ECLI:NL:GHARL:2019:6010

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 juli 2019
Publicatiedatum
23 juli 2019
Zaaknummer
200.254.155
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor verhuizing naar Frankrijk niet verleend

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken van de moeder om vervangende toestemming te verlenen voor verhuizing naar Frankrijk met haar kinderen. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.Y.M. Jansse, had in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 2 november 2018 aangevochten, waarin haar verzoek om te verhuizen was afgewezen. De vader, vertegenwoordigd door mr. J.A. de Kroon-Comley, verzet zich tegen de verhuizing en vraagt het hof de eerdere beschikking te bekrachtigen.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de kwetsbaarheid van de kinderen, die gediagnosticeerd zijn met ADHD en andere gedragsstoornissen. De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de moeder, maar de vader heeft ook een zorgregeling. Het hof heeft vastgesteld dat de verhuizing naar Frankrijk verstrekkende gevolgen zou hebben voor de kinderen, die geworteld zijn in hun huidige omgeving en sociale netwerk. De moeder heeft niet overtuigend aangetoond dat de verhuizing noodzakelijk is voor het welzijn van de kinderen.

Na een zorgvuldige belangenafweging, waarbij het hof alle relevante factoren in overweging heeft genomen, heeft het hof besloten het verzoek van de moeder af te wijzen. De bestreden beschikking van de rechtbank is bekrachtigd, en het hof heeft geoordeeld dat de belangen van de kinderen in deze situatie zwaarder wegen dan de wensen van de moeder om te verhuizen. De beslissing is genomen in het belang van de kinderen, die stabiliteit en continuïteit in hun leven nodig hebben.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.254.155
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 466105 en 467572 )
beschikking van 23 juli 2019
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in het hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.Y.M. Jansse te Zeist,
en
[verweerder],
wonende te [A] ,
verweerder in het hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.A. de Kroon-Comley te Utrecht.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 2 november 2018, uitgesproken onder voormelde zaaknummers. De beschikking wordt hierna ook genoemd: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 1 februari 2019;
  • het verweerschrift met producties;
  • een journaalbericht van mr. A.Y.M. Jansse van 18 april 2019 met producties;
  • een brief van de raad van 6 juni 2019 met bijlage;
  • een journaalbericht van mr. A.Y.M. Jansse van 11 juni 2019 met een productie;
  • een journaalbericht van mr. A.Y.M. Jansse van 20 juni 2019 met producties ;
  • een journaalbericht van mr. J.A. de Kroon-Comley van 21 juni 2019 met producties;
2.2
Op 1 juli 2019 is de minderjarige [de minderjarige1] verschenen, die buiten aanwezigheid van zijn ouders of derden door het hof is gehoord.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 4 juli 2019 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is [B] verschenen.

