ECLI:NL:GHARL:2019:5950

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 juli 2019
Publicatiedatum
22 juli 2019
Zaaknummer
200.250.712/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag van de vader over de minderjarige na jarenlange hulpverlening en conflicten tussen ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over het gezag van de vader over zijn minderjarige kind. De vader en moeder, die in 2015 uit elkaar zijn gegaan, hebben samen het ouderlijk gezag over hun kind. De moeder heeft in eerste aanleg verzocht om het eenhoofdig gezag, wat door de kinderrechter is aangehouden voor nader onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming. De kinderrechter heeft uiteindelijk in augustus 2018 de moeder alleen belast met het gezag, wat de vader heeft aangevochten in hoger beroep.

Het hof heeft vastgesteld dat er sinds de aantekening in het gezagsregister sprake is van gewijzigde omstandigheden. De ouders hebben een zeer verstoorde relatie, met veel strijd en wantrouwen, wat een ernstige bedreiging vormt voor de ontwikkeling van het kind. Ondanks verschillende hulpverleningstrajecten is er geen verbetering in de communicatie tussen de ouders. Het hof heeft ook geconstateerd dat de vader kampt met alcoholverslaving, wat heeft geleid tot incidenten die de minderjarige hebben belast.

Het hof heeft geconcludeerd dat het in het belang van het kind is om rust en stabiliteit te creëren door het gezamenlijk gezag van de vader te beëindigen. De moeder wordt met het eenhoofdig gezag belast, en het hof bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter. Deze beslissing is genomen met het oog op de noodzaak om de minderjarige te beschermen tegen de voortdurende conflicten tussen de ouders.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.250.712/01
(zaaknummers rechtbank Overijssel C/08/185232 / FA RK 16-904 en C/08/209679 / FA RK 17/2640)
beschikking van 4 juli 2019
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. L.J.H.M. Achten te Zwolle,
en
[verweerster],
wonende te [A] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. I. Lieberwerth te Amersfoort.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle (hierna: de kinderrechter), van 31 mei 2016, 29 december 2017 en 31 augustus 2018, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 30 november 2018;
- het verweerschrift met productie(s);
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad) van 3 januari 2019 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Achten van 10 januari 2019 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Achten van 28 januari 2019 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Achten van 14 mei 2019;
- een journaalbericht van mr. Lieberwerth van 14 mei 2019 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 6 juni 2019 te Zwolle plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad zijn, in het kader van zijn adviserende taak, de heer [B] en mevrouw [C] verschenen.
Ter zitting heeft mr. Achten, op verzoek van het hof, de beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 6 maart 2019 overgelegd.

3.De feiten

3.1
Uit de - eind 2015 verbroken - relatie van de vader en de moeder (hierna: de ouders) is [in] 2015 geboren [de minderjarige] (verder te noemen: [de minderjarige] ). De vader heeft [de minderjarige] erkend. [de minderjarige] woont bij de moeder.
3.2
Op 24 november 2015 is in het gezagsregister aangetekend dat de ouders gezamenlijk met het ouderlijk gezag zijn belast.
3.3
Bij beschikking van 31 mei 2016 heeft de kinderrechter de beslissing op het inleidend verzoek van de moeder om haar met het eenhoofdig gezag te belasten, aangehouden en de raad verzocht te rapporteren en te adviseren over het gezag over [de minderjarige] .
3.4
Bij beschikking van 29 december 2017 heeft de kinderrechter de beslissing met betrekking tot het gezag en de beslissing op het inmiddels door de vader ingediende verzoek tot (onder meer) vaststelling van een zorgregeling (opnieuw) aangehouden en de raad verzocht een (aanvullend) onderzoek in te stellen en te rapporteren en te adviseren over het gezag en de zorg- en contactregeling.
3.5
Bij de bestreden beschikking van 31 augustus 2018 heeft de kinderrechter de moeder met ingang van diezelfde datum alleen belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
Verder heeft de kinderrechter als voorlopige omgangsregeling vastgesteld dat [de minderjarige] eenmaal per veertien dagen in de even weken op zaterdag van 10.00 uur tot 13.00 uur onder begeleiding van [D] en eenmaal per veertien dagen een paar uur op de woensdag in samenspraak met de raad en met inzet van opvoedondersteuning bij de vader zal zijn. De beschikking is tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De kinderrechter heeft voorts de raad (wederom) verzocht een onderzoek in te stellen en te rapporteren en te adviseren over de omgangsregeling en de (ouder)contactregeling. De kinderrechter heeft tot slot iedere verdere beslissing aangehouden.
3.6
Bij beschikking van 12 december 2018 is [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van Jeugdbescherming Overijssel (hierna: de GI), met ingang van 12 december 2018 tot 12 maart 2019. Bij beschikking van de kinderrechter van 6 maart 2019 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar.
3.7
Bij afzonderlijke beschikking van 12 december 2018 heeft de kinderrechter de vader de omgang met [de minderjarige] (voorlopig) ontzegd.
3.8
Bij beschikking van 17 april 2019 heeft de kinderrechter, uitvoerbaar bij voorraad en voor zover hier van belang, bepaald dat de GI een omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] bepaalt, waarbij geldt dat, zodra de GI vindt dat omgang tussen de vader en [de minderjarige] kan plaatsvinden / worden hervat, de omgangsregeling kan luiden: om de week op zaterdag en om de week een halve woensdag, met mogelijkheid tot uitbreiding in uren op voornoemde dag of een aansluitende zondag en waarbij kan worden toegewerkt, onder regie van de GI, naar een reguliere weekendregeling van één keer in de veertien dagen.

