ECLI:NL:GHARL:2019:5120

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 juni 2019
Publicatiedatum
20 juni 2019
Zaaknummer
200.243.604
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de geldigheid van een concurrentiebeding in de kinderopvangsector

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door Partou B.V. tegen een vonnis van de kantonrechter in een kort geding. De zaak betreft de geldigheid van een concurrentiebeding dat is opgenomen in de arbeidsovereenkomst van een werknemer, hier aangeduid als [geïntimeerde]. De werknemer had op 1 januari 2003 een dienstverband bij Skon Kinderopvang Nederland B.V., de rechtsvoorganger van Partou, en was later benoemd tot regiomanager. Na de beëindiging van haar dienstverband op 1 maart 2018, heeft zij een nieuwe functie aangeboden gekregen bij SKOL Kinderopvang B.V., een concurrent van Partou. Partou heeft zich op het concurrentiebeding beroepen en de werknemer verboden om bij SKOL in dienst te treden. De werknemer heeft in eerste aanleg gevorderd dat het concurrentiebeding zou worden geschorst, wat door de kantonrechter is toegewezen. Partou is in hoger beroep gegaan, waarbij het hof de belangen van beide partijen heeft afgewogen. Het hof oordeelt dat Partou een gerechtvaardigd belang heeft om het concurrentiebeding te handhaven, maar dat de werknemer ook een belang heeft om haar arbeidsmogelijkheden niet onbillijk te beperken. Het hof bekrachtigt de beslissing van de kantonrechter om het concurrentiebeding te schorsen vanaf 1 oktober 2018, omdat het aannemelijk is dat in een bodemprocedure het beding zal worden vernietigd. De kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.243.604
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 6863152)
arrest in kort geding van 18 juni 2019
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Partou B.V.,
gevestigd te Vianen,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: Partou,
procesadvocaat: mr. I.M.CA. Reinders Folmer,
tegen:
[geïintimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: [geïintimeerde],
advocaat: mr. O. van der Kind.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis in kort geding van 27 juni 2018 dat de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland (locatie Utrecht) tussen partijen heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 20 juli 2018 met grieven,
- de hersteldagvaarding van 27 juli 2017,
- de verstekverlening van 7 augustus 2018,
- de zuivering van verstek door [geïintimeerde] van 21 augustus 2018,
- de memorie van antwoord in principaal hoger beroep, tevens memorie van eis in incidenteel hoger beroep,
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep met één productie,
- de akte uitlating productie.
2.2
Partijen hebben de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en het hof heeft arrest bepaald.
2.3
Partou vordert in het principaal hoger beroep, verkort weergegeven, dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren arrest de vorderingen van [geïintimeerde] alsnog zal afwijzen, met haar veroordeling in de proceskosten in beide instanties.
2.4
[geïintimeerde] vordert in het incidenteel hoger beroep, verkort weergegeven, dat het hof: primair het bestreden vonnis zal vernietigen en het concurrentiebeding zoals omschreven in artikel 10.1 onder a van de arbeidsovereenkomst geheel teniet zal doen, althans geheel zal schorsen, voor de duur dat in een bodemprocedure over het van kracht zijn, wijzigen of teniet doen van het concurrentiebeding niet zal zijn beslist en Partou zal verbieden tot dat moment een beroep op te doen op het concurrentiebeding en/of over te gaan tot invordering van enige boete, op straffe van een dwangsom zoals in de memorie omschreven en Partou zal veroordelen in de kosten van beide instanties;
subsidiair het bestreden vonnis zo nodig onder verbetering en/of aanvulling van de gronden zal bekrachtigen en Partou zal veroordelen in de kosten van het hoger beroep.

3.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven onder 2 van het bestreden vonnis, waartegen in hoger beroep geen grieven zijn gericht of bezwaren zijn geuit.
3.1
[geïintimeerde] is op 1 januari 2003 in dienst getreden van Skon Kinderopvang Nederland
BV (hierna: Skon), de rechtsvoorganger van Partou, in de functie van vestigingsmanager.
Partou is een professionele kinderopvangorganisatie met ruim 300 vestigingen en 3500
werknemers. Partou is op 1 januari 2014 ontstaan uit een samenvoeging van vijf
verschillende vennootschappen, waaronder Skon. Met ingang van 1 september 2014 is een
nieuwe organisatie- en besluitvormingsstructuur ingevoerd. De organisatie is verdeeld in
twee marktgebieden (West-Nederland en Oost-Nederland), die elk onder leiding staan van
een regiodirecteur. Elk marktgebied bestaat uit zes regio’s die elk weer onder leiding staan
van een regiomanager.
3.2
[geïintimeerde] is met ingang van 1 september 2013, vooruitlopend op de nieuwe
organisatiestructuur, (her)benoemd in de functie van regiomanager in de regio West-Utrecht.
[geïintimeerde] en Partou hebben op 2 januari 2014 een nieuwe arbeidsovereenkomst getekend
(hierna: de arbeidsovereenkomst).
3.3
In de arbeidsovereenkomst is in artikel 9 een geheimhoudingsbeding opgenomen en
in artikel 10 een concurrentie- en relatiebeding/ronselbeding (hierna: het
concurrentiebeding). Het concurrentiebeding luidt, voor zover relevant, als volgt:

