ECLI:NL:GHARL:2019:5654

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 juli 2019
Publicatiedatum
9 juli 2019
Zaaknummer
200.187.149
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident schorsing procedure ex artikel 225 Rv met betrekking tot rechtsopvolging onder bijzondere titel

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, is een incident aan de orde dat betrekking heeft op de schorsing van een procedure op grond van artikel 225 Rv. De eiseres in het incident, IDM Financieringen B.V., heeft gesteld dat zij een vordering van de geïntimeerde, Hoist Portfolio Holding LTD, heeft teruggekocht en dat deze vordering aan haar is overgedragen. Het hof heeft eerder in een arrest van 14 mei 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:4160) overwogen dat de gestelde cessie niet kon worden vastgesteld, omdat er geen akte van cessie was overgelegd. IDM is in de gelegenheid gesteld om duidelijkheid te verschaffen over de overdracht van de vordering.

In de procedure heeft IDM een akte overgelegd waarin wordt gesteld dat zij vorderingen op kredietnemers heeft teruggekocht van Hoist Finance AB. Het hof heeft echter geconcludeerd dat uit deze akte niet kan worden vastgesteld dat de vordering op de appellanten daadwerkelijk aan IDM is overgedragen, omdat Hoist Finance AB niet dezelfde rechtspersoon is als Hoist Portfolio Holding LTD. Het hof heeft IDM opnieuw de gelegenheid gegeven om bewijs te leveren van de cessie en heeft de zaak naar de rol verwezen voor verdere akten.

De beslissing van het hof houdt in dat de zaak wordt aangehouden en dat partijen de gelegenheid krijgen om te reageren op de overgelegde stukken. Het hof overweegt ook om IDM te veroordelen in de extra proceskosten die voortvloeien uit de te nemen nadere aktes. De uitspraak is gedaan op 9 juli 2019 en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.187.149
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem 4206246)
arrest van 9 juli 2019
in het incident ex artikel 225 Rv van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
IDM Financieringen B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in het incident,
hierna: IDM,
advocaat: mr. V.H. Affourtit,
in de zaak van

1.[appellant 1] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
[appellant 2],
wonende te [woonplaats] ,
appellanten, tevens verweerders in het incident,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna: [appellanten] ,
advocaat: mr. F.E. Boonstra,
tegen:
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Hoist Portfolio Holding LTD,
gevestigd te Jersey,
geïntimeerde, tevens eiseres in het incident,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: Hoist,
advocaat: mr. H.A.P. Pijnacker.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van de tussenarresten van 12 april 2016, 26 februari 2019 en 14 mei 2019 hier over.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- de akte overlegging producties van IDM;
- de antwoordakte van [appellanten] ;
- de antwoordakte van Hoist.
1.3
Vervolgens hebben partijen aanvullend gefourneerd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De motivering van de beslissing in het incident

2.1
IDM heeft bij akte ter rolle op grond van artikel 225 lid 1 aanhef en onder c Rv de schorsing van het geding tussen [appellanten] en Hoist ingeroepen op de grond dat zij de vordering van Hoist heeft teruggekocht en teruggeleverd gekregen. Hoist heeft ingestemd met de schorsing van het geding en zich naar het hof begrijpt ook op de schorsingsgrond beroepen. [appellanten] hebben de ingeroepen schorsingsgrond betwist. Het hof heeft op
14 mei 2019 een arrest in het incident gewezen. In dat arrest is overwogen dat de door IDM gestelde cessie van Hoist aan IDM van de (vermeende) vordering op [appellanten] een grond voor schorsing van het geding ex artikel 225 Rv kan opleveren. Het hof heeft geconcludeerd dat niet kan worden vastgesteld dat de schorsing terecht is ingeroepen, aangezien geen akte van cessie is overgelegd. Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen voor akte overlegging producties aan de zijde van IDM en heeft verder iedere beslissing in het incident aangehouden.
2.2
Vervolgens heeft IDM een akte van 22 maart 2019 met als koptekst “AGREEMENT REGARDING THE (RE)PURCHASE OF CREDIT CLAIMS XVIII” tussen onder meer IDM en Hoist Finance AB (gevestigd te Stockholm, Zweden) overgelegd. Op grond van die akte heeft onder meer IDM vorderingen op kredietnemers die zij in een eerder stadium aan Hoist Finance AB had verkocht, teruggekocht van Hoist Finance AB. De vorderingen worden volgens de akte overgedragen in overeenstemming met artikel 3:94 BW. Voor specificatie van de vorderingen die worden overgedragen, wordt verwezen naar een bijlage (“Schedule 1)”. In die bijlage wordt het contractnummer dat betrekking heeft op [appellanten] genoemd, te weten contractnummer [contractnummer] .
2.3
Op grond van de overgelegde akte van 22 maart 2019 kan niet worden vastgesteld dat Hoist de (vermeende) vordering op [appellanten] aan IDM heeft overgedragen. Bij die akte is immers niet Hoist maar Hoist Finance AB partij. Ook is niet gesteld of gebleken dat Hoist de (vermeende) vordering op [appellanten] heeft overgedragen aan Hoist Finance AB dan wel dat Hoist Finance AB bevoegd was om namens Hoist vorderingen over te dragen.
2.4
Het hof zal IDM wederom de gelegenheid geven duidelijkheid te verschaffen ten aanzien van haar stelling dat de (vermeende) vordering op [appellanten] in overeenstemming met de vereisten van artikel 3:94 lid 1 BW door Hoist aan haar is gecedeerd. Daartoe zal het hof opnieuw de zaak naar de rol verwijzen voor akte aan de zijde van IDM. Hoist en [appellanten] (Hoist eerst) zullen vervolgens in de gelegenheid worden gesteld om bij antwoordakte te reageren. Bij die te nemen antwoordakte zal Hoist zich ook kunnen uitlaten over de vraag of zij, in het geval wordt geconstateerd dat de schorsingsgrond door IDM niet terecht is ingeroepen, in de hoofdzaak wenst voort te procederen. Verder zal iedere beslissing worden aangehouden. Tot slot wordt opgemerkt dat het hof overweegt IDM te veroordelen in de (extra) proceskosten van de te nemen nadere aktes in dit incident.

3.De beslissing

Het hof, recht doende in het incident:
verwijst de zaak naar de roldatum
23 juli 2019voor akte overlegging producties aan de zijde van IDM zoals bedoeld in rov. 2.4 (ambtshalve peremptoir);
bepaalt dat na het nemen van de akte door IDM eerst Hoist en daarna [appellanten] telkens op een termijn van
twee wekenin de gelegenheid worden gesteld om bij antwoordakte te reageren zoals bedoeld in rov 2.4 (ambtshalve peremptoir);
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. I. Brand, L.J. de Kerpel-van de Poel en F.J.P. Lock en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2019.