ECLI:NL:GHARL:2019:5631

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 juli 2019
Publicatiedatum
9 juli 2019
Zaaknummer
200.223.827/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindarrest in geschil over terugvordering van niet verantwoorde PGB

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 juli 2019 een eindarrest gewezen in hoger beroep over de terugvordering van niet verantwoorde persoonsgebonden budgetten (PGB) door Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. Het hof oordeelde dat het Zorgkantoor, na bezwaar van de appellant, heeft vastgesteld dat er een toereikende verantwoording is afgelegd voor het PGB. Hierdoor is de grond voor de terugvordering van onverschuldigde betaling komen te vervallen. De grieven van de appellant slagen, en het eerdere vonnis van de kantonrechter wordt vernietigd.

Het hof heeft vastgesteld dat de appellant, die in eerste aanleg gedaagde was, zelf in deze procedure kan opkomen voor zijn belangen, aangezien zijn onderbewindstelling is geëindigd. De appellant heeft betoogd dat hij recht heeft op terugbetaling van het bedrag dat hij op basis van het eerdere vonnis aan Zilveren Kruis heeft voldaan. Het hof heeft geoordeeld dat de vordering van Zilveren Kruis tot terugbetaling ten onrechte in eerste aanleg is toegewezen, en heeft de vordering van Zilveren Kruis afgewezen.

Wat betreft de proceskosten heeft het hof geoordeeld dat Zilveren Kruis als in het ongelijk gestelde partij moet worden veroordeeld in de kosten van beide instanties. De kosten voor de procedure in eerste aanleg zijn vastgesteld op nihil, terwijl de kosten voor het hoger beroep zijn vastgesteld op € 813,31 voor verschotten en € 1.611,- voor salaris van de advocaat. Het hof heeft de appellant in de kosten van het incident belast, vastgesteld op € 1.074,- voor salaris. Het arrest is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.223.827/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 5850830)
arrest van 9 juli 2019
in de zaak van
[appellant],
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. R. Grijpstra, kantoorhoudend te Almere,
tegen
Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V.,
gevestigd te Zwolle,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
Zilveren Kruis,
advocaat: mr. J.J.G. Pieper, kantoorhoudend te Enschede.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof heeft op 5 februari 2019 arrest gewezen. Het verloop van de procedure tot dan toe blijkt uit dat arrest.
1.2
Na dat arrest hebben partijen de volgende stukken gewisseld:
  • een akte uitlating van Zilveren Kruis
  • een akte uitlating tevens overlegging producties van [appellant]
  • een antwoordakte van Zilveren Kruis
  • een antwoordakte van [appellant] .
1.3
Vervolgens zijn de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere beoordeling van de grieven en de vordering