10.1 Het is de werknemer zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de werkgever niet toegestaan om gedurende een periode van een (1) jaar na beëindiging van de arbeidsovereenkomst binnen een straal van 20 kilometer om elke vestiging van de werkgever of aan de werkgever gelieerde onderneming:
a. op enigerlei wijze al dan niet gehonoreerd dan wel financieel risicodragend of anderszins
participerend werkzaam te zijn in en/of betrokken te zijn bij enige onderneming die
activiteiten verricht die direct concurrerend zijn met de activiteiten van de onderneming
van de werkgever of van een aan de werkgever gelieerde onderneming;”
In artikel 10.3 is bepaald dat in geval van overtreding van het concurrentiebeding, [geïintimeerde]
een boete zal verbeuren van € 10.000,00 per overtreding, te vermeerderen met € 1.000,00
voor iedere dag dat de overtreding voortduurt.
3.4
Bij brief van 28 december 2017 heeft [geïintimeerde] de arbeidsovereenkomst opgezegd
met ingang van 1 maart 2018. In de brief staat onder meer het volgende:

Met pijn in mijn hart dien ik bij deze mijn ontslag in. (...)
Per 1 maart 2018 word ik directeur bij een kleine kinderopvangorganisatie in de bollenstreek, ver buiten mijn regio en niet in de nabijheid van een Partou vestiging. Dit biedt mij de mogelijkheid om mij persoonlijk te ontwikkelen, binnen de kinderopvangbranche te blijven en tegelijkertijd het concurrentiebeding in mijn contract volledig te respecteren.”
3.5
Bij brief van 29 december 2017 heeft Partou gereageerd op de opzegging van [geïintimeerde]
. In de brief staat onder meer het volgende:

Je geeft aan dat je vanaf 1 maart 2018 een nieuwe functie als directeur wenst te gaan bekleden bij een kleinere kinderopvangorganisatie in de bollenstreek. Op jouw contract met Partou is een concurrentiebeding van toepassing. (...)
Graag zouden wij de naam en locaties met adressen (waaronder ook eventuele nieuwe locaties die in de komende periode open gaan) van jouw nieuwe werkgever ontvangen zodat wij kunnen kijken of het concurrentiebeding al dan niet van kracht is. (...)
3.6
Bij e-mail van 4 januari 2018 heeft [geïintimeerde] als volgt gereageerd, voor zover
relevant:

Hoewel ik je verzoek om het vrijgeven van de naam van de Organisatie waar ik ga werken goed begrijp, is het voor mij, zoals ik je ook bij mijn opzegging mondeling heb toegelicht, nog niet mogelijk om de naam van de Organisatie vrij te geven.
Er is mij gevraagd te wachten totdat er communicatie uit is naar de medewerkers over het vertrek van de directie. Dit verzoek wil ik graag respecteren. Op het moment dat de communicatie gedaan is zal ik ook meteen de naam van de Organisatie naar jou kunnen communiceren. (...)
3.7
In een brief van 23 januari 2018, die door zowel [geïintimeerde] als Partou is ondertekend.
zijn afspraken vastgelegd over de beëindiging van het dienstverband van [geïintimeerde] in
samenhang met het voor [geïintimeerde] geldende concurrentiebeding. In de brief staat onder meer
het volgende:
“(...) Ik heb je vervolgens aangeboden om de naam van jouw nieuwe werkgever in vertrouwen aan mij te verstrekken zodat wij in ieder geval formeel toestemming zouden kunnen geven met het oog op het concurrentiebeding maar helaas was dat voor jou gelet op de door jouw gemaakte afspraken met de betreffende kinderopvangorganisatie niet mogelijk; (...)
- Gisteren hebben wij elkaar wederom gesproken. Hieruit bleek dat de gewenste informatie nog steeds niet verstrekt kan worden. Gelet op het feit dat jij net als wij ook behoefte hebt aan openheid over jouw vertrek bij Partou hebben we vervolgens de volgende afspraken gemaakt:
1. Partou mag intern communiceren dat je uit dienst treedt in maart zonder daarbij de nieuwe Organisatie te benoemen en de vacature voor regiomanager openstellen;
2. Hierbij accepteer je het risico dat de situatie kan ontstaan, dat Partou aan het eind van jouw opzegtermijn alsnog geen toestemming verleent om naar de nieuwe werkgever te gaan en je - onafhankelijk hiervan - toch in maart uit dienst treedt. (...)
3.8
Bij e-mail van 7 februari 2018 heeft [geïintimeerde] aan Partou onder meer het volgende
geschreven:

