WAHV 07/01368
25 maart 2008
CJIB 19102016368
Gerechtshof te Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam
van 21 juni 2007
betreffend[betrokkene]kene] (hierna te noemen: betrokkene),
gevestigd te [plaatsnaam]
voor wie als gemachtigde optreedt mr. H.W. Vis, advocaat
te Amsterdam.
1. De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam genomen beslissing gegrond verklaard. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Het procesverloop
De officier van justitie heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De gemachtigde van de betrokkene heeft een verweerschrift ingediend. Daarbij heeft hij verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
3. Beoordeling
3.1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 120,- opgelegd ter zake van “overschrijding van de maximumsnelheid op autosnelwegen met 26 km/h (verkeersbord A1)”, welke gedraging zou zijn verricht op 25 december 2006 op de A10 West rechts te Amsterdam met het voertuig met kenteken [[AB-00-AB]]
3.2. De betrokkene heeft in haar beroepschriften tegen de inleidende beschikking en tegen de beslissing van de officier van justitie gesteld dat het in de inleidende beschikking vermelde voertuig op het tijdstip van de gedraging in gebruik was bij [gebruiker] in het kader van een tussen die persoon en de betrokkene op 14 april 2006 gesloten "overeenkomst gedeeld autogebruik". Die overeenkomst houdt in dat aan de abonnee gedurende de door de abonnee gereserveerde periode(n) het gebruik wordt verstrekt van voertuigen, die zijn ingericht voor gedeeld autogebruik. De door de betrokkene overgelegde factuur d.d. 11 januari 2007 houdt een afrekening in van het gebruik van het voertuig met kenteken [AB-00-AB] door [gebruiker], [adres gebruiker], abonneenummer 1853, op 3 december 2006 en 8 december 2006, alsmede gedurende de periode van 23 december 2006 te 09:00 uur tot 26 december 2006 te 22:00 uur. Voor dat gebruik is op basis van de gereden afstand en de benzinekosten en voor de afkoop eigen risico een bedrag van € 304,47 in rekening gebracht.
3.3. Bij de bestreden beslissing heeft de kantonrechter het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaard. Daartoe heeft de kantonrechter - zakelijk weergegeven - overwogen dat de officier van justitie de beschikking ten onrechte niet heeft vernietigd, nu het betreffende voertuig op het tijdstip van de gedraging was verhuurd in het kader van een huurovereenkomst, als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder b, WAHV.
3.4. De officier van justitie heeft aangevoerd dat in casu geen sprake was van een huurovereenkomst, zoals bedoeld in artikel 8, aanhef en onder b, WAHV, aangezien tussen de betrokkene, als verhuurder, en de huurder een mantelovereenkomst voor een onbepaalde tijdsduur was gesloten. Met een beroep op de wetsgeschiedenis van artikel 8 WAHV heeft de officier van justitie betoogd dat de uitzondering op de aansprakelijkheid van de kentekenhouder, als bedoeld onder b van die bepaling, restrictief uitgelegd dient te worden. Bij een huurovereenkomst van langer dan drie maanden dient de verhuurder of lessor er zelf zorg voor te dragen dat in de overeenkomst wordt vastgelegd dat de huurder of lessee als houder van het kenteken in het kentekenregister wordt geregistreerd. Laat hij dit na, dan blijft de verhuurder aansprakelijk in de zin van de WAHV. Volgens de officier van justitie is het bij langdurige overeenkomsten, zoals in het onderhavige geval, ook gemakkelijker te achterhalen wie de huurder is, en is de sanctie gemakkelijker te innen bij de huurder dan in het geval van huurovereenkomsten voor een kortere termijn dan drie maanden. Door het honoreren van beroepen op artikel 8 WAHV in zaken met langdurige mantelovereenkomsten zou de werking van die uitzonderingsbepaling dusdanig worden opgerekt dat er eerder sprake lijkt van het afschuiven van verantwoordelijkheid van de huurder (het hof leest: verhuurder) naar het OM, aldus de officier van justitie.
