ECLI:NL:GHARL:2019:5939

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 juli 2019
Publicatiedatum
19 juli 2019
Zaaknummer
200.256.934/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen deelbeschikking inzake kinderalimentatie en partneralimentatie na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de vrouw tegen twee beschikkingen van de rechtbank Overijssel, die betrekking hebben op de kinderalimentatie en partneralimentatie na de echtscheiding van partijen. Het huwelijk van de vrouw en de man is op 7 december 2018 ontbonden, en de rechtbank had eerder op 4 september 2018 de echtscheiding uitgesproken en de alimentatie voor de kinderen vastgesteld. De vrouw verzoekt in hoger beroep om de alimentatie voor de kinderen te verhogen en om partneralimentatie. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw te laat is met het indienen van het hoger beroep tegen de kinderalimentatie, omdat dit binnen drie maanden na de uitspraak van de rechtbank had moeten gebeuren. Hierdoor is de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep tegen de kinderalimentatie. Het hoger beroep met betrekking tot de partneralimentatie zal echter wel worden voortgezet en behandeld in een zitting. Het hof heeft ook opgemerkt dat de kinderen in de verdere procedure niet langer als belanghebbenden worden aangemerkt, omdat het hoger beroep geen betrekking meer heeft op hun onderhoudsbijdrage. De beslissing is op 9 juli 2019 uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.256.934/01
(zaaknummer rechtbank C/08/213021 / ES RK 18-2580
beschikking van 9 juli 2019
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.J.H. Mühlstaff te Deventer,
en
[verweerder],
wonende te [B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. S.C.M. Koerhuis te Zwolle.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de jong-meerderjarige1],
wonende te [A] ,
verder te noemen: [de jong-meerderjarige1] ,
niet verschenen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 4 september 2018 en 21 december 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 20 maart 2019;
- het verweerschrift met productie(s), ingekomen op 21 mei 2019;
- een journaalbericht van mr. Mühlstaff van 8 april 2019 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Mühlstaff van 17 april 2019 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Koerhuis van 29 mei 2019 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Mühlstaff van 18 juni 2019 met productie(s).
2.2
Partijen hebben zich, op verzoek van het hof, bij journaalbericht van 29 mei 2019 respectievelijk 18 juni 2019 uitgelaten over de vraag naar de ontvankelijkheid van het door de vrouw ingestelde hoger beroep voor zover het zich richt tegen de beslissing van 4 september 2018 betreffende de kinderalimentatie.
2.3
Het hof zal, zoals aan partijen aangekondigd, genoemde ontvankelijkheidsvraag op de stukken afdoen en daarbij voorbijgaan aan het niet nader gemotiveerde verzoek van de vrouw om een datum voor comparitie te bepalen.

