ECLI:NL:GHARL:2019:5173

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 juni 2019
Publicatiedatum
24 juni 2019
Zaaknummer
200.259.966/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de beschikking tot erkenning van een kind door de ambtenaar van de burgerlijke stand

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schorsing van een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had eerder de ambtenaar van de burgerlijke stand gelast om een akte van erkenning op te maken voor een minderjarige, geboren in 2010, door de man. De ambtenaar van de burgerlijke stand heeft echter verzocht om schorsing van deze beschikking, omdat het belang van de openbare orde zwaarder weegt dan het belang van de man bij de juridische erkenning van de band met het kind. Het hof heeft de procedure in eerste aanleg en de argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen. De ambtenaar van de burgerlijke stand heeft aangevoerd dat de wet beperkte mogelijkheden biedt om een erkenning nietig te laten verklaren en dat zij het openbaar belang dient te behartigen. De man heeft daarentegen gesteld dat hij de hoofdverzorger van het kind is geweest en dat hij de band met het kind juridisch wil vastleggen. Na afweging van de belangen heeft het hof geoordeeld dat het belang van de ambtenaar van de burgerlijke stand bij het behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van de man bij de tenuitvoerlegging van de beschikking. Het hof heeft daarom het verzoek tot schorsing toegewezen en de werking van de beschikking van de rechtbank geschorst.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.259.966/02
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/461068 / FL RK 18-1128)
beschikking van 18 juni 2019 op het verzoek tot schorsing
inzake
de ambtenaar van de burgerlijk stand van de gemeente Almere,
verzoekster,
verder te noemen: de ambtenaar van de burgerlijk stand,
en
[verweerder],
zonder vaste woon- en/of verblijfplaats,
verweerder,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. E.C. Weijsenfeld te Haarlem.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de vrouw],
wonende te [A] ,
verder te noemen: de vrouw.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 22 februari 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Bij deze beschikking heeft de rechtbank het besluit van de ambtenaar van de burgerlijke stand van 20 april 2018, waarbij is geweigerd om een akte van erkenning op te maken van [de minderjarige] , geboren [in] 2010 (verder te noemen: [de minderjarige] ) door de man, vernietigd en heeft de rechtbank de ambtenaar van de burgerlijke stand gelast om alsnog een akte van erkenning op te maken en de latere vermelding toe te voegen aan de geboorteakte van [de minderjarige] , en op te nemen in de registers van de burgerlijke stand met daarin de gegevens van de man. De rechtbank heeft deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2. Het geding in hoger beroep in de hoofdzaak en met betrekking tot het verzoek tot schorsing
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift tevens verzoek tot schorsing met producties 1 tot en met 9, ingekomen op 20 mei 2019;
- het verweerschrift inzake het schorsingsverzoek met producties 1 tot en met 6;
- een journaalbericht van mr. Weijsenfeld van 28 mei 2019 met als bijlage een brief van mr. Weijsenfeld aan het hof van 28 mei 2019;
- een brief van de ambtenaar van de burgerlijke stand van 29 mei 2019 met als bijlagen het verzoekschrift in eerste aanleg (met bijlagen 1 tot en met 7), het verweerschrift in eerste aanleg (zonder bijlagen) en het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg van 22 november 2018;
- het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg van 22 november 2018, toegestuurd door de rechtbank en door het hof ontvangen op 29 mei 2019;
- een brief van de raad voor de kinderbescherming van 3 juni 2019.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 6 juni 2019 te Zwolle plaatsgevonden. Namens de ambtenaar van de burgerlijke stand zijn verschenen de heer [B] en mr. [C] . Ook is de man verschenen, bijgestaan door zijn advocaat en
door een beëdigd tolk in de Engelse taal, de heer [D] (tolknummer [000] ). De man is vergezeld door zijn begeleidster mevrouw [E] .
Ter zitting heeft mr. [C] mede het woord gevoerd aan de hand van de door haar overgelegde pleitnota.
Ter zitting heeft mr. Weijsenfeld ermee ingestemd dat het hof het schorsingsverzoek op grond van de hiervoor onder 2.1 vermelde stukken beoordeelt en dat de volgens mr. Weijsenfeld ontbrekende stukken uit eerste aanleg door haar zullen worden ingediend in de hoofdzaak.