3.5. Art. 8 WAHV bepaalt, voor zover hier van belang, dat, in het geval de sanctie op grond van artikel 5 WAHV aan de kentekenhouder is opgelegd, de officier van justitie de inleidende beschikking vernietigt, indien degene op wiens naam het kenteken in het kentekenregister is ingeschreven een voor een termijn van ten hoogste drie maanden schriftelijk bedrijfsmatig aangegane huurovereenkomst overlegt waaruit blijkt wie ten tijde van de gedraging de huurder van het motorrijtuig was.
3.6. In de memorie van toelichting ter zake van artikel 5 WAHV (Kamerstukken II, 1987/88, 20 329, 3, p. 42) wordt ten aanzien van de positie van autoverhuur- en autoleasebedrijven het volgende aangetekend: "Bij een huurcontract of een leasecontract is er sprake van het gebruik maken van roerend of onroerend goed door de huurder of lessee zonder juridisch eigenaar te zijn. De verhuurder of lessor draagt daarbij zekere risico's met betrekking tot het verhuurde object of het lease-object. Wil de verhuurder c.q. lessor niet het risico lopen om de opgelegde sanctie te moeten betalen, dan zal hij daartoe in het huurcontract c.q. leasecontract een voorziening moeten laten opnemen. Gelet op het doel van het ontworpen stelsel, te weten de bevordering van effectieve handhaving van verkeersvoorschriften, menen wij dat bij een leasecontract of een huurcontract voor langere tijd de lessor c.q. de verhuurder er voor dient zorg te dragen dat in het contract wordt vastgelegd dat de lessee respectievelijk de huurder als houder wordt opgenomen in het kentekenregister." .
3.7. Bij tweede nota van wijziging is artikel 8 WAHV aangevuld in dier voege dat de kentekenhouder niet aansprakelijk is in het geval hij “een voor een termijn van ten hoogste drie maanden schriftelijk aangegane huurovereenkomst overlegt waaruit blijkt wie ten tijde van de gedraging de huurder van het motorrijtuig was.”.
Blijkens de wetsgeschiedenis is deze bepaling op aandrang van de Tweede Kamer opgenomen, met name met het oog op de belangen van autoverhuurbedrijven.
De nota naar aanleiding van het eindverslag houdt in: “Wij menen bij nadere overweging eventuele problemen in de verhaalssfeer voor de autoverhuurbedrijven te kunnen ondervangen door in artikel 8 te bepalen dat de beschikking door de officier van justitie wordt ingetrokken indien - kort gezegd - de verhuurder van een auto aantoont wie ten tijde van de gedraging de huurder was. Dit laatste dient te geschieden door overlegging van de aangegane huurovereenkomst. Wij menen dat bovenstaande "disculpatiemogelijkheid" eventuele onevenredige risico's voor de kentekenhouder/autoverhuurder zal wegnemen.
Opening van deze mogelijkheid voor de lessor achten wij evenwel minder juist. Zoals wij reeds aangaven in de memorie van toelichting, menen wij dat bij een leasecontract (voor langere tijd) de lessor er voor dient zorg te dragen dat in het contract wordt vastgesteld dat de lessee als houder wordt opgenomen in het kentekenregister. Dit laatste levert bij de verhuur voor een korte periode problemen op, reden waarom wij de in artikel 8 opgenomen regeling van de risicoaansprakelijkheid op dit punt hebben gewijzigd.” (Kamerstukken II 1988/89, 20 329, nr. 9, pag. 6).
3.8. Bij de beantwoording van de vraag of in het onderhavige geval sprake is van een schriftelijk bedrijfsmatig aangegane huurovereenkomst voor de duur van minder dan drie maanden, stelt het hof voorop dat het karakter van de overeenkomst niet wordt bepaald door de benaming die daaraan door partijen wordt gegeven, maar door haar inhoud.
3.9. Blijkens de Algemene voorwaard[betrokkene]kene] bij de overeenkomst gedeeld autogebruik, waarnaar op de website van de betrokkene wordt verwezen, betreft de overeenkomst gedeeld autogebruik een "huurovereenkomst waarbij de abonnee het recht verkrijgt om een hiertoe door [betrokkene] bestemd voertuig tegen betaling te gebruiken gedurende door de abonnee gereserveerde perioden.".
Onder gedeeld autogebruik wordt verstaan: "het gebruik van een hiertoe door [betrokkene] bestemd voertuig door verscheidene achtereenvolgende abonnees".
