Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
2.1 tot en met 2.5 van het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van
23 augustus 2017.
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
9 juli 2012 terecht heeft afgelost. [appellant] heeft in reconventie voor de rechtbank primair veroordeling gevorderd van [geïntimeerde] tot nakoming van zijn verbintenissen uit hoofde van de gesloten geldleningsovereenkomst van 15 juni 2010. Subsidiair heeft [appellant] veroordeling gevorderd van [geïntimeerde] om een bedrag van € 32.500,00 aan [appellant] te betalen uit hoofde van onverschuldigde betaling, ongerechtvaardigde verrijking, dan wel uit hoofde van een ongedaanmakingsverplichting. Bij vonnis van 23 augustus 2017 heeft de rechtbank de vorderingen van [appellant] afgewezen.
‘overeenkomst, fijne vakantie, groetjes [appellant en partner] ’. Omdat de tweede leningsovereenkomst tussen partijen (ter hoogte van € 20.000,00) pas op
15 november 2012 is gesloten, kan deze terugbetaling op 9 juli 2012, mede gelet op de omschrijving, alleen maar zien op de leningsovereenkomst van 15 juni 2010, waardoor aannemelijk lijkt dat [appellant] het leningsbedrag ook had ontvangen.
“Ik heb het geld die dag aan [geïntimeerde] gegeven die het daarna op een grote stapel geld bij legde. Daarna is hij samen met die man[kennelijk [appellant] , de verwarmingsmonteur van [geïntimeerde] , toevoeging hof]
gaan tellen het was ruim dertig duizend Euro, dat wist ik omdat er stapels van tienduizend euro werden gemaakt en na drie stapels bleef er nog een klein stapeltje geld over. Na het tellen hebben [geïntimeerde] en die man meerdere papieren getekend en heeft [geïntimeerde] het geld aan die meneer gegeven”.
9 juli 2012.
4.De slotsom
5.De beslissing
23 augustus 2017;