Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in het principaal hoger beroep,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
De rechtbank ziet hierin aanleiding uit te spreken dat de vrouw thans geen eigen inkomsten heeft en dus geen aanvullende behoefte meer heeft maar een behoefte ter grootte van € 2.246,--.”
5.De motivering van de beslissing
- een premie lijfrenteovereenkomst van € 2.625,- per jaar;
- een premie arbeidsongeschiktheidsverzekering van € 3.878,- per jaar;
- de aanspraak van de man op de algemene heffingskorting en de arbeidskorting;
- tot 4 juni 2018 (datum verkoop van de woning) dient in box III te worden opgevoerd: huurinkomsten van “ [H] ” van € 2.532,- per jaar, een bedrag van € 12.000,- aan rente over een lening aan zijn ouders en een bedrag van € 370.312,- aan geld en vermogensrechten (zoals door de man in zijn draagkrachtberekening
- de bijstandsnorm voor een alleenstaande en het daarbij behorende draagkrachtpercentage van 60;
- een nominale premie ziektekosten van € 112,- per maand, een aanvullende premie ziektekosten van € 56,- per maand en een eigen risico van € 32,- per maand (verminderd met het in de bijstandsnorm begrepen nominaal deel premie ziektekosten). Het hof heeft hierbij geen rekening gehouden met de door de vrouw in haar draagkrachtberekening opgevoerde zorgtoeslag, aangezien de man hierop geen recht heeft.