Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.De slotsom
€ 941
€ 1.952
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, ging het om de persoonlijke aansprakelijkheid van een bestuurder voor niet afgedragen pensioenpremies van zijn echtgenote. De stichting, die verantwoordelijk is voor de pensioenuitkeringen, vorderde betaling van de bestuurder, [Geintimeerde], voor een bedrag van € 12.936,75, vermeerderd met rente en kosten. De zaak was een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de kantonrechter te Gelderland, die de vordering had afgewezen.
Het hof baseerde zich op de feiten zoals vastgesteld in het eerdere vonnis en concludeerde dat de bestuurder op grond van artikel 23 van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (Wet Bpf 2000) persoonlijk aansprakelijk was. De bestuurder had erkend dat hij geen melding had gemaakt van de betalingsonmacht van de vennootschappen, wat volgens de wet leidde tot zijn aansprakelijkheid voor de niet afgedragen pensioenpremies. Het hof oordeelde dat de bestuurder onvoldoende had aangetoond dat het niet aan hem te wijten was dat de vennootschappen hun verplichtingen niet waren nagekomen.
Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter en wees de vordering van de stichting toe. De bestuurder werd veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en kosten van beide instanties. Dit arrest benadrukt de verantwoordelijkheden van bestuurders in het kader van pensioenverplichtingen en de gevolgen van het niet naleven van wettelijke verplichtingen.