4.De omvang van het geschil

4.1
De vader is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 31 augustus 2018. Deze grieven zien op het gezag. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarbij is bepaald dat de moeder voortaan alleen is belast met het gezag over [de minderjarige] , en opnieuw rechtdoende het inleidend verzoek van de moeder daartoe (alsnog) af te wijzen, kosten rechtens.
4.2
De moeder voert verweer en verzoekt het hof - zo leest het hof - de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, te bekrachtigen, al dan niet onder verbetering van de gronden.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:253n lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Op grond van artikel 1:253n lid 2 BW zijn het eerste en derde lid van artikel 1:251a BW van overeenkomstige toepassing. Ingevolge het eerste lid van dat artikel kan de rechter bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
Het staat vast dat sinds de aantekening in het gezagsregister sprake is van gewijzigde omstandigheden.
5.3
Het hof is het eens met het oordeel van de kinderrechter. Anders dan de kinderrechter baseert het hof dit oordeel niet alleen op artikel 1:251a lid 1 onder a. BW, maar ook op artikel 1:251a lid 1 onder b. BW. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
5.4
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken, en dit hebben partijen ook onderkend, dat er al gedurende enkele jaren sprake is van een zeer verstoorde verhouding tussen de ouders en dat constructief overleg en een normale communicatie tussen hen niet of nauwelijks heeft plaatsgevonden of mogelijk is geweest. Tussen de ouders is sprake van veel strijd en wantrouwen. De moeder heeft geen vertrouwen in de vader, mede door verschillende incidenten die in de afgelopen jaren hebben plaatsgevonden. De vader kampt met forse alcoholverslavingsproblematiek, waarvoor hij een aantal keren opgenomen is geweest. [de minderjarige] is verschillende keren getuige geweest van de strijd tussen de ouders. Evident is dat [de minderjarige] last heeft van deze situatie. De voortdurende strijd tussen de ouders vormt een ernstige bedreiging voor haar ontwikkeling.
5.5
Sinds de indiening van het inleidend verzoek van de moeder tot wijziging van het gezag over [de minderjarige] , inmiddels reeds ruim drie jaar geleden, zijn er verschillende intensieve hulpverleningstrajecten in het vrijwillig kader ingezet om de verstandhouding, communicatie en samenwerking tussen de ouders te verbeteren en om een omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] tot stand te brengen. Ondanks de inzet van hulpverlening is het de ouders niet gelukt op een bestendige en adequate wijze invulling te geven aan hun ouderrelatie. De hardnekkige problematiek vanuit het verleden en het gebrek aan vertrouwen over en weer stond en staat die invulling in de weg. Bovendien is duidelijk geworden dat de problematiek van en tussen de ouders dusdanig is dat [de minderjarige] hiervan veel meekrijgt.
5.6
In hoger beroep is gebleken dat ook de laatste maanden de situatie tussen de ouders nog niet is gestabiliseerd. In november 2018 heeft er tijdens een omgangsmoment opnieuw in het bijzijn van [de minderjarige] een incident tussen de ouders plaatsgevonden, waarbij de vader dronken en agressief op de auto van de moeder is gesprongen. Dit, in samenhang met de voorgeschiedenis tussen de ouders, heeft ertoe geleid dat de op dat moment geldende omgangsregeling is geschorst en dat [de minderjarige] onder toezicht is gesteld. Ook is de vader opnieuw opgenomen geweest voor zijn alcoholverslaving. Thans is de omgang tussen de vader en [de minderjarige] - onder begeleiding van de GI - weer hervat.