Helaas zit ik nog een beetje klem en kan ik nog niets zeggen over mijn nieuwe werkgever (…). Ik kan dat later allemaal uitleggen en dan zal je het ook begrijpen, maar ik kan nu dus nog geen naam noemen.”
3.9
Op 29 maart 2018 heeft [geïintimeerde] aan Partou laten weten dat haar nieuwe werkgever
SKOL Kinderopvang B.V. (hierna: SKOL) wordt. SKOL heeft in totaal negen vestigingen in
de dorpen Noordwijk, Lisse en Noordwijkerhout. SKOL is begin 2018 overgenomen door de Vrije Vogels Kinderopvang B.V. (hierna: DVV), een landelijk opererende kinderopvangorganisatie met hoofdkantoor in Nieuwegein.
3.1
Bij e-mail van 30 maart 2018 heeft (de gemachtigde van) Partou aan [geïintimeerde]
meegedeeld dat Partou haar aan het concurrentiebeding houdt. In de e-mail staat onder meer
het volgende:

U heeft pas gisteren aangegeven wie uw nieuwe werkgever wordt en waarom u
dat niet eerder hebt kunnen zeggen. U bent van plan om te gaan werken bij SKOL als directeur. Deze Organisatie wordt overgenomen door De Vrije Vogels uit Nieuwegein. Deze onderneming is werkzaam binnen een straal van 20 kilometer om de vestigingen van Partou. Om die reden is uw indiensttreding bij SKOL strijdig met artikel 10 van uw arbeidsovereenkomst.”
3.11
[geïintimeerde] is uit dienst getreden per 1 april 2018.
3.12
Bij e-mail van 6 april 2018 heeft (de gemachtigde van) [geïintimeerde] als volgt
gereageerd op de e-mail van 30 maart 2018 van Partou:

