ECLI:NL:GHARL:2019:5138

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 juni 2019
Publicatiedatum
20 juni 2019
Zaaknummer
21-005502-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door onoplettendheid van vrachtwagenchauffeur

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte, een vrachtwagenchauffeur, was betrokken bij een verkeersongeval op 11 april 2016 te Vuren, waarbij een bestuurster van een personenauto om het leven kwam. De verdachte had geen snelheid geminderd terwijl er voor hem sprake was van langzaam rijdend verkeer. Het hof oordeelde dat de verdachte zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam had gehandeld, wat leidde tot de fatale aanrijding. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, een taakstraf van 240 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk. Het hof vernietigde dit vonnis en legde een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, een deels voorwaardelijke taakstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid op. Het hof benadrukte de verantwoordelijkheid van beroepschauffeurs en de noodzaak van alertheid in verkeerssituaties. De verdachte werd schuldig bevonden aan overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, wat resulteerde in een straf die rekening hield met zijn fysieke toestand en de impact van het ongeval op de nabestaanden.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005502-18
Uitspraak d.d.: 21 juni 2019
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 28 september 2018 met parketnummer 05-820045-16 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1961,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld, omdat er volgens hem geen sprake was van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Bovendien is verdachte het niet eens met de aan hem opgelegde gevangenisstraf, ook al is deze geheel voorwaardelijk opgelegd.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 7 juni 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. O.N.J. Maatje, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is door de rechtbank voor het primair tenlastegelegde (overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994) veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaar en een taakstraf voor de duur van 240 uur subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis. Daarnaast is hem een ontzegging van de rijbevoegdheid opgelegd voor de duur van 12 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het hof tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 11 april 2016 te Vuren in de gemeente Lingewaal als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto, trekker met oplegger), komende uit de richting verkeersknooppunt Deil en/of gaande in de richting Gorinchem, daarmede rijdende over de rechter rijstrook van de uit twee rijstroken bestaande weg, de Rijksweg A15 (links),
zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
terwijl voor hem, verdachte uit op die weg, (de Rijksweg A15) zich een file, bestaande uit langzamer rijdende en/of stilstaande andere motorrijtuigen bevond en/of
terwijl in verband met die ontstane file, van diverse voor hem, verdachte uit op die weg (Rijksweg A15) zich bevindende andere motorrijtuigen de alarm/waarschuwingslichten waren ontstoken
niet, althans in onvoldoende mate heeft gelet en/of is blijven letten op het direct voor hem, verdachte gelegen weggedeelte van die weg, de Rijksweg A15
en/of in strijd met artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet de snelheid van dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (bedrijfsauto, trekker met oplegger) op zodanige wijze heeft geregeld dat hij, verdachte in staat was dat motorrijtuig (bedrijfsauto, trekker met oplegger) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte die weg, de Rijksweg A15 kon overzien en waarover deze vrij was en/of
met een snelheid van ongeveer 84 kilometer per uur, althans met nagenoeg die snelheid, de voor hem, verdachte zich op die weg, de Rijksweg A15 bevindende file is ingereden en/of
is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met één of meer van die langzamer rijdende en/of stilstaande andere motorrijtuigen en/of
waarbij, door de kracht en/of de inwerking van die botsing/aanrijding met dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (bedrijfsauto, trekker met oplegger) een aantal van die andere motorrijtuigen met elkaar in botsing en/of aanrijding is gekomen
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn, verdachtes schuld te wijten verkeersongeval/len heeft/hebben plaatsgevonden, waardoor een ander ( [slachtoffer] ) werd gedood;
subsidiair
hij op of omstreeks 11 april 2016 te Vuren in de gemeente Lingewaal als
bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto, trekker met oplegger), komende uit de richting verkeersknooppunt Deil en/of gaande in de richting Gorinchem, daarmede heeft gereden over de rechter rijstrook van de uit twee rijstroken bestaande weg, de Rijksweg A15 (links) en
terwijl voor hem, verdachte uit op die weg, (de Rijksweg A15) zich een file,
bestaande uit langzamer rijdende en/of stilstaande andere motorrijtuigen
bevond en/of
terwijl in verband met die ontstane file, van diverse voor hem, verdachte uit
op die weg (Rijksweg A15) zich bevindende andere motorrijtuigen de
alarm/waarschuwingslichten waren ontstoken
met een snelheid van ongeveer 84 kilometer per uur, althans met nagenoeg die snelheid, de voor hem, verdachte zich op die weg, de Rijksweg A15 bevindende file is ingereden en/of
is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met één of meer van die
langzamer rijdende en/of stilstaande andere motorrijtuigen en/of
waarbij, door de kracht en/of de inwerking van die botsing/aanrijding met dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (bedrijfsauto, trekker met
oplegger) een aantal van die andere motorrijtuigen met elkaar in botsing en/of aanrijding is gekomen,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd.
