ECLI:NL:GHARL:2019:5496

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 juli 2019
Publicatiedatum
3 juli 2019
Zaaknummer
200.260.492/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen raadsheren in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 juli 2019 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door de verzoeker, die betrokken was bij een strafzaak met parketnummer 21-006989-17. De verzoeker had de raadsheren J. Hielkema, J. Dolfing en L.J. Bosch gewraakt, omdat hij meende dat zijn verzoek om getuigen te horen ten onrechte was afgewezen en dat hij oneerlijk was behandeld in eerdere procedures. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de gronden voor wraking niet betrekking hadden op de raadsheren die de zaak behandelden, waardoor deze gronden reeds om die reden tot afwijzing leidden.

De wrakingskamer heeft verder overwogen dat de verzoeker niet voldoende feiten of omstandigheden heeft aangedragen die zouden wijzen op een gebrek aan onpartijdigheid van de gewraakte raadsheren. De beslissing om de getuigen niet te horen werd niet als onbegrijpelijk beschouwd, en er was geen objectieve basis voor de vrees dat de raadsheren vooringenomen waren. De wrakingskamer benadrukte dat het middel van wraking niet kan dienen als een verkapt rechtsmiddel tegen onwelgevallige beslissingen van de rechter.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen, omdat de aangevoerde feiten noch afzonderlijk, noch in onderling verband en samenhang bezien, grond vormden voor wraking. De beslissing is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
wrakingskamer
zaaknummer gerechtshof 200.260.492/01
beslissing van 1 juli 2019
op het verzoek van:
[verzoeker] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in het wrakingsincident,
hierna: verzoeker,
advocaat: mr. M.E. van der Werf, kantoorhoudend te Amsterdam,
dat strekt tot wraking ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
mrs. J. Hielkema, J. Dolfing en L.J. Bosch,
raadsheren in dit hof, locatie Leeuwarden,
verweerders in het wrakingsincident.

1.Het verloop van de procedure

1.1
In de zaak betreffende de behandeling van het hoger beroep van verzoeker in de strafzaak met het parketnummer 21-006989-17, heeft de meervoudige kamer van het hof op 4 juni 2019 ter terechtzitting de (in een laat stadium ingediende) verzoeken om getuigen te doen horen afgewezen en medegedeeld dat het hof de zaak inhoudelijk zal behandelen.
1.2
Verzoeker heeft naar aanleiding van deze beslissing mrs. Hielkema, Dolfing en Bosch gewraakt. De voorzitter heeft hierop de behandeling van de zaak geschorst. Het van deze mondelinge behandeling opgemaakte proces-verbaal bevindt zich bij de stukken.
1.3
Mr. Hielkema heeft mede namens mrs. Dolfing en Bosch op 14 juni 2019 schriftelijk laten weten niet in de wraking te berusten.
1.4
Verder is ter griffie is verder binnengekomen een bericht van de advocaat-generaal, mr. L.Ph. den Hollander, van 13 juni 2019 waarin hij zijn standpunt ten aanzien van het onderhavige wrakingsverzoek kenbaar heeft gemaakt.
1.5
Het wrakingsverzoek is ter zitting van 26 juni 2019 behandeld door de wrakingskamer. Verzoeker is niet verschenen. Namens hem heeft mr. Van der Werf het woord gevoerd en de gronden voor het wrakingsverzoek nogmaals uiteengezet.

2.De beoordeling van het verzoek

2.1
Verzoeker heeft drie redenen aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd, namelijk dat (1) zijn verzoek om getuigen te horen ten onrechte is afgewezen, (2) hij bij de politierechter een oneerlijke behandeling heeft gehad en (3) hij een oneerlijke behandeling heeft gehad bij het hof in een andere strafzaak.
2.2
De wrakingskamer stelt voorop dat de eerste te beantwoorden vraag is of een concrete aangevoerde wrakingsgrond een raadsheer betreft die bij indiening van het verzoek de zaak behandelt. Aangezien de onder (2) en (3) aangevoerde gronden geen betrekking hebben op de raadsheren die deze zaak behandelen, moeten die gronden reeds om die reden tot afwijzing leiden. Een inhoudelijke beoordeling van die aangevoerde gronden kan dan ook achterwege blijven.
2.3
Voor wat betreft de onder (1) aangevoerde grond overweegt de wrakingskamer als volgt.
2.4
Op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten heeft een ieder - voor zover hier van belang - recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht. Als een partij op basis van feiten of omstandigheden van mening is dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, geeft artikel 512 Sv hem de mogelijkheid een verzoek tot wraking te doen van elk van de rechters die de zaak behandelen.
2.5
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter of bij vrees voor bevooroordeeld zijn van de rechter is uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een van de procesdeelnemers een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procesdeelnemer dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Het subjectieve standpunt van de betrokken procesdeelnemer dat dit het geval is, is daarbij niet beslissend; de vrees voor partijdigheid van de rechter moet tevens objectief gerechtvaardigd zijn.
2.6
Verder is van belang dat het middel van wraking niet een verkapt rechtsmiddel kan zijn tegen de verzoeker onwelgevallige (processuele) beslissingen. Het is niet de taak van de wrakingskamer om te beoordelen of deze beslissingen en de daaraan ten grondslag liggende motiveringen inhoudelijk juist zijn, maar te onderzoeken of deze beslissingen en motiveringen feiten en omstandigheden opleveren waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Slechts indien de genomen beslissingen zo onbegrijpelijk zijn dat redelijkerwijs daarvoor geen andere verklaring dan vooringenomenheid is te geven, bestaat aanleiding om vooringenomenheid te vermoeden (vgl. Hoge Raad 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413).
2.7
De inhoudelijke onderbouwing van het verzoek, voor zover betrekking op de gewraakte raadsheren, is beperkt tot de opmerking dat verzoeker het niet eens is met de beslissing om de door hem aangedragen getuigen niet te horen. De door het hof gegeven motivering van de beslissing om de getuigen niet te horen kan echter niet de conclusie dragen dat de beslissing zodanig onbegrijpelijk is, dat uit die onbegrijpelijkheid volgt dat aan het nemen van die beslissing geen ander motief ten grondslag kan liggen dan vooringenomenheid, althans dat die schijn redelijkerwijs is gewekt. Nu ook overigens niet van feiten of omstandigheden is gebleken die blijk geven van enige vooringenomenheid en evenmin van feiten en omstandigheden die objectief gezien die schijn wekken, dient het verzoek tot wraking te worden afgewezen.
2.8
De conclusie uit het voorgaande is dat de aangevoerde feiten noch afzonderlijk, noch in onderling verband en samenhang bezien, grond vormen voor wraking, zodat de wrakingskamer het verzoek daartoe zal afwijzen.
De beslissing
Het gerechtshof (wrakingskamer):
wijst het verzoek tot wraking van mrs. J. Hielkema, J. Dolfing en L.J. Bosch af.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.H. Kuiper, P.W.J. Sekeris en H. de Hek, leden van de wrakingskamer, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2019 en ondertekend door de voorzitter en de griffier.