Een "abonnee" is "de natuurlijke of rechtspersoon die als abonnee de overeenkomst gedeeld autogebruik sluit". De abonnee is voor het abonnement een bepaald bedrag per maand verschuldigd. Ten behoeve van het gebruik worden een Connectcard en een pincode ter beschikking gesteld aan de abonnee. In het gereserveerde voertuig bevindt zich een tankpas waarmee brandstof kan worden getankt. Een "reservering" is een "handeling door of namens de abonnee waarin een specifieke gebruiksperiode voor een bepaald voertuig wordt vastgelegd.". Reservering wordt gedaan door middel van internet of telefoon. Gedurende de periode dat hij het voertuig heeft gereserveerd verkrijgt de abonnee het exclusieve gebruiksrecht op het gereserveerde voertuig tegen een vooraf bepaalde prijs.
3.10. Blijkens het overwogene onder 3.9 dient onderscheid te worden gemaakt tussen enerzijds de overeenkomst van gedeeld gebruik, die aanspraak geeft op het toekomstig gebruik van een nog niet geïndividualiseerd voertuig, en anderzijds de overeenkomst voor het feitelijke gebruik gedurende een bepaalde periode van een nader gespecificeerd voertuig tegen een vooraf bepaalde prijs.
3.11. Naar het oordeel van het hof kan de overeenkomst van gedeeld gebruik, niettegenstaande de benaming die daaraan door de betrokkene is gegeven, naar haar inhoud en strekking niet worden aangemerkt als een huurovereenkomst als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder b, WAHV. De overeenkomst van gedeeld gebruik schept immers enkel een (met anderen gedeelde) aanspraak op het gebruik van één van de voertuigen van [betrokkene] en staat los van het daadwerkelijke gebruik van een bepaald voertuig (vergelijk ook het arrest van het hof van 14 juli 2004, gepubliceerd op www. rechtspraak.nl onder nummer AQ7924). In het onderhavige geval is van toekenning van de feitelijke macht over een bepaald voertuig niet eerder sprake dan na de langs elektronische of telefonische weg tot stand gekomen reservering door een bepaalde abonnee van een bepaald voertuig voor een bepaalde periode.
3.12. Mede in aanmerking genomen het overwogene onder 3.10 brengt een redelijke toepassing van artikel 8, aanhef en onder b, WAHV mee dat ook een stuk, dat is opgemaakt tot bewijs van de betalingsverplichting voor het gebruik van een bepaald voertuig gedurende een bepaald tijdvak, kan worden aangemerkt als een "schriftelijk bedrijfsmatig aangegane huurovereenkomst", nu dat stuk alle gegevens bevat die nodig zijn om de huurovereenkomst te bepalen (vgl. het arrest van de Hoge Raad van 27 juli 1999, gepubliceerd op www. rechtspraak.nl onder nummer ZD1598). De overgelegde factuur d.d. 11 januari 2007 geeft blijk van het bestaan van een huurovereenkomst als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder b, WAHV op het tijdstip van de gedraging.
3.13. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de beslissing van de kantonrechter bevestigen. Het hof acht termen aanwezig de advocaat-generaal te veroordelen in de proceskosten.
3.14. Het Besluit proceskosten bestuursrecht behelst in artikel 1 een limitatieve opsomming van de kosten waarop een veroordeling in de kosten betrekking kan hebben. Daartoe behoren de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Die kosten zijn in het Besluit forfaitair bepaald per proceshandeling.
3.15. De gemachtigde van de betrokkene heeft in hoger beroep de volgende proceshandeling verricht: het indienen van het verweerschrift. Aan het indienen van het verweerschrift dient één punt te worden toegekend. Op grond van de Bijlage bij het Besluit is de waarde per punt € 322,-. Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 1 toe. Dit brengt mee dat het hof de advocaat-generaal zal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 322,-.
bevestigt de beslissing van de kantonrechter;
bepaalt dat hetgeen door de betrokkene op de voet van artikel 11 WAHV tot zekerheid is gesteld, te weten een bedrag van
€ 120,-, door de advocaat-generaal aan haar wordt gerestitueerd;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 322,-.
Dit arrest is gewezen door mrs. Dijkstra, Weenink en Van Wagtendonk, in tegenwoordigheid van mr. Zomer als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.