De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Het verweer van de verdediging
Door verdachte en zijn raadsman is vrijspraak bepleit van het primair tenlastegelegde, nu
- kort gezegd - er maar één kort moment sprake van oplettendheid (mogelijk een
black-out) bij verdachte is geweest. Dit moment heeft volgens de verdediging veel minder lang geduurd dan de meer dan 30 seconden waar de rechtbank in haar vonnis van uit is gegaan. Verdachte heeft de auto waarin het slachtoffer reed niet gezien, maar hij was de enige niet: er zijn ook andere bestuurders die hebben verklaard dat zij die auto niet of pas zeer laat hebben gezien. Gelet op deze omstandigheden kan volgens de verdediging niet worden gesproken van ‘schuld’ in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994.
Het standpunt van de advocaat-generaal
Volgens de advocaat-generaal heeft verdachte wel ‘schuld’ in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 aan het verkeersongeval waardoor [slachtoffer] om het leven is gekomen en moet het primair tenlastegelegde bewezen worden verklaard, met dien verstande dat verdachte zeer onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden.
Uit het dossier blijkt dat andere verkeersdeelnemers het verkeer konden overzien en konden inschatten dat er mogelijk een file aan het ontstaan was. Sommigen zetten hun alarmlichten aan. Door (bij)remmen wisten de andere weggebruikers een gevaarlijke situatie te voorkomen. Verdachte is beroepschauffeur en hij reed ten tijde van het verkeersongeval in een vrachtwagencombinatie van ongeveer 17 ton. Een beroepschauffeur wordt geacht met grotere alertheid te reageren op verkeerssituaties, echter verdachte heeft door zijn onoplettendheid zijn snelheid in het geheel niet aangepast aan de verkeerssituatie en is met flinke snelheid op de personenauto voor hem gebotst. Anders dan de rechtbank durft de advocaat-generaal de vaststelling van meer dan 30 seconden onoplettendheid bij verdachte niet aan, maar staat het voor hem wel vast dat het om meer dan een kort moment van onoplettendheid ging. Er zijn volgens de advocaat-generaal geen omstandigheden aannemelijk geworden waaruit volgt dat dit verdachte niet kan worden verweten.
Het oordeel van het hof
In het algemeen geldt dat voor een bewezenverklaring van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 moet worden vastgesteld dat verdachte zich zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden met als gevolg dat iemand is overleden of zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het juridische begrip ‘schuld’ in het kader van artikel 6 WVW houdt in dat voor strafbaarheid tenminste sprake moet zijn van een aanmerkelijke onvoorzichtigheid of onoplettendheid. Onvoorzichtig of onoplettend handelen op zichzelf is niet voldoende om tot een bewezenverklaring van ‘schuld’ te kunnen komen.
Bij de beoordeling van ‘schuld’ in de zin van voornoemd artikel komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid gesteld kan worden dat één verkeersovertreding voldoende is voor de bewezenverklaring van ‘schuld’ in de zin van bedoelde bepaling. Daarvoor zijn immers verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Er is dus meer nodig dan het veronachtzamen van de voorzichtigheid en onoplettendheid die van een normaal oplettende bestuurder mag worden verwacht. Ook kan niet enkel uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin (Hoge Raad 1 juni 20104, ECLI:NL:HR:2004:AO5822).
