Uitspraak
1.[appellant] ,
[appellant],
[appellante],
[appellanten] c.s.,
[geïntimeerde],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vordering en de beslissing van de rechtbank
Het Reitdiepen
Pic de Lucontbonden en [appellant] veroordeeld tot betaling van € 32.006,81 en kosten, alsmede tot schadevergoeding op te maken bij staat, voor wat betreft de onverkoopbare, 'besmette' privékunstcollectie en gederfde verkoopopbrengst. Tegen het eindvonnis dat in de daaropvolgende schadestaatprocedure is gewezen, is door beide partijen hoger beroep ingesteld. De comparitie bij het hof in die zaak, met nummer 200.247.829, is ook op 20 mei 2019 gehouden, en uitspraak wordt in beide zaken gelijktijdig gedaan.
3.De beoordeling
dezezaak is het hoger beroep blijkens onderdeel 1 van de memorie van grieven niet langer gericht tegen het vonnis van 8 januari 2014, maar slechts tegen de vonnissen van
23 juli 2014 en 19 november 2014. De grieven tegen die uitspraken lenen zich voor de volgende thematische bespreking.
Het Reitdiepen
Pic de Lucvoor vals moeten worden gehouden. De zaak is daarna terugverwezen naar de toenmalige rechtbank Assen om met inachtneming van dat oordeel de zaak verder te behandelen en te beslissen. De rechtbank heeft vervolgens een comparitie van partijen gehouden. Uit de daarvan opgemaakte proces-verbaal en de aangehechte aantekeningen blijkt dat mr. Schönfeld toen namens [appellanten] c.s. het volgende heeft aangevoerd.
rechtbankde uitlatingen van mr. Schönfeld als een vordering tot herroeping had moeten, of zelfs maar kunnen opvatten. Dat is temeer niet het geval, omdat het verzoek is gebaseerd op stukken die destijds in hoger beroep al onderdeel van de discussie uitmaakten. Het kan om die reden dus niet gaan om bedrog dat pas na de uitspraak van het hof is ontdekt of ontdekt had kunnen worden, zoals bij een beroep op herziening wegens bedrog wel is vereist.
ontbindinggeen plaats was, omdat [geïntimeerde] wist dat hij 'besmette' schilderijen kocht, en daarom slechts een zacht prijsje hoefde te betalen, kan de grief ook geen doel treffen. Vast staat immers dat de schilderijen aan [geïntimeerde] zijn verkocht als waren zij echt, en dat [geïntimeerde] mocht verwachten dat de schilderijen van de hand waren van de schilders aan wie zij waren toegeschreven (zie rechtsoverweging 2.10 in het vonnis van 19 november 2014, waar niet tegen is gegriefd). Een eventuele lage verkoopprijs kan aan de werking van die garantie niet afdoen.
alshet al bewust is genomen - niet in de weg staan aan de uit artikel 6:271 BW voortvloeiende verplichting de op grond van de ontbonden overeenkomst verrichte betaling ongedaan te maken.
23 juli 2019.