Naar aanleiding van ons telefoongesprek van woensdagochtend zend ik u
hierbij zoals toegezegd meer details over de inhoud van de nieuwe functie van Rachel [geïintimeerde] bij SKOL waarmee ook duidelijk wordt dat zij geen gebruik zal maken van, of zich zal bewegen in haar huidige netwerk in de regio Utrecht en haar functie ziet op de SKOL-organisatie in de bollenstreek.
• werkgever: De Vrije Vogels Kinderopvang B.V.. (“DVV”) nu de naam SKOL nog
maar even blijft en is geregistreerd onder DVV
• functienaam: regio-directeur SKOL
• locatie: vestigingen van SKOL kinderopvang in Noordwijk, Noordwijkerhout en
Lisse. Slechts sporadisch aanwezig in Nieuwegein op het hoofdkantoor van DVV.
• taken/competenties:
o aansturing management en backoffice van SKOL vestigingen;
o strategisch beleid van SKOL voorbereiden en realiseren;
o processen interne Organisatie SKOL faciliteren;
o financiële doelstellingen SKOL behalen;
o onderhouden relevante interne en externe contacten binnen de bollenstreek
Mevrouw [geïintimeerde] is geen MT-lid bij DVV.
Voorts kunnen expliciet uitgesloten worden:
• deelname aan netwerk Nieuwegein & Utrecht
• contacten met schoolbesturen dan wel schooldirecteuren in Nieuwegein & Utrecht;
• contact met beleidsmedewerkers dan wel bestuurders van gemeente Utrecht &
Nieuwegein;
• deelname bijeenkomsten op bestuurlijk niveau in Nieuwegein & Utrecht. (...)“
3.13
Bij e-mail van 11 april 2018 heeft (de gemachtigde van) Partou gereageerd en onder
andere meegedeeld dat Partou geen toestemming aan [geïintimeerde] verleent om bij SKOL/DVV
in dienst te treden.
3.14
[geïintimeerde] is per 1 oktober 2018 bij SKOL in dienst getreden als regiomanager.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
[geïintimeerde] heeft bij de kantonrechter, verkort weergegeven, bij wege van voorlopige voorziening, bij vonnis voorraad, gevorderd:
primair het concurrentiebeding vanaf de eerst mogelijke datum geheel of gedeeltelijk teniet
te doen, althans te schorsen totdat in een bodemprocedure over het van kracht zijn, wijzigen
of teniet doen van het concurrentiebeding is beslist en Partou gedurende die periode te verbieden een beroep te doen op het concurrentiebeding en/of over te gaan tot invordering van een boete ter zake van vermeende overtreding van het concurrentiebeding van [geïintimeerde], op straffe van een dwangsom;
subsidiair de primair ingestelde vorderingen toe te wijzen ten aanzien van de indiensttreding van [geïintimeerde] bij SKO;
primair en subsidiair Partou te veroordelen in de proceskosten, inclusief de nakosten.
4.2
De voorzieningenrechter heeft bij het vonnis het concurrentiebeding geschorst met ingang van 1 oktober 2018 en Partou verboden om vanaf 1 oktober 2018, zolang in een bodemprocedure niet is beslist over het van kracht zijn, wijzigen of vernietigen van het concurrentiebeding, daarop een beroep te doen ten aanzien van de indiensttreding van [geïintimeerde] bij SKOL/DVV en/of ten aanzien van deze werkzaamheden over te gaan tot invordering van een boete, de andere vorderingen van [geïintimeerde] afgewezen en de proceskosten gecompenseerd.
5. De motivering van de beslissing in het principaal en incidenteel hoger beroep
5.1
Inzet van dit kort geding, waarvan het hof het spoedeisend belang voldoende aannemelijk acht, is de vraag of [geïintimeerde] door Partou gehouden kan worden aan het concurrentiebeding en in het bijzonder of het concurrentiebeding aan indiensttreding bij SKOL in de weg staat.
5.2
Het hof zal, net als de kantonrechter, het geschil beoordelen naar het recht dat gold vóór 1 juli 2015, nu het concurrentiebeding voor die datum is overeengekomen en dat recht op grond van het overgangsrecht bij invoering van de Wet werk en zekerheid (artikel XXIIc) van toepassing is.
5.3
Het hof stelt bij de beoordeling voorop dat het hier gaat om een procedure in kort geding, waarbij de voorzieningenrechter zich dient te richten naar een te verwachten uitspraak in een bodemzaak tussen partijen met betrekking tot het concurrentiebeding. Als uitgangspunt geldt bovendien, gelet op de aard van het kort geding, dat in deze procedure in het algemeen geen plaats is voor (uitgebreide) bewijslevering en dat er geen ruimte is voor een constitutieve uitspraak als vernietiging van het concurrentiebeding, zoals [geïintimeerde] vordert. De vordering tot schorsing van het beding als ordemaatregel is in kort geding wel mogelijk. Voor de toewijzing daarvan gaat het er dan om of voorshands voldoende aannemelijk is dat in een bodemprocedure het concurrentiebeding zal worden vernietigd.
5.4