Op een chauffeur van een vrachtwagen rust een grote verantwoordelijkheid in een wegsituatie waarin sprake is van fileverkeer. Ook van een beroepschauffeur, zoals verdachte, mag verwacht worden dat hij met grote alertheid reageert op dit soort afwijkende verkeerssituaties. Het besturen van een vrachtwagen vergt - alleen al vanwege de grote massa van het voertuig en daarbij behorende lange remweg - continue alertheid, voortdurende oplettendheid en bedachtzaamheid op onvoorziene omstandigheden. Het niet naleven van die wettelijke grondnormen kan grote gevolgen hebben, zoals in deze zaak is gebleken.
Het hof concludeert op basis van de gebruikte bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen, dat verdachte zijn snelheid niet is gaan minderen op en vanaf het moment dat hij had kunnen zien - en behoren te zien - dat vóór hem sprake was van steeds langzamer rijdend verkeer tot bijna stilstaand verkeer. Vanaf dat moment was er nog in ruime mate de tijd om zijn snelheid aan te passen. Het overige verkeer, waaronder ook voor de vrachtauto van verdachte rijdende vrachtwagens, was wel ruimschoots in staat om op tijd snelheid te minderen of tot stilstand te komen zonder een aanrijding te veroorzaken. Zelfs het aanrijden met zijn vrachtauto tegen de achterkant van de auto van mevrouw Den Braber - die met haar auto de vluchtstrook was opgereden toen ze de vrachtauto van verdachte in haar spiegel zag aankomen zonder dat de vrachtauto snelheid minderde - heeft verdachte klaarblijkelijk niet uit zijn onoplettendheid gebracht.
Er zijn geen omstandigheden aannemelijk geworden die het gedrag van verdachte rechtvaardigen of zijn schuld wegnemen. Dat er sprake zou zijn van een onvoorziene en onvoorzienbare
black-outals gevolg van een lichamelijke of geestelijke oorzaak is - mede op grond van hetgeen verdachte heeft verklaard over medische onderzoekingen die hij heeft laten doen - niet aannemelijk geworden.
Gelet op het voorgaande komt het hof tot het oordeel dat verdachte - met name gelet op de duur van de periode van onoplettendheid - zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam heeft gehandeld. Dit levert verwijtbare ‘schuld’ op in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994. Het verweer strekkend tot vrijspraak van het primair tenlastegelegde wordt dan ook verworpen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het
primairtenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks11 april 2016 te Vuren in de gemeente Lingewaal als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto, trekker met oplegger), komende uit de richting verkeersknooppunt Deil en
/ofgaande in de richting Gorinchem, daarmede rijdende over de rechter rijstrook van de uit twee rijstroken bestaande weg, de Rijksweg A15 (links),
zeer
, althans aanmerkelijk,onvoorzichtig, onoplettend en
/ofonachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
terwijl voor hem, verdachte uit op die weg, (de Rijksweg A15) zich een file, bestaande uit langzamer rijdende en/of stilstaande andere motorrijtuigen bevond en
/of
terwijl in verband met die ontstane file, van diverse voor hem, verdachte uit op die weg (Rijksweg A15) zich bevindende andere motorrijtuigen de alarm/waarschuwingslichten waren ontstoken
niet
, althans in onvoldoende mateheeft gelet en
/ofis blijven letten op het direct voor hem, verdachte gelegen weggedeelte van die weg, de Rijksweg A15
en
/ofin strijd met artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet de snelheid van dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (bedrijfsauto, trekker met oplegger) op zodanige wijze heeft geregeld dat hij, verdachte in staat was dat motorrijtuig (bedrijfsauto, trekker met oplegger) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte die weg, de Rijksweg A15 kon overzien en waarover deze vrij was en
/of
met een snelheid van ongeveer 84 kilometer per uur,
althans met nagenoeg die snelheid,de voor hem, verdachte zich op die weg, de Rijksweg A15 bevindende file is ingereden en
/of
is gebotst tegen
, althans in aanrijding is gekomen metéén of meer van die langzamer rijdende en
/ofstilstaande andere motorrijtuigen en
/of
waarbij, door de kracht en
/ofde inwerking van die botsing/aanrijding met dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (bedrijfsauto, trekker met oplegger) een aantal van die andere motorrijtuigen met elkaar in botsing
en/of aanrijding is gekomen
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn, verdachtes schuld te wijten verkeersongeval
/lenheeft
/hebbenplaatsgevonden, waardoor een ander ( [slachtoffer] ) werd gedood.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straffen

De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als opgelegd door de rechtbank, met dien verstande dat de helft van de taakstraf voorwaardelijk wordt opgelegd met een proeftijd van twee jaar vanwege de fysieke conditie van verdachte.
