ECLI:NL:GHARL:2019:5404

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 juni 2019
Publicatiedatum
1 juli 2019
Zaaknummer
200.256.646/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens ontbreken van gronden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep. De zaak betreft een verzoek van de man om de partneralimentatie voor de vrouw, die bij beschikking van 13 maart 2013 was vastgesteld op € 1.000,- per maand, op nihil te stellen. De rechtbank Noord-Nederland had eerder, op 19 december 2018, het verzoek van de man afgewezen. De man heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, maar het hof heeft geoordeeld dat hij niet-ontvankelijk is in zijn beroep. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat het beroepschrift niet voldeed aan de wettelijke eisen, met name het ontbreken van gronden waarop het beroep was gebaseerd. Het hof heeft vastgesteld dat de man in zijn beroepschrift niet heeft aangegeven op welke gronden hij de bestreden beschikking onjuist acht. Het enkele verzoek om de eerdere stellingen te herhalen was onvoldoende. Het hof heeft ook opgemerkt dat in een verzoekschriftprocedure geen mogelijkheid bestaat om later gronden aan te vullen. De man heeft geen uitzonderlijke omstandigheden aangevoerd die rechtvaardigen dat hij een blanco beroepschrift heeft ingediend. Hierdoor kon het hof niet anders dan de man niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.256.646/01
(zaaknummer rechtbank C/17/159252 / FA RK 18-98)
beschikking van 25 juni 2019
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. D. van der Wal te Drachten,
en
[verweerster],
wonende te [B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. H. Poiesz-de Vries te Sneek.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 19 december 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 18 maart 2019;
- een brief van mr. Poiesz-de Vries van 17 april 2019;
- een brief van mr. Poiesz-de Vries van 25 april 2019;
- een journaalbericht van mr. Van der Wal van 30 april 2019.
2.2
Partijen hebben bij brief van 25 april 2019 en journaalbericht van 30 april 2019 ingestemd met een beslissing op de stukken voor wat betreft de ontvankelijkheid van het door de man ingestelde hoger beroep.

3.De feiten

3.1
Het huwelijk van partijen is [in] 2013 ontbonden door echtscheiding.
3.2
Voor zover hier van belang is bij beschikking van 13 maart 2013 met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand de door de man aan de vrouw te bepalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud bepaald op € 1.000,- per maand.
3.3
Bij beschikking van 19 december 2018 heeft de rechtbank afgewezen het verzoek van de man om, onder wijziging van de beschikking van de beschikking van 13 maart 2013, de onderhoudsbijdrage voor de vrouw op nihil te stellen en te bepalen dat als betaald moet worden beschouwd datgene wat de man daadwerkelijk heeft betaald.

4.De omvang van het geschil

4.1
Na ontvangst van het beroepschrift heeft het hof partijen verzocht zich uit te laten over de ontvankelijkheid van de hoger beroep in het licht van de vraag of het beroepschrift voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Van de zijde van de man is daarop geen reactie ontvangen. De vrouw heeft het hof bericht dat zij meent dat de man niet-ontvankelijk is in het door hem ingestelde hoger beroep en dat zij, in geval het hof inderdaad tot niet-ontvankelijkheid beslist, geen incidenteel hoger beroep zal instellen.
4.2
Ter beoordeling ligt eerst voor of de man kan worden ontvangen in het door hem ingestelde hoger beroep.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Een beroepschrift dient op grond van artikel 359 juncto artikel 278 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een duidelijke omschrijving te vermelden van het verzoek (in hoger beroep) en de gronden waarop dit verzoek berust. Vereist is daarom dat blijkt (niet alleen dát de verzoeker de door hem/haar bestreden beslissing onjuist acht, maar ook) op welke gronden de verzoeker oordeelt dat de door hem/haar bestreden beslissing onjuist is. Dit houdt in dat het verzoek met redenen, in hoger beroep veelal aangeduid als grieven, moet zijn omkleed. Alleen in dat geval kan de wederpartij zich daartegen verweren en kan de rechter de grieven beoordelen. Het ontbreken van gronden (grieven) leidt tot (ambtshalve) niet-ontvankelijkverklaring van het beroep, behoudens zeer uitzonderlijke omstandigheden waarin desnoods beroep kan worden ingesteld zonder dat de grieven in het beroepschrift worden voorgesteld, maar de grieven eerst in een later stadium worden aangevoerd.
5.2
Wat betreft de vereiste duidelijke omschrijving van het verzoek kan het hof uit het beroepschrift opmaken dat de man vernietiging vraagt van de door de rechtbank gegeven bestreden beschikking en verzoekt om de partneralimentatie alsnog op nihil te stellen. Weliswaar wordt de beschikking waarvan in hoger beroep vernietiging wordt gevraagd niet genoemd in het petitum van het beroepschrift maar door het wel benoemen van deze beschikking in het eerste punt van het beroepschrift wordt de door het beroepschrift bestreden beschikking voldoende geïndividualiseerd. Bovendien is deze beschikking aan het beroepschrift gehecht. Het beroepschrift vermeldt aldus een voldoende duidelijke omschrijving van het verzoek van de man in hoger beroep.
5.3
Het hof kan uit het beroepschrift echter niet afleiden op welke gronden de man de bestreden beschikking onjuist acht. De man heeft in het beroepschrift niet aangegeven op grond van welke feiten en omstandigheden hij meent dat het hof in hoger beroep een andere beslissing dient te nemen dan de rechter in eerste aanleg heeft gedaan. Het enkele verzoek om al hetgeen in eerste aanleg is gesteld als herhaald en ingelast te beschouwen, is - ook met de toevoeging dat het geschil in volle omvang wordt voorgelegd - daartoe niet voldoende.
5.4
De man vraagt het hof weliswaar een termijn om (alsnog) de grieven in te dienen maar miskent hiermee dat in een verzoekschriftprocedure, anders dan in dagvaardingsprocedures, niet mogelijk is om op nader aan te vullen gronden beroep in te stellen. Daarbij heeft het hof in ogenschouw genomen dat de man geen uitzonderlijke omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan het voor hem noodzakelijk is geweest een blanco beroepschrift, zijnde een beroepschrift zonder gronden, in te dienen.
5.5
Het hof merkt hierbij voorts op dat weliswaar de aard van het geschil - betreffende een uitkering tot levensonderhoud - volgens vaste rechtspraak meebrengt dat de rechter in hoger beroep, met inachtneming van het beginsel van hoor en wederhoor, in beginsel acht dient te slaan op grieven die na het verzoekschrift (respectievelijk het verweerschrift) in hoger beroep worden aangevoerd. Dat betekent echter niet dat bij de indiening van een beroepschrift kan worden volstaan met de indiening van een blanco beroepschrift als hiervoor bedoeld.
5.6
Het hof komt dan ook tot het oordeel dat het beroepschrift niet voldoet aan de in de hiervoor genoemde artikelen gestelde eisen en dat de man daarom niet in zijn verzoek in hoger beroep kan worden ontvangen.

6.De slotsom

Het hof zal beslissen als na te melden.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep;
verklaart de man niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 19 december 2018.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.P. den Hollander, mr. A.W. Beversluis en mr. I.A. Vermeulen, bijgestaan door mr. J. Robben als griffier, en is op 25 juni 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.