3.De feiten

3.1
De man en de vrouw hebben een affectieve relatie gehad.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] (hierna: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2007 te [A] ,
  • [de minderjarige2] (hierna: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2008 te [A] ,
  • [de minderjarige3] (hierna: [de minderjarige3] ), geboren [in] 2012 te [A] , en
  • [de minderjarige4] (hierna: [de minderjarige4] ), geboren [in] 2013 te [A] ,
3.3
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] . De moeder is van rechtswege alleen belast met het gezag over [de minderjarige4] .
3.4
[de minderjarige1] is gediagnosticeerd met een aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit: gecombineerd type (ADHD) en met autistische stoornis, type MCDD. [de minderjarige1] gaat naar speciaal onderwijs.
3.5
[de minderjarige2] is voorlopig gediagnosticeerd met een aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit: gecombineerd type (ADHD) en een oppositioneel-opstandige gedragsstoornis. Hij heeft kenmerken van ASS.
3.6
De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de moeder.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is - voor zover hier van belang - in geschil de door de moeder verzochte vervangende toestemming om met de kinderen te verhuizen naar Frankrijk (Vogezen) en de kinderen in te schrijven op een school aldaar. Bij de bestreden beschikking van 2 november 2018 heeft de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (hierna: de rechtbank) het verzoek van de moeder afgewezen.
4.2
De moeder is met zes grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan het hof voor te leggen. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, de moeder vervangende toestemming te verlenen om met de kinderen te verhuizen naar Frankrijk en de kinderen daar in te schrijven in de gemeente [C] en op de (Montessori)school aldaar. Zij verzoekt het hof de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
4.3
De vader voert verweer en verzoekt het hof het verzoek in hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Subsidiair verzoekt de vader om bij toewijzing van het verzoek van de moeder, de verzochte uitvoerbaarheid bij voorraad niet toe te wijzen, zodat de moeder niet kan verhuizen gedurende een eventuele procedure in cassatie.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a BW dient het hof in een geschil als het onderhavige, waarbij de ouders met het gezamenlijk gezag over de kinderen belast zijn en er een verschil van mening bestaat over een verhuizing van de verzorgende ouder en de kinderen, alsmede de schoolkeuze van die kinderen, een zodanige beslissing te nemen als het hof in het belang van de betreffende kinderen wenselijk voorkomt. Uit vaste jurisprudentie volgt dat, hoezeer het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, andere belangen zwaarder kunnen wegen. Het hof zal bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht dienen te nemen. Waar het hof hierna spreekt over “de kinderen”, worden daarmee [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] bedoeld aangezien de ouders niet het gezamenlijk gezag over [de minderjarige4] hebben.
5.2
Het hof stelt vast dat een vergelijk tussen de ouders in dit geschil niet mogelijk is gebleken.
5.3
De raad heeft bij de mondelinge behandeling opgemerkt dat in het algemeen kinderen een verhuizing naar het buitenland best aankunnen, wanneer die verhuizing gedragen wordt door beide ouders. In de onderhavige situatie is dat niet het geval en zijn er zorgen over de samenwerking van deze ouders. Hier is sprake van kwetsbare kinderen die goed georganiseerde hulpverlening nodig hebben. De raad vraagt zich af of de door de moeder georganiseerde hulpverlening na de verhuizing wel voldoende en passend is. De raad heeft zich bereid verklaard zo nodig aanvullend onderzoek te doen.
5.4
Ter terechtzitting heeft mr. Jansse namens de moeder het hof verzocht de raad te verzoeken aanvullend onderzoek te doen. De vader heeft zich hiertegen verzet. Het hof vindt het in het belang van de kinderen dat zij snel duidelijkheid krijgen over de vraag of de verhuizing naar Frankrijk wel of niet doorgaat en waar ze het komende schooljaar naar school gaan. Daarnaast acht het hof zich op grond van de stukken en de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een afgewogen beslissing te kunnen nemen. Het hof ziet daarom geen aanleiding om de raad te verzoeken een aanvullend onderzoek te doen.
5.5
Het uitgangspunt is dat het hof bij de beslissing in een geschil als het onderhavige alle omstandigheden van het geval in aanmerking dient te nemen en alle betrokken belangen af te wegen, waaronder:
  • de noodzaak om te verhuizen;
  • de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
  • de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
  • de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
  • de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in een vertrouwde omgeving;
  • de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
  • de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de verhuizing;
  • de leeftijd van de minderjarige, zijn mening en de mate waarin de minderjarige geworteld is in zijn omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen;
  • de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing.
5.6
De ouder bij wie de minderjarige zijn hoofdverblijfplaats heeft, dient in beginsel de gelegenheid te krijgen om met de minderjarige elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen, indien de omstandigheden van het geval na een belangenafweging zoals hiervoor genoemd een dergelijke beslissing ook rechtvaardigen. Hierna zal worden beoordeeld of de keuze van de moeder om te verhuizen in het kader van de verdere belangenafweging te rechtvaardigen valt.
5.7