[geïintimeerde] heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat het concurrentiebeding vernietigbaar is, aangezien zij, in verhouding tot het te beschermen belang van Partou, met de instandhouding van het beding, onbillijk wordt benadeeld in haar arbeidsmogelijkheden. De kantonrechter heeft voorshands geoordeeld dat [geïintimeerde], in verhouding tot het te beschermen belang van Partou, door het concurrentiebeding niet onbillijk wordt benadeeld en de vordering tot onmiddellijke schorsing afgewezen. Het incidenteel hoger beroep van [geïintimeerde] richt zich tegen dit oordeel. De kantonrechter is vervolgens tot een schorsing van het concurrentiebeding vanaf 1 oktober 2018 gekomen, daartoe (onder meer) overwegende dat het bedrijfsdebiet van Partou vanaf oktober 2018 door het geheimhoudingsbeding voldoende beschermd is. Tegen dit oordeel richt zich het principaal hoger beroep. De grieven in het principaal en incidenteel hoger beroep leggen aldus de belangenafweging die aan de beslissing van de kantonrechter ten grondslag ligt ter beoordeling aan het hof voor. Het hof zal deze belangenafweging daarom opnieuw maken en vanwege hun samenhang het principaal en incidenteel hoger beroep samen behandelen.
5.5
Op grond van artikel 7:653 lid 2 (oud) BW kan de rechter een concurrentiebeding geheel of gedeeltelijk vernietigen op de grond dat, in verhouding tot het te beschermen belang van de werkgever, de werknemer door dat beding onbillijk wordt benaderd. Beoordeeld dient daarom te worden of [geïintimeerde] door het concurrentiebeding onbillijk wordt
benadeeld in verhouding tot het te beschermen belang van Partou. In het kader van deze
belangenafweging kan aan de zijde van de werkgever onder meer van belang zijn de vrees
voor benadeling doordat de werknemer kennis draagt van bedrijfsgeheimen en persoonlijk
contact heeft gehad met klanten of andere relaties van de werkgever, de duur van het
dienstverband, de omstandigheid dat het dienstverband op initiatief van de werknemer is
geëindigd en de omstandigheid dat de werkgever in belangrijke mate heeft geïnvesteerd in de
opleiding en deskundigheid van de werknemer. Aan de zijde van de werknemer kan onder
meer de mogelijkheid van een positieverbetering een rol spelen alsook het risico dat hij loopt
om bij onverkorte toepassing van het beding ernstig nadeel te ondervinden bij het vinden van
een passende werkkring, het grondrecht van de vrijheid van arbeidskeuze en de duur
van de arbeidsovereenkomst.
5.6
Wat betreft de belangen van Partou om [geïintimeerde] aan het concurrentiebeding te houden acht het hof het volgende van belang.
Voldoende aannemelijk is dat Partou en SKOL, mede gezien haar verwevenheid met DVV, concurrerende ondernemingen in de zin van het concurrentiebeding zijn. Niet in geschil is dat Partou en SKOL beide een kinderopvangorganisatie zijn en daarnaast heeft Partou met overlegging van een overzicht (productie 14 bij conclusie van antwoord) aangetoond dat zeven vestigingen van SKOL zich bevinden binnen een straal van 20 kilometer van vestigingen van Partou. Daarnaast acht het hof van belang dat SKOL vanaf maart 2018 onderdeel uitmaakt van DVV en dat vaststaat dat [geïintimeerde] niet door SKOL is benaderd, maar door DVV, vanwege haar ervaring als regiomanager. [geïintimeerde] heeft de stelling van Partou, dat DVV ‘op overnamepad’ is in de regio Utrecht en dat deze regio een belangrijk werkveld voor Partou vormt, niet betwist. Ook indien juist is dat SKOL een zelfstandige organisatie is en blijft, zoals [geïintimeerde] aanvoert, maken deze omstandigheden aannemelijk dat de betrokkenheid van [geïintimeerde] zich niet uitsluitend beperkt tot SKOL.
Het hof is daarnaast met de kantonrechter van oordeel dat Partou voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [geïintimeerde] beschikt over concurrentiegevoelige informatie, zoals de opbouw en overwegingen ten aanzien van de tarifering, het verdienmodel, de aan de jaarplannen ten grondslag liggende strategie en beleidskeuzes, en het netwerk in de regio Utrecht-West. Partou heeft in het principaal hoger beroep een gedetailleerde opsomming gegeven welke informatie het betreft. [geïintimeerde] heeft daar tegenover onvoldoende aannemelijk gemaakt dat deze informatie door de wetswijziging in de Wet Kinderopvang per 1 januari 2019 niet meer relevant is. Het gaat voor een deel immers om achterliggende informatie die van belang is voor het beleid (inclusief tarifering) op langere termijn. Bovendien geldt dat niet uitgesloten is dat de kennis van [geïintimeerde], gezien het hiervoor overwogene, ook ten behoeve van DVV zal worden aangewend. Het hof acht het voldoende aannemelijk dat in elk geval een deel van de door Partou genoemde informatie een vertrouwelijk karakter draagt, dat uitsluitend gedeeld werd met het hogere management, waaronder [geïintimeerde]. Weliswaar wordt deze informatie ook door het geheimhoudingsbeding bestreken, maar met de kantonrechter is het hof van oordeel dat dit beding niet hetzelfde beschermingsniveau biedt als het concurrentiebeding. Tot slot weegt het hof mee dat het gaat om een lang dienstverband, dat op initiatief van [geïintimeerde] is beëindigd.