Het verzoek van de verdediging
Verdachte en zijn raadsman hebben verzocht om verdachte geen (voorwaardelijke) gevangenisstraf op te leggen. Verdachte is niet eerder met politie en justitie in aanraking gekomen. Verdachte heeft te kampen met een terugval in zijn ziekte, maar is naar zijn zeggen in staat om een taakstraf te verrichten indien er rekening wordt gehouden met zijn fysieke conditie. Zijn rijbewijs is ongeveer drie maanden ingevorderd geweest. Verdachte is momenteel niet in staat om te werken als vrachtwagenchauffeur. Oplegging van een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid zou verdachte wel treffen vanwege de afspraken in het ziekenhuis waar hij met enige regelmaat naar toe moet.
Het oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Ook heeft het hof gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft als bestuurder van een vrachtwagen met oplegger een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval veroorzaakt, waardoor de bestuurster van een personenauto is overleden. Ook op andere weggebruikers, die daar ongewild getuige van waren, heeft het verkeersongeval impact gehad.
Het spreekt voor zich dat het overlijden van het slachtoffer onherstelbaar leed en verdriet (heeft) veroorzaakt bij de nabestaanden. Een strafrechtelijke reactie, in welke vorm dan ook, kan dit niet ongedaan maken.
Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof aangegeven dat hij nog dagelijks aan het ongeval denkt. Hij voelt zich verantwoordelijk voor het leed dat hij heeft veroorzaakt en staat open voor contact met de nabestaanden, mochten zij daar op enig moment behoefte aan hebben.
Het hof heeft bij het bepalen van de straffen acht geslagen op de rechterlijke oriëntatiepunten voor de straftoemeting. Volgens de rechterlijke oriëntatiepunten moet voor de mate van schuld in deze zaak aansluiting worden gezocht bij de uitgangspunten voor de categorieën “ernstige schuld” en “zeer hoge mate van schuld”. Daarbij geldt als uitgangspunt voor de strafoplegging een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes respectievelijk acht maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor twee respectievelijk drie jaar.
Ook heeft het hof andere rechterlijke beslissingen in soortgelijke gevallen in aanmerking genomen.
Het hof heeft in het voordeel van verdachte rekening gehouden met zijn blanco strafblad en het tijdsverloop sinds de datum van het ongeval.
Bij verdachte is enige tijd na het feit leukemie geconstateerd. Het leek beter te gaan met verdachte totdat verdachtes fysieke conditie korte tijd geleden achteruit is gegaan door een terugval in zijn ziekte.
Het hof acht - evenals de rechtbank - oplegging van een taakstraf van 240 uur passend en geboden naast een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
Omdat het verrichten van een taakstraf - zeker onder de huidige omstandigheden - zwaarder voor hem zal zijn dan voor iemand die in goede gezondheid verkeert, zal het hof - in navolging van de vordering van de advocaat-generaal - de helft van de eerder door de rechtbank opgelegde taakstraf voorwaardelijk opleggen.
Verdachte is als beroepschauffeur aangewezen op zijn rijbewijs, al is hij momenteel om medische redenen niet in staat om als vrachtwagenchauffeur te werken. Ook heeft verdachte aangegeven zijn rijbewijs nodig te hebben in verband met ziekenhuisbezoek. Gelet op de ernst van het ongeval en de gevolgen daarvan is het hof echter van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid - zoals voorgesteld door de advocaat-generaal - onvermijdelijk is. De periode dat verdachtes rijbewijs ingevorderd is geweest, zal in mindering worden gebracht op het onvoorwaardelijk deel van de ontzegging van de rijbevoegdheid.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ontzegt de verdachte ter zake van het primair bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de bijkomende straf van ontzegging, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door
mr. J.A.W. Lensing, voorzitter,
mr. M.B.T.G. Steeghs en mr. G. Voorhorst, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.H.A. Bijl, griffier,
en op 21 juni 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. M.B.T.G. Steeghs en mr. G. Voorhorst zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.