Uitspraak
[appellant],
ROCvA,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het arrest van dit hof van 18 oktober 2018, houdende de bepaling van een
comparitie van partijen,
HB 13 tot en met HB 22 en een productieoverzicht,
3.De vaststaande feiten
80-100%. Thans ontvangt hij een IVA-uitkering.
16 juli 2015 uitspraak gedaan en het beroep gegrond verklaard. De Commissie van Beroep heeft onder meer geoordeeld dat [appellant] op de datum van opzegging meer dan twee jaar arbeidsongeschikt was en dat niet is gebleken dat er een concreet uitzicht op herstel was binnen 6 maanden, maar dat ROCvA niet heeft voldaan aan artikel 20 lid 7 zar-bve door, kort gezegd, geen zorgvuldig herplaatsingsonderzoek te hebben uitgevoerd.
Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De beoordeling van de grieven
grief Ikomt [appellant] op tegen diverse onderdelen van de feitenvaststelling door de kantonrechter. Omdat het hof de feiten zelfstandig heeft vastgesteld en daarbij al rekening heeft gehouden met de in de grief geuite bezwaren tegen de feitenvaststelling door de kantonrechter, heeft [appellant] geen belang meer bij de bespreking van deze grief. Voor zover dat voor een verdere beoordeling van de zaak relevant is, zal het hof hierna ingaan op het standpunt van [appellant] over de feiten.
grief IIbetoogt [appellant] dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst ook kennelijk onredelijk is omdat ROCvA haar re-integratieverplichtingen niet is nagekomen.
30 oktober 2014 blijkt dat het mediationtraject is mislukt en dat de werkgerelateerde problematiek nog onveranderd aanwezig is. Dat ROCvA van die uitkomst enig verwijt te maken valt kan het hof niet vaststellen. Gelet op de uitkomst van de in 2014 doorlopen mediation valt het ROCvA verder niet aan te rekenen dat zij niet is ingegaan op de begin 2015 gedane suggestie van het Meldpunt Discriminatie Gooi en Vechtstreek om nogmaals een mediationtraject met [appellant] aan te gaan.
6.De slotsom
€ 1.074,-).
7.De beslissing
2 juli 2019.