Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
BMT International Sp.z.o.o.,
Easy Sofa,
1.Het geding in eerste aanleg
7 januari 2009, 23 juni 2010, 15 december 2010, 11 januari 2012 en 13 juni 2012, die de kantonrechter (rechtbank Arnhem, sector kanton, locatie Tiel) heeft gewezen en van 29 mei 2013 en 25 maart 2015, die de kantonrechter (rechtbank Gelderland, locatie Arnhem) heeft gewezen.
2.Het geding in hoger beroep
20 juni 2018.
3.De vaststaande feiten
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
€ 11.807,30, exclusief BTW gevorderd.
1 januari 2008 een agentuurovereenkomst met BMT heeft gesloten. De andere grondslagen voor die vorderingen: onrechtmatig handelen althans ongerechtvaardigde verrijking, achtte de kantonrechter onvoldoende onderbouwd, terwijl deze voor het overige, aldus de kantonrechter, iedere grondslag missen.
5.De beoordeling van de grieven en de vordering
29 mei 2013 en 25 maart 2015 van de rechtbank Gelderland is BMT in hoger beroep gekomen onder aanvoering van 5 grieven. Haar vordering in hoger beroep strekt tot vernietiging van de vonnissen waarvan beroep, tot afwijzing van de vorderingen van SVHH en tot terugbetaling door SVHH aan BMT van al hetgeen BMT ter uitvoering van het eindvonnis van 25 maart 2015 aan SVHH heeft voldaan, vermeerderd met de wettelijke rente, met veroordeling van SVHH in de proceskosten van het hoger beroep.
€ 194.661,24. Zoals hiervoor onder 3.3 vermeld, heeft SVHH op 7 januari 2008 met de curatrice een overeenkomst gesloten, waarin SVHH een vordering ten bedrage van
€ 194.661,24 van Bergsma Meubeltrading BV op BMT, onder de aldaar omschreven voorbehouden, van de curatrice heeft gekocht. Uit de aan die overeenkomst gehechte specificatie blijkt dat dit bedrag is gebaseerd op in totaal 23 facturen. Het grootste deel van deze vordering betreft twee facturen van 11 juli 2007, waarmee de provisie over de eerste twee kwartalen van 2007 in rekening is gebracht. De overige facturen zien op de aansluitende periode (augustus tot en met december 2007).
grief III) op tegen het door de kantonrechter op haar gelegde bewijslast van de lumpsumregeling en de betaling daarvan. Er waren naar haar mening voldoende aanknopingspunten voor een vermoeden van de betaling van het desbetreffende bedrag. Bovendien heeft de kantonrechter naar haar mening met twee maten gemeten, omdat [B] ten tijde van haar getuigenis als DGA van BMT in dezelfde positie verkeerde als [A] ten opzichte van Bergsma Meubeltrading BV / SVHH. Voorts voert BMT (met
grief II) aan dat haar verweer dat zij bedoelde facturen bevrijdend heeft betaald, ten onrechte niet is gehonoreerd, omdat het aan SVHH als cessionaris toe te rekenen bedrieglijk en misleidend handelen van Bergsma Meubeltrading BV / [A] , bestaande in faillietverklaring op eigen verzoek met de bedoeling van een heimelijke doorstart, er aan in de weg staat dat SVHH zich op het niet bevrijdend karakter van bedoelde betalingen mag beroepen. Bovendien hebben de vóór 7 januari 2008 verrichte betalingen ten gunste van de gebruikelijke rekening van Bergsma Meubeltrading BV plaatsgevonden, zodat deze aan haar boedel dan wel de bank ten goede zijn gekomen. SVHH als cessionaris kan, zo voert BMT verder aan, natuurlijk niet nogmaals betaling verlangen.
grief IV, betreffende de wettelijke handelsrente die volgens BMT ten onrechte zou zijn toegewezen, tevens faalt. Het verzet van BMT betreft immers met name het naar haar mening ontbrekende verzuim. Dit is, zoals SVHH ook aanvoert, echter geen vereiste voor de verschuldigdheid van de wettelijke handelsrente. Deze is van rechtswege verschuldigd vanaf 30 dagen na de dag, volgende op die waarop de schuldenaar de factuur heeft ontvangen, indien geen uiterste dag van betaling is overeengekomen (artikel 6:119a lid 2, onder a BW). Aangezien BMT heeft erkend dat de facturen op 20 februari 2008 door haar ontvangen waren, is de wettelijke handelsrente vanaf 13 mei 2008 (de datum vanaf waarvan SVHH deze vordert) toewijsbaar. Feiten of omstandigheden die medebrengen dat deze rente ondanks het hiervoor overwogene niet verschuldigd is, zijn niet gesteld of gebleken.
grief I) komt BMT op tegen de afwijzing door de kantonrechter van haar beroep op verrekening van de door haar gestelde tegenvordering op Bergsma Meubeltrading BV van € 21.779,- uit hoofde van geleverde demoproducten.
11 juli 2003, NJ 2003, 539). Het hof betrekt bij zijn beoordeling van de redelijkheid van het beroep van SVHH op artikel 6:136 BW tevens het feit dat BMT ter zake haar desbetreffende vorderingen geen reconventionele vordering tegen SVHH als cessionaris kon instellen, nu SVHH niet haar contractuele wederpartij was.
€ 2.417,09.
grief 11geen belang.
grieven 1 tot en met 8aangaande de vraag of tussen partijen sprake is geweest van een agentuurovereenkomst, oordeelt het hof als volgt.
naamswijzigingvan Bergsma Meubeltrading BV is gepresenteerd (vgl. productie 8 bij memorie van grieven). Uit de desbetreffende werkzaamheden kan daarom redelijkerwijs geen aanvaarding door BMT van orderbezorging door SVHH vanaf januari 2008 worden begrepen.
9, 10 en 12is dan allereerst nog te beoordelen of de vorderingen van SVHH inzake provisie en servicekosten vanaf 2008 nog op andere grondslag voor toewijzing in aanmerking kunnen komen dan op basis van een agentuurovereenkomst, namelijk uit hoofde van onverschuldigde betaling dan wel ongegronde verrijking.
6.De slotsom
€ 9.483,-(3 punten x tarief à € 3.161,-)