2.1
Met het tussenarrest is allereerst [appellant] in gelegenheid gesteld te verduidelijken of zijn gelden en goederen nog steeds onder bewind zijn gesteld en, zo ja, de bewindvoerder dienaangaande een uitlating te laten nemen. Uit de [appellant] verschafte, en door Zilveren Kruis niet weersproken gegevens blijkt dat de onderbewindstelling van [appellant] gelden en goederen met ingang van 17 april 2015 is geëindigd. Daarmee staat vast dat [appellant] zelf in deze procedure voor zijn belangen kan opkomen.
2.2
Verder zijn met het tussenarrest partijen in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten over twee inhoudelijke aspecten die -mogelijk- relevant konden zijn bij de beoordeling van de terugvordering door Zilveren Kruis van het niet-verantwoorde deel van het PGB over 2012 op grond van onverschuldigde betaling.
2.3
Uit de vervolgens door beide partijen verstrekte inlichtingen en overgelegde nadere stukken blijkt echter dat Zilveren Kruis, mede in reactie op het daartoe door [appellant] gemaakte bezwaar, alsnog bij beschikking van 21 juli 2018 heeft geoordeeld dat [appellant] over de tweede helft van 2012 een toereikende verantwoording heeft afgelegd voor de toegekende en uitbetaalde PGB en in die beschikking de (terug)vordering (alsnog) op nihil is gesteld.
2.4
[appellant] heeft aan de beschikking van 21 juli 2018 de conclusie verbonden dat het vonnis van de kantonrechter niet in stand kan blijven en dat Zilveren Kruis met de kosten belast dient te worden. Zilveren Kruis heeft daarentegen betoogd dat [appellant] gehouden is de kosten van de beide instanties te dragen omdat [appellant] pas na het instellen van het hoger beroep bezwaar heeft gemaakt tegen de beschikking tot terugvordering.
2.5
Aangezien met de beschikking van 21 juli 2018 de aan de Zilveren Kruis aan haar vordering tot terugbetaling ten grondslag liggende stelling dat [appellant] over de 2e helft van 2012 onterecht PGB heeft ontvangen en dit PGB als onverschuldigd betaald moet worden terugbetaald, is komen te ontvallen, is daarvan het gevolg dat die vordering (alsnog) ten onrechte in eerste aanleg is toegewezen. In zoverre slaagt zowel het hierop betrekking hebbende onderdeel van
grief 3(‘wel zorg ontvangen die kan worden verantwoord’) als
grief 4(‘geen rechtskracht van de terugvorderingsbeslissing’). Het vonnis van 19 augustus 2017 kan reeds om die reden niet in stand blijven en zal worden vernietigd; de door Zilveren Kruis gevorderde hoofdsom, inclusief de daaraan verbonden nevenvorderingen tot vergoeding van wettelijke rente en vergoeding voor buitengerechtelijke kosten, zal alsnog worden afgewezen. De
grieven 1, 2 en 5behoeven daardoor geen bespreking meer.
2.6
Gezien het voorgaande zal worden toegewezen de door [appellant] in hoger beroep gevorderde en door Zilveren Kruis niet weersproken veroordeling tot terugbetaling van wat [appellant] op basis van het bestreden vonnis aan Zilveren Kruis heeft voldaan.
2.7
Wat betreft de vraag wie met de proceskosten moet worden belast, zowel in eerste aanleg - zoals
grief 6aan de orde stelt - als in hoger beroep, geldt het volgende.
2.8
In artikel 237 lid 1 Rv, dat krachtens artikel 353 Rv in hoger beroep van overeenkomstige toepassing is, is in de eerste zin als hoofdregel bepaald dat de partij die in het ongelijk wordt gesteld, in de kosten wordt veroordeeld. In dit geval heeft Zilveren Kruis als de in het ongelijk gestelde partij te gelden, zowel in hoger beroep als in eerste aanleg.
2.9
In de laatste zin van lid 1 van artikel 237 Rv is bepaald dat nodeloos aangewende of veroorzaakte kosten door de rechter voor rekening van de partij kunnen worden gelaten die deze kosten aanwendde of veroorzaakte. Zilveren Kruis heeft aangevoerd dat hiervan sprake is omdat [appellant] pas na het vonnis in eerste aanleg bezwaar heeft gemaakt tegen haar vaststelling dat over de 2e helft van 2012 onterecht PGB is ontvangen en door [appellant] als onverschuldigd ontvangen terugbetaald moet worden. Zilveren Kruis ziet er daarmee echter aan voorbij dat [appellant] , naast zijn inhoudelijk bezwaar dat hij wel zorg heeft ontvangen die kan worden verantwoord, ook heeft aangevoerd dat Zilveren Kruis naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet tot uitoefening van haar bevoegdheid tot invordering heeft mogen overgaan omdat Zilveren Kruis wist dat [appellant] te goeder trouw was en hij het slachtoffer is geworden van een zorgverlener die een fraudeur bleek te zijn. [appellant] heeft in dat verband gewezen op de brief van de door Zilveren Kruis ingeschakelde incassogemachtigde van 26 januari 2017 waarin, na verweer van [appellant] dat hij het slachtoffer is geworden van fraude van zijn zorgverlener, is erkend dat [appellant] zorgverlener ‘inderdaad niet goed bekend staat’. Deze brief is voorafgegaan aan de dagvaarding in eerste aanleg, die is uitgebracht op 23 maart 2017. Tegen die achtergrond volstaat niet het in de akte na het tussenarrest ingenomen standpunt van Zilveren Kruis dat zij ‘niet verplicht is om standaard en proactief onderzoek te doen naar alle gevallen waarin een vordering is ontstaan in het verleden’. Een en ander leidt ertoe dat er in dit geval geen reden bestaat om af te wijken van de hoofdregel en toepassing te geven aan de laatste zin van lid 1 van artikel 237 Rv. Ook grief 6 slaagt alsmede het op de onterechte invordering betrekking hebbende onderdeel van grief 3, in samenhang met het gestelde in de MvG onder 13 t/m 21, 26 en 27 en de antwoordakte van [appellant] , welke stellingen door Zilveren Kruis niet (gemotiveerd) zijn bestreden.
2.1
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [appellant] zullen worden vastgesteld op nihil. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellant] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 97,31
- griffierecht
€ 716,-
totaal verschotten € 813,31
- salaris advocaat € 1.611,- (1,5 punt x tarief II à € 1.074,-)
2.11
[appellant] zal als de in het incident in het ongelijk gestelde partij met de kosten daarvan worden belast, te begroten op 1 punt van tarief II à € 1.074,-.

3.De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van 9 augustus 2017, en doet opnieuw recht;
wijst de vordering van Zilveren Kruis af;
veroordeelt Zilveren Kruis tot terugbetaling van al wat [appellant] ter uitvoering van het vonnis van 9 augustus 2017 aan Zilveren Kruis heeft voldaan, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling;
veroordeelt Zilveren Kruis in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [appellant] wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op nihil en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 813,31 voor verschotten en op € 1.611,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het incident, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Zilveren Kruis vastgesteld op € 1.074,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. L. Janse, mr. I. Tubben en mr. W.F. Boele en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2019.