaardelijk verzochte ontbinding waarna de zaken in hoger beroep niet meer samenlopen.
Het hof wil zoveel mogelijk voorkomen dat zonder noodzaak tegelijkertijd in verschillende instanties wordt geprocedeerd, ten gronde dan wel in executie. Daarom zal hierna wel worden overwogen wat de billijke vergoeding zou moeten zijn, voor het geval [verzoekster] daarop aanspraak zal hebben, maar wordt de beslissing daarover aangehouden totdat duidelijk is van welk scenario het hof moet uitgaan. Het hof zou een eventueel hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter omtrent het ontslag bij deze zaak willen voegen. Gelet op de voorwaardelijkheid van de aanspraak op een billijke vergoeding levert dit geen onaanvaardbare vertraging op zoals bedoeld in de onder 5.8 genoemde prejudiciële beslissing.
Een ander scenario zou nog kunnen zijn dat partijen onderling een regeling treffen voor hun geschillen.
5.1
Indien [verzoekster] aanspraak heeft op een billijke vergoeding op de voet van artikel 7:683 lid 3 BW, is het hof voornemens die billijke vergoeding te bepalen op het gemiste loon over de periode vanaf de ontbindingsdatum tot de datum waarop de arbeidsovereenkomst zou aflopen, dus over de maanden februari en maart 2019. Omdat [verzoekster] heeft aangevoerd dat zij in die periode een voorwaardelijke uitkering van de Krankenkasse heeft ontvangen, die zij bij een loonaanspraak moet terugbetalen, gaat het hof uit van 70% over € 5.000,- bruto (dus € 3.500,- bruto) te vermeerderen met 8% vakantiegeld tot in totaal € 3.780,- bruto. Omdat deze vergoeding verschuldigd wordt na een onterecht ontslag op staande voet, waardoor [verzoekster] enige tijd inkomen heeft moeten missen, is er reden voor een aanvullend bedrag als genoegdoening. Het hof bepaalt dat bedrag op
€ 1.000,- bruto, zodat de billijke vergoeding in totaal € 4.780,- bruto bedraagt.
5.11
Het hof houdt de zaak aan voor het overige. Van partijen wordt verwacht dat zij het hof informeren, althans dat de meest gerede partij het hof informeert zodra er een te voegen zaak komt, of zodra het hof los daarvan nader moet beslissen of indien geen nadere beslissing meer nodig is, omdat het hoger beroep wordt ingetrokken.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
houdt de zaak voor onbepaalde tijd aan voor uitlating door partijen of een van partijen zoals bedoeld in overweging 5.11.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.E.L. Fikkers, D.H. de Witte en W.F. Boele en is in aanwezigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 juli 2019.