5.7
Gezien de hiervoor omschreven situatie, waarin [de minderjarige] ernstig wordt belast met de steeds maar voortdurende strijd tussen de ouders, acht het hof het van groot belang dat er nu rust en stabiliteit ontstaat voor [de minderjarige] . Er is langdurig en vergeefs veel hulpverlening ingezet om de ernstig verstoorde communicatie en samenwerking tussen de ouders te verbeteren terwijl er ook geen zicht is op verbetering daarvan binnen een redelijke termijn. De focus van de hulpverlening en ook van de ouders dient zich nu te richten op het tot stand brengen en/of stabiliseren van regelmatige positieve contacten tussen de vader en [de minderjarige] waarbij [de minderjarige] zoveel als mogelijk wordt beschermd tegen de strijd tussen haar ouders. Het beëindigen van het gezamenlijk gezag draagt bij aan de voor [de minderjarige] noodzakelijke rust en stabiliteit en verschaft aan alle betrokkenen duidelijkheid. Het hof wijkt met dit oordeel af van het advies van de raad. Voor het hof wegen echter de gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden na de bestreden beschikking zwaar mee, met name omdat het een herhaling is van wat eerder ook is voorgevallen en er hierdoor dus geen verbetering binnen afzienbare tijd te verwachten valt. Aangezien de vader opnieuw een terugval heeft gehad in zijn verslavingsproblematiek en dit wederom heeft geleid tot een angstige gebeurtenis voor de moeder en [de minderjarige] , acht het hof het begrijpelijk dat de moeder geen vertrouwen in de vader heeft. Daarbij komt dat [de minderjarige] , die al geruime tijd ernstig hinder ondervindt van de strijd tussen de ouders, steeds ouder wordt en dus (nog) meer mee zal krijgen. Bovendien heeft voornoemd incident in november 2018 grote indruk gemaakt op [de minderjarige] , heeft zij sindsdien opstandig gedrag vertoond en is zij aangemeld bij een orthopedagoog die haar zal onderzoeken en begeleiden bij het verwerken van de gebeurtenis en het reguleren van haar gedrag.
5.8
In het kader van de ondertoezichtstelling heeft de GI besloten dat de ouders voorlopig geen contact met elkaar mogen hebben. Daarbij komt dat de moeder onbetwist heeft gesteld dat de vader tijdens de ondertoezichtstelling een aantal keer onbereikbaar is geweest voor de gezinsvoogd en dat dit waarschijnlijk te maken had met een terugval van de vader. Gelet op de lange hulpverleningsgeschiedenis en deze stand van zaken binnen de ondertoezichtstelling, gaat het hof voorbij aan de stelling van de vader dat de beëindiging van het gezamenlijk gezag prematuur is en dat eerst het verloop van de ondertoezichtstelling dient de worden afgewacht. Wanneer er sprake is van een bestendige omgangsregeling die naar behoren en op een voor [de minderjarige] veilige en onbelaste manier verloopt, kan eventueel opnieuw gekeken worden naar de invulling van het gezag.
5.9
Op grond van het bovenstaande acht het hof het in het belang van [de minderjarige] dat de moeder met het eenhoofdig gezag wordt belast. Het hof zal daarom - onder aanvulling van de gronden - de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen en onder aanvulling van de gronden, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 31 augustus 2018, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, I.A. Vermeulen en A.W. Beversluis, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 4 juli 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.