5.7
Wat betreft de belangen van [geïintimeerde] overweegt het hof als volgt. Het is evident dat [geïintimeerde], zoals elke werknemer, belang heeft om vrij te zijn in de keuze van een opvolgend dienstverband. [geïintimeerde] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij in haar mogelijkheden om op vergelijkbaar of hoger niveau werk te vinden in die zin beperkt is, dat zij onbetwist heeft gesteld dat zij haar werkervaring volledig heeft opgedaan in de kinderopvang en dat daarmee aannemelijk is dat zij vooral in die branche meerwaarde heeft. Het concurrentiebeding heeft een zeer wijde regionale werking. Weliswaar is een straal van 20 kilometer vanaf een vestiging van Partou opgenomen, maar Partou heeft circa 300 vestigingen in het hele land. Daarnaast acht het hof aannemelijk dat [geïintimeerde] door haar indiensttreding bij SKOL een positieverbetering realiseert. [geïintimeerde] heeft gesteld dat haar functie na de reorganisatie in 2014 is ontdaan van beleidsmatige en strategische taken. Dat is door Partou onvoldoende betwist. Vergelijking van de functieprofielen van voor en na de reorganisatie (producties 4 en 5 bij conclusie van antwoord) ondersteunt de stelling van [geïintimeerde] in dit opzicht. Als algemeen kenmerk van de functie van regiomanager vóór de reorganisatie wordt genoemd dat het een functie is met een strategisch karakter, terwijl in het nieuwe profiel wordt genoemd dat de regiomanager verantwoordelijk is voor de uitvoering van strategisch beleid. [geïintimeerde] zat na de reorganisatie ook niet meer in het MT en voldoende aannemelijk is dat het regiomanageroverleg (RMO) in de nieuwe organisatie (waarvan [geïintimeerde] stelt dat zij daaraan slechts twee maal per jaar deelnam) geen vergelijkbaar orgaan is. In haar nieuwe functie maakt [geïintimeerde] deel uit van het MT van SKOL en aannemelijk is dat zij in deze functie meer strategische en beleidsmatige taken heeft dan bij Partou.
5.8
Uit het voorgaande volgt dat aan de zijde van beide partijen gerechtvaardigde belangen bestaan: voldoende aannemelijk is dat enerzijds Partou een gerechtvaardigd belang heeft om [geïintimeerde] aan het concurrentiebeding te houden ter bescherming van haar bedrijfsdebiet en anderzijds [geïintimeerde] een gerechtvaardigd belang heeft om van de werking van het concurrentiebelang te worden ontheven. De belangen tegen elkaar afwegend oordeelt het hof voorshands dat het belang van Partou bij handhaving van het concurrentiebeding groter is dan het belang van [geïintimeerde] om van de werking daarvan ontheven te worden, maar dat de belangen van [geïintimeerde] wel een beperking van de werking van het concurrentiebeding rechtvaardigen. Het hof onderschrijft dan ook de schorsing van het concurrentiebeding vanaf 1 oktober 2018, omdat aannemelijk wordt geoordeeld dat de rechter in een bodemprocedure het beding vanaf die datum zal vernietigen. Ook indien ervan uit wordt gegaan dat, zoals Partou aanvoert, de waarde van de informatie waarover [geïintimeerde] beschikt niet verwatert, oordeelt het hof dat, gezien de belangen van [geïintimeerde] zoals onder 5.7 uiteengezet, [geïintimeerde] door een onverkorte handhaving van het concurrentiebeding voor de duur van één jaar onbillijk wordt benadeeld in verhouding tot het te beschermen belang van Partou. Alle andere door partijen aangevoerde stellingen en bezwaren tegen het bestreden vonnis doen deze belangenafweging niet anders uitvallen, zodat deze geen aparte bespreking behoeven.

6.De slotsom

6.1
Uit het voorgaande volgt dat de grieven in het principaal hoger beroep en in het incidenteel hoger beroep falen, zodat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Naast het hiervoor onder 5. overwogene behoeven de grieven geen bespreking, omdat hetgeen in die grieven overigens is aangevoerd niet tot een andere beslissing kan leiden. De gedane bewijsaanbiedingen worden gepasseerd, nu dit kort geding zich niet leent voor bewijslevering en het te bewijzen aangebodene bovendien niet tot een andere beslissing kan leiden.
6.2
Gezien deze uitkomst zullen de kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd zoals hierna vermeld.

7.De beslissing

Het hof, recht doende in het principaal hoger beroep en in het incidenteel hoger beroep in kort geding:
bekrachtigt het vonnis in kort geding van 27 juni 2018 van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland (locatie Utrecht);
bepaalt dat iedere partij haar eigen kosten van de procedure draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.E.F. Hillen, J. van de Merwe en S.C.P. Giesen en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2019.