Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Johel,
[geïntimeerde],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
- de akte tevens houdende vermindering van eis van [geïntimeerde]
2.De vaststaande feiten
Verder zijn in de overeenkomst onder meer een waarborgsom en een boeteclausule opgenomen.
Tevens is in de verklaring vastgelegd dat Johel over de maanden augustus tot en met december 2014 een gebruiksvergoeding van € 1.000,- per maand verschuldigd is, en dat als de eigendom nog niet over is gedragen op 1 januari 2015, de gebruiksvergoeding vanaf die datum € 1.750,- per maand bedraagt.
gelijk gesteld aan de contractuele boete en bepaald op een bedrag van € 25.400,-
(5% van de koopsom), te storten op 1 augustus 2014 bij de notaris.
De gebruiksvergoeding is bepaald op € 1.750,- danwel de hypotheekrente die [geïntimeerde] betaalt als die hoger is dan dit bedrag. Johel heeft de waarborgsom gestort.
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
II. Johel te veroordelen tot betaling van € 17.500,- aan gebruiksvergoeding over de periode 1 september 2016 tot en met 30 juni 2017, te vermeerderen met de wettelijke rente;
III. Johel te veroordelen tot vergoeding van de geleden schade ten bedrage van € 59.000,33, te vermeerderen met de wettelijke rente;
IV. voor recht te verklaren dat Johel jegens [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld, en dat Johel gehouden is de schade die hieruit voor [geïntimeerde] voortvloeit te vergoeden;
V. Johel te veroordelen tot vergoeding van de door de tekortkomingen en/of het onrechtmatig handelen geleden en/of nog te lijden schade, nader op te maken bij staat;
VI. Johel te veroordelen tot vergoeding van schade aan de woonboerderij, nader op te maken bij staat;
VII. voor recht te verklaren dat [geïntimeerde] per 1 januari 2018 aanspraak kan maken op de contractuele boete van € 25.400,00, indien Johel de woonboerderij niet uiterlijk op
31 december 2017 in eigendom heeft aanvaard en de volledige koopsom van € 508.000,- aan [geïntimeerde] heeft betaald;
VIII. Johel te veroordelen in de proces-, beslag- en nakosten.
koopovereenkomst te vernietigen;
II. [geïntimeerde] te veroordelen tot terugbetaling aan Johel van alle vergoedingen die hij in het kader van de overeenkomsten heeft ontvangen;
III. [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 4.785,55 en van € 875,-;
IV. [geïntimeerde] te veroordelen in de proceskosten.
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
heeft tijdens de comparitie naderhand nog verklaard dat tijdens het passeren van de akte [geïntimeerde] zou hebben gegarandeerd dat hij grond kon huren.
Voor zover die verklaring zou moeten worden beschouwd als een nieuwe stelling, geldt dat die stelling te laat is aangevoerd, want in strijd met de zogenaamde “twee conclusie regel”. Om die reden wordt daaraan voorbijgegaan.
11 juni 2018) wordt door de betreffende getuigen (dhr. [F] resp. [G] en [H] ) niet gesproken over een garantie die door [geïntimeerde] zou zijn verstrekt. In die verklaringen wordt er alleen over gesproken dat [C] een perceel kon huren bij een boer, maar dat die zonder reden de huur opzegde.
Daarmee komt de grond te ontvallen aan de vernietiging respectievelijk de ontbinding van de overeenkomsten op grond van bedrog, dwaling en/of wanprestatie.
–primair meent zij dat sprake is van een samenstel van overeenkomsten die als een huurkoopovereenkomst moet worden gekwalificeerd- , zij in de e-mail van 16 september 2016 in ieder geval die overeenkomst heeft opgezegd per 1 november 2016.
Het hof stelt vast dat Johel in die e-mail echter helemaal niet spreekt over (afzonderlijke) beëindiging van een huurovereenkomst, maar alleen over een ontbinding van de koopovereenkomst, waarbij dan ongetwijfeld de bedoeling was dat ook de aan de koop verbonden huur (op basis van de sleutelovereenkomst) zou eindigen. Die e-mail kon dus alleen resulteren in de beëindiging van een huurovereenkomst als de koop terecht zou zijn ontbonden. Hiervoor is geoordeeld dat dit niet het geval is.
De kantonrechter heeft die vorderingen gemotiveerd afgewezen in zijn vonnis van
29 augustus 2017 onder rov. 4.24 (t.a.v. de meterkast) en rov. 4.25 (t.a.v. de ophoging van de grond). Met betrekking tot de meterkast heeft de kantonrechter, samengevat, overwogen dat Johel [geïntimeerde] niet eerst in gebreke heeft gesteld ter zake van beweerdelijke gebreken aan de meterkast, en ten aanzien van de ophoging van de grond dat niet valt in te zien dat Johel buiten medeweten van [geïntimeerde] tot die aanpassing gerechtigd was en dat evenmin valt in te zien dat [geïntimeerde] daardoor ongerechtvaardigd verrijkt is, gelet op de stelling van [geïntimeerde] dat hij die grond op een andere wijze (hof: als vijver) had willen gebruiken.
a) € 19.508,21 wegens herstel van de tuin (€ 919,60 voor grondwerk + € 600,- voor tuinontwerp + € 17.988,61 voor tuinherstel), en
b) € 2.987,94 voor herstel van het gebouw (€ 1.310,43 voor verschillende reparaties in het bijgebouw + € 1.677,51 voor herstel van deuren),
te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldata van de op dat herstel betrekking hebbende facturen.
Dat verweer faalt. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat Johel tekort is geschoten jegens [geïntimeerde] in de nakoming van haar verplichtingen tot betaling van de koopsom en afname van de woonboerderij. [geïntimeerde] mocht uit de door Johel vanaf september 2016 gedane mededelingen afleiden dat Johel ook niet meer bereid was tot nakoming van die verplichtingen. Johel is daardoor ter zake van die verbintenissen in verzuim komen te verkeren. Op Johel rustte nadien de verplichting om bij het einde van het gebruik de woonboerderij aan [geïntimeerde] ter beschikking te stellen in een staat die niet minder mocht zijn dan de staat waarin het zich bevond op 1 augustus 2014, behoudens normale slijtage (zie de sleutelovereenkomst onder punt h.).
Die verplichting diende Johel derhalve nagekomen te zijn op het moment van het weer ter beschikking stellen van de woonboerderij aan [geïntimeerde] . Indien op dat moment Johel (nog) niet aan die verplichting had voldaan, zoals [geïntimeerde] stelt maar Johel betwist, verkeerde zij wat betreft de nakoming van die verplichting vanaf dat moment in verzuim, zonder dat daarvoor nog een ingebrekestelling nodig was.
Dat [geïntimeerde] (kennelijk) heeft nagelaten om de situatie zoals hij die aantrof bij de beëindiging van het gebruik van de woonboerderij door Johel deugdelijk vast te leggen, dient daarbij voor zijn rekening en risico te worden gelaten.
5.De slotsom
Het vonnis in eerste aanleg zal worden bekrachtigd, met uitzondering van de beslissing onder 5.1., aldus dat het laatste zinsdeel van die beslissing, luidend:
De kosten van Johel in het incidentele hoger beroep zullen worden gesteld op € 1.391,- (geliquideerd salaris overeenkomstig 2 punten x de helft van tarief III).
6.De beslissing
2 juli 2019.