3.De feiten

3.1
Het huwelijk van partijen is op 7 december 2018 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 4 september 2018 in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
Uit het huwelijk van partijen zijn geboren [de jong-meerderjarige1] [in] 1999 (hierna [de jong-meerderjarige1] ) en [de jong-meerderjarige2] [in] 2001 (hierna [de jong-meerderjarige2] ). Beide kinderen verblijven bij de vrouw.
3.3.
Bij de hiervoor genoemde beschikking van 4 september 2018 heeft de rechtbank de echtscheiding uitgesproken. Verder heeft de rechtbank - onder meer - met betrekking tot de kinderalimentatie de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de jong-meerderjarige2] met ingang van 17 januari 2018 bepaald op € 150,- per maand en heeft de rechtbank verstaan dat de man met ingang van die datum aan [de jong-meerderjarige1] eveneens € 150,- per maand zal betalen als bijdrage in de kosten van studie en levensonderhoud. De beslissing met betrekking tot de partneralimentatie is aangehouden.
3.4
Bij beschikking van 21 december 2018 heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw met betrekking tot de partneralimentatie afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 4 september 2018 en tegen de beschikking van 21 december 2018. Haar grieven richten zich daarbij op de kinderalimentatie en op de partneralimentatie.
Zij verzoekt beide beschikkingen te vernietigen voor zover aan het hof onderworpen en
de door de man te betalen bijdrage voor [de jong-meerderjarige2] te bepalen op € 340,- per maand (onder I) alsmede te verklaren voor recht dat de behoefte van [de jong-meerderjarige1] en [de jong-meerderjarige2] € 340,- per kind per maand bedraagt en dat de niet-verzorgende ouder met dat bedrag dient bij te dragen in de kosten van het kind (onder IV). Voorts heeft zij verzocht de bijdrage voor haar te bepalen op € 1.730,- per maand (onder III) en de ingangsdatum van de alimentatie telkens te bepalen op 1 februari 2017 (onder II).
4.2
De man heeft zich verweerd en verzoekt het hoger beroep van de vrouw af te wijzen en beide beschikkingen te bekrachtigen.
4.3
Ter beoordeling ligt eerst voor de vraag of de vrouw kan worden ontvangen in het door haar ingestelde hoger beroep tegen de beschikking van 4 september 2018 voor zover dit zich richt tegen de kinderalimentatie.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Naar het oordeel van het hof is de beschikking van 4 september 2018 aan te merken als een zogeheten deelbeschikking. In de beschikking wordt immers definitief een eind gemaakt aan een gedeelte van het geschil, en wordt een ander gedeelte van het geschil aangehouden. Het gedeelte waarin op het verzoek van de vrouw - waar het de onderhoudsbijdrage voor [de jong-meerderjarige1] en [de jong-meerderjarige2] betreft - definitief wordt beslist is de beschikking in zoverre aan te merken als een eindbeschikking. Het verzoek van de vrouw waar het de onderhoudsbijdrage voor zichzelf betreft is in de beschikking van 4 september 2018 aangehouden en in zoverre is de beschikking een tussenbeschikking.
5.2
Tegen eindbeschikkingen staat op grond van artikel 358 lid 1van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) hoger beroep open, dat op grond van het tweede lid van dat artikel door een verschenen belanghebbende moet worden ingediend binnen drie maanden na de dag van de uitspraak. Aan deze termijnen moet, in verband met de rechtszekerheid, strikt de hand worden gehouden. Voor een deelbeschikking betekent dit dat voor de eindbeschikkingscomponent de appeltermijn direct begint te lopen en dat daarvan daarom binnen die termijn moet worden geappelleerd, op straffe van niet-ontvankelijkheid. Dit brengt mee dat vrouw tegen het eindbeschikkingsdeel van de beschikking van 4 september 2018 binnen drie maanden na die datum hoger beroep had moeten instellen. Omdat de vrouw dit eerst op 20 maart 2019 - gelijktijdig met het hoger beroep tegen de beschikking van 21 december 2018 - heeft gedaan, is het hoger beroep voor zover het betreft de beslissingen betreffende de kinderalimentatie te laat ingediend. In zoverre kan de vrouw niet worden ontvangen in het door haar ingestelde hoger beroep.
5.3
Het hoger beroep voor wat betreft de partneralimentatie zal worden voortgezet met een behandeling ter zitting. Na ontvangst van de verhinderdata van de man en de vrouw, zal het hof de datum en het tijdstip van deze mondelinge behandeling vaststellen.
5.4
Het hof merkt tot slot op dat [de jong-meerderjarige1] (die al geruime tijd jongmeerderjarig is) en [de jong-meerderjarige2] (die op 24 juli 2019 jongmeerderjarig zal worden) in de verdere procedure in hoger beroep niet (langer) als belanghebbende zullen worden aangemerkt. Voor beiden geldt immers dat het onderhavige hoger beroep inhoudelijk geen betrekking meer zal hebben op de onderhoudsbijdrage jegens één van hen.

6.De slotsom

Het hof zal beslissen als na te melden.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep;
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in het door haar ingestelde hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 4 september 2018 voor zover het betreft de onderhoudsbijdragen ten behoeve van [de jong-meerderjarige2] en [de jong-meerderjarige1] ;
bepaalt dat het hoger beroep voor wat betreft de partneralimentatie op een nader te bepalen datum ter zitting zal worden behandeld en bepaalt dat partijen uiterlijk op
23 juli 2019hun verhinderdata (over de maanden september, oktober, november en december 2019 en januari en februari 2020) aan het hof kunnen sturen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. C. Koopman, mr. J.G. Idsardi, en mr. I.A. Vermeulen, bijgestaan door mr. J. Robben als griffier, en is op 9 juli 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.