3.De motivering van de beslissing

3.1
Aan de orde is het verzoek van de ambtenaar van de burgerlijke stand om - naar het hof begrijpt - schorsing te bevelen van de werking van de bestreden beschikking. De man voert hiertegen gemotiveerd verweer.
3.2
Hoger beroep schorst de werking, tenzij de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Op grond van artikel 360 lid 2, tweede volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan de hogere rechter, indien hoger beroep is ingesteld tegen een beschikking die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, alsnog de werking schorsen.
3.3
Het hof stelt het volgende voorop onder verwijzing naar HR 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:688 en HR 30 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5012.
( i) De verzoeker moet belang hebben bij de door hem verzochte schorsing van de tenuitvoerlegging van de beschikking.
(ii) Bij de beoordeling van een verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een beschikking moeten de belangen van partijen worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet worden nagegaan of op grond van die omstandigheden het belang van de verzoeker bij behoud van de bestaande toestand tot op het hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van zijn wederpartij bij (voortzetting van) de tenuitvoerlegging van de beschikking.
(iii) Bij deze belangenafweging moet worden uitgegaan van de bestreden beslissing en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het hoger beroep in beginsel buiten beschouwing.
(iv) Indien de rechtbank in eerste aanleg een gemotiveerde beslissing heeft gegeven over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, zal de verzoeker die wijziging van deze beslissing wenst, aan zijn verzoek ten grondslag moeten leggen een kennelijke juridische of feitelijke misslag in de bestreden uitspraak dan wel feiten en omstandigheden die bij die beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de uitspraak hebben voorgedaan, en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
( v) Indien de rechtbank in eerste aanleg geen gemotiveerde beslissing heeft gegeven op het verzoek tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad geldt de hiervoor onder (iv) vermelde eis niet en moet worden beslist met inachtneming van het hiervoor onder (i) tot en met (iii) vermelde. Dat neemt niet weg dat ook dan de verzoeker die wijziging van de beslissing over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad wenst aan zijn verzoek ten grondslag kan leggen een kennelijke juridische of feitelijke misslag in de bestreden uitspraak dan wel feiten en omstandigheden die bij die beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
3.4
Nu de rechtbank geen gemotiveerde beslissing heeft gegeven over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad zal het hof bij de beoordeling van het schorsingsverzoek van de ambtenaar van de burgerlijke stand uitgaan van het beoordelingskader zoals hiervoor onder (i) tot en met (iii) omschreven.
3.5
De ambtenaar van de burgerlijke stand heeft als reden voor haar verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraadverklaring van de bestreden beschikking onder meer aangevoerd dat de wet beperkte mogelijkheden kent om een erkenning nietig te laten verklaren dan wel te vernietigen.
Daarnaast heeft de ambtenaar van de burgerlijke stand ter zitting als reden aangevoerd dat zij het openbaar belang dient te behartigen en te bewaken. De burgerlijke stand is een overheidsadministratie die tot doel heeft inzicht en zekerheid te verschaffen ten aanzien van de burgerlijke staat van personen. De burgerlijke stand behartigt zowel het belang van het bewaken van de juiste registraties van de individuele personen als het belang van een goede en uniforme administratie. De burgerlijke stand is immers hiërarchisch de hoogst aangeschreven informatiebron als bedoeld in artikel 2.8 van de Wet Basisregistratie personen (Wet BRP). Dit vereist dat er niet lichtzinnig aktes opgemaakt dienen te worden. Ook behartigt de ambtenaar van de burgerlijke stand het belang van de openbare orde in die zin dat zij dient te waken voor schijnhuwelijken en schijnerkenningen.
3.6
Daartegenover staat het belang van de man. Zijn belang bij tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking is, zo heeft hij aangevoerd, dat de band tussen hem en [de minderjarige] juridisch wordt vastgelegd.
3.7
Het hof weegt het belang bij een goede, betrouwbare registratie van de gegevens in de registers van de burgerlijke stand, waarbij zo min mogelijke sprake is van vergissingen en/of fouten die later weer hersteld moeten worden, zwaar. Dit raakt immers het belang van de openbare orde.
Met betrekking tot het belang van de man overweegt het hof als volgt. De man stelt dat hij tot 2014 de hoofdverzorger van [de minderjarige] is geweest en dat [de minderjarige] in die periode bij hem woonde. Sindsdien heeft de man naar eigen zeggen regelmatig contact met zowel [de minderjarige] als de vrouw. Met de verzochte erkenning wil de man, zo begrijpt het hof, de tussen hem en [de minderjarige] reeds bestaande band juridisch formaliseren. Nu echter het onderhavig verzoek van de man pas is ingediend ruim zeven jaar na de geboorte van [de minderjarige] en het ontbreken van erkenning, zoals is gebleken, niet aan contact tussen de man en [de minderjarige] in de weg staat, valt niet in te zien waarom de beslissing in de hoofdzaak in hoger beroep thans niet afgewacht zou kunnen worden.
3.8
Voornoemde belangen van partijen afwegend, komt het hof tot het oordeel dat het belang van de ambtenaar van de burgerlijke stand bij behoud van de bestaande toestand tot op het hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van de man bij tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking. Het hof zal dan ook het verzoek van de ambtenaar van de burgerlijke stand tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking toewijzen.

4.De beslissing

Het hof:
schorst de werking van de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 22 februari 2019.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.W. Beversluis, M.P. den Hollander en I.M. Dölle, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 18 juni 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.