Het hof overweegt als volgt. Een verhuizing naar Frankrijk zal voor de kinderen verstrekkende gevolgen hebben. Uit de stukken en bij de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat er sprake is van kwetsbare kinderen die voorspelbaarheid en structuur nodig hebben en die gebaat zijn met weinig prikkels. Het hof neemt daarbij ook de ernstige vermoeidheidsklachten van [de minderjarige3] in aanmerking. De kinderen zijn nog nooit eerder verhuisd. Zij zijn geworteld in Nederland en hebben hier hun sociale netwerk. Er is sprake van een zorgregeling met hun vader. De kinderen zien hun grootouders regelmatig. Een verhuizing naar Frankrijk betekent voor de kinderen dat zij gaan wonen in een ander land met een andere taal, die zij niet spreken. Dit zal het aarden van de kinderen in Frankrijk bemoeilijken. Dat de kinderen in de vakanties al meerdere malen op de beoogde woonlocatie zijn geweest doet daaraan niet af.
Van belang is ook dat de ouders niet goed met elkaar kunnen omgaan, dat hun communicatie moeizaam verloopt en dat zij moeite hebben vertrouwen in de andere ouder te hebben.
5.8
De moeder stelt dat zij de kinderen wil laten opgroeien in een prikkelarme omgeving waarbij de combinatie wonen-werken voor haar mogelijk is. Zij wil de omstandigheden aan de kinderen aanpassen en niet andersom. Het hof is van oordeel dat de moeder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door haar gewenste verhuizing naar Frankrijk de enige mogelijkheid is om de kinderen de voor hen gewenste omgeving en omstandigheden te bieden.
Verder is het hof van oordeel dat het niet vanzelfsprekend is dat de verhuizing naar Frankrijk voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] minder prikkels zal opleveren, zoals de moeder stelt. De moeder is voornemens de kinderen op één school met in totaal veertien leerlingen in de leeftijd van twee tot twaalf jaar in één klas te plaatsen. De enkele omstandigheid dat er sprake is van een kleine school met één klas brengt naar het oordeel van het hof niet automatisch met zich mee dat deze school voor deze kinderen - met name voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] - prikkelarmer is en meer passend is dan het beschikbare onderwijs in Nederland. Zoals de raad ook heeft benoemd, vraagt het hof zich af of de door de moeder georganiseerde hulpverlening in Frankrijk afdoende toegespitst is op de problematiek van de kinderen. Dat de moeder stelt dat één van de leerkrachten ervaring heeft in het speciaal onderwijs en verstand heeft van dyslexie, en dat de kinderen contact kunnen blijven houden met de psychologe via skype, is in dat kader niet voldoende. Ook is niet gebleken dat de door de moeder genoemde vertrouwenspersonen voldoende toegerust zijn. Nu de kinderen bovendien geen Frans spreken, is het risico op het ontstaan van een leerachterstand groter. De moeder heeft in Frankrijk een vrijstelling aangevraagd zodat [de minderjarige1] langer naar de lokale basisschool zal kunnen gaan. De moeder heeft geen plan om [de minderjarige1] op een andere passende school te plaatsen in het geval de vrijstelling wordt geweigerd. In dat geval zal [de minderjarige1] naar een verder van het dorp gelegen school moeten gaan, die de moeder nu al minder passend acht.
Daarnaast maakt het hof uit het behandelde ter zitting en uit het door de moeder overgelegde ondernemingsplan op, dat de moeder de zorg voor de kinderen in Frankrijk wil combineren met haar werk. Dat werk zal bestaan uit de verhuur van drie woningen en het aanbieden van tables d’hotes (halfpension) aan circa 20 personen. Tevens worden er workshops voor volwassenen en activiteiten voor kinderen in het hoogseizoen aangeboden met behulp van vrijwilligers. Dat betekent dat er in de directe omgeving van de kinderen sprake zal zijn van wisselende gasten met wisselende kinderen en wisselende vrijwilligers. Het hof vraagt zich af wat daarvan het effect zal zijn op deze kinderen en of dit niet de rust die de omgeving de kinderen zou kunnen brengen, tenietdoet. Het hof acht het waarschijnlijk dat een dergelijke setting onrust met zich meebrengt voor deze kinderen waardoor de situatie juist niet zal leiden tot de voor hen gewenste voorspelbaarheid en rust.
5.9
Ten aanzien van het contact tussen de kinderen en de vader overweegt het hof als volgt. Op dit moment is sprake van een zorgregeling waarbij de kinderen regelmatig bij hun vader zijn. De vader wenst uitbreiding van deze regeling. Daarover is op dit moment een procedure aanhangig bij de rechtbank, waarin de raad advies heeft uitgebracht. De raad heeft in zijn rapport van 6 juni 2019 uitbreiding van de huidige zorgregeling geadviseerd. Deze uitbreiding dient zorgvuldig te worden opgebouwd, waarbij een kindercoach voor de kinderen wenselijk is. Deze zou een adviserende rol kunnen hebben bij de uitvoering van de uitbreiding, aldus de raad. Verder adviseert de raad bij een verhuizing van de kinderen naar Frankrijk een minder frequente en korter durende zorgverdeling dan de door de moeder aangeboden regeling van een weekend van zaterdagochtend tot zondagmiddag per vier weken. Het hof acht de door de moeder voorgestelde zorgregeling belastend voor de kinderen. Immers, de kinderen reizen in dat geval in het desbetreffende weekend na hun volledige schoolweek van en naar Frankrijk (enkele reis minimaal 600 kilometer), zien hun vader en verblijven dan bij hem en zullen in dat weekend naar te verwachten valt ook hun grootouders en/of vriendjes zien. Dat zal betekenen dat de exclusieve aandacht van en voor de vader in die weekenden ondersneeuwt, waardoor hun band met de vader onder druk zal komen te staan, zoals de vader ook vreest. Ook zal een dergelijk weekend veel prikkels teweegbrengen bij de kinderen, waarvan zij bij terugkeer in Frankrijk zullen moeten bijkomen. Verder wordt op deze wijze aan de vader de kans ontnomen om een grotere rol te spelen in het leven van zijn kinderen.
5.1
Het hof heeft begrip heeft voor de wens van de moeder om zich, gezien de problematiek van de kinderen en het beroep dat dat op haar als alleenstaande ouder doet, met de kinderen in een omgeving te vestigen waar meer ruimte en rust is. Op grond van het bovenstaande leidt een belangenafweging er echter toe, dat het onderhavige verzoek van de moeder dient te worden afgewezen.

6.De slotsom

Nu de grieven van de moeder falen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van
2 november 2018, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, H. Phaff en
A.L.H. Ernes, bijgestaan door mr. J.M.G. van Wijk als griffier en is op 23 juli 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.