Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[Geïntimeerde],
1.Het verloop van het geding in hoger beroep
- het tussenarrest van 3 januari 2017,
- het proces-verbaal van de op 31 mei 2017 gehouden comparitie van partijen,
- de akte van 13 juni 2017 van [Appellant] ,
- de antwoordakte van 29 augustus 2017 van [Geïntimeerde] ,
- de akte (uitlating producties) van 10 oktober 2017 van [Appellant] ,
- de rolkaart, waaruit blijkt dat [Geïntimeerde] de stukken heeft overgelegd voor arrest.
2.De vaststaande feiten
rapport van [X]is een rapport d.d. 7 juli 2014 van [X] van [Firma X] . Het is in de onderhavige procedure in eerste aanleg overgelegd bij brief van 8 juli 2014 van [Appellant] ’s toenmalige advocaat en zal hieronder ‘Rapport [X] ’ worden genoemd.
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
In het vonnis van 2 september 2015 is echter niet geoordeeld dat [Appellant] geen opschortingsbevoegdheid kon ontlenen aan het bestaan van de gebreken.
Dit neemt niet weg dat [Geïntimeerde] zich erop heeft beroepen dat [Appellant] de huur veelvuldig pas aan het eind van de huurtermijn betaalde, terwijl hij volgens de huurovereenkomst de huur bij vooruitbetaling moest voldoen. Zie hiervoor artikel 4.3 van de huurovereenkomst (productie 3 bij memorie van grieven), de dagvaarding in eerste aanleg (2e alinea na het kopje “teneinde”) en § 3.3.5 van de memorie van antwoord. Mede gelet op de “Berekening van de achterstand ten tijde van zitting 11 juli 2014”, die kennelijk door [Geïntimeerde] is overgelegd, bedroeg de achterstand gedurende de periode januari 2014 tot en met juli 2014 telkens gedurende een deel van die maanden € 2.735,78 en gedurende de rest van die maanden € 2.051,85. De achterstallige huur is na de zitting in eerste aanleg alsnog betaald, maar onweersproken in gedeeltes. Gelet op dit laatste heeft [Appellant] niet aannemelijk gemaakt dat hij het opgeschorte deel van de huurprijs had gereserveerd. In dat geval had het namelijk voor de hand gelegen dat hij de huurschuld in één keer had afgelost.
Hoe kostbaar herstel van eventuele gebreken was, blijkt uit geen van de overgelegde rapportages. Evenmin is op andere wijze (uit de overige processtukken, waaronder de andere rapportages) voldoende feitelijk onderbouwd dat er gebreken waren die in relevante mate het overeengekomen gebruik van de woning in de weg stonden. Voor de vochtproblemen is immers een oplossing aangedragen in het Rapport van Voorbereidend Onderzoek van 28 oktober 2013 . Daarin staat ook dat een deel van de leksporen in een verder verleden leek te zijn ontstaan. Wat resteert aan noodzakelijke verhuurderswerkzaamheden, voor zover [X] die heeft gesignaleerd, maakt zonder nadere toelichting niet duidelijk welke hinder [Appellant] daarvan heeft ondervonden. Een uitzondering hierop is de noodzakelijke reparatie aan een toilet dat (schoon) water lekte, maar daarvan is niet duidelijk hoe kostbaar reparatie zou zijn.
[Appellant] heeft evident ernstige gevolgen ondervonden van de ontbinding met ontruiming: hij beschikte ten tijde van het hoger beroep nog steeds niet over eigen woonruimte. Gelet op zijn slechte betalingsgedrag is dat echter onvoldoende om aan [Geïntimeerde] de mogelijkheid te ontzeggen om de woning weer beschikbaar te krijgen voor een huurder die de huur wel op tijd betaalt. Grief 4 is ongegrond.
terme de grâcein geval de kantonrechter zijn beroep op de gebreken niet zou honoreren, maar de kantonrechter heeft dit verzoek afgewezen omdat [Appellant] huur is blijven inhouden, ook nadat de Huurcommissie in de uitspraak van 12 december 2013 heeft geoordeeld dat een huurprijsvermindering niet gerechtvaardigd was.
terme de grâcete gunnen is daarom in de ogen van het hof terecht afgewezen. Grief 3 faalt.