Uitspraak
in eerste aanleg: verzoekster, tevens verweerster in het (voorwaardelijk) tegenverzoek,
Prysmian,
in eerste aanleg: verweerder, tevens verzoeker in (voorwaardelijk) tegenverzoek,
[verweerder],
1.1. Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de brief van Prysmian van 25 april 2019 met aanvullende producties;
3.De feiten
Key Points of attention:
4.de verzoeken aan de kantonrechter en de beoordeling daarvan
5.De beoordeling in hoger beroep
[verweerder] heeft in hoger beroep zijn in eerste aanleg op dat punt gevoerde verweer niet meer herhaald. Hij heeft dat verweer in het licht van het oordeel van de kantonrechter daarover (dus) ook niet nog nader toegelicht en/of onderbouwd. Nu de kantonrechter haar oordeel overtuigend heeft gemotiveerd, ziet het hof geen aanleiding voor een ander oordeel.
grief 1op tegen het oordeel van de kantonrechter dat zij onvoldoende heeft onderbouwd dat (de functie van) [C] buiten de ontslagvolgorde (“de afspiegeling”) dient te worden gehouden. De grief, bezien in samenhang met de daarop gegeven toelichting, beoogt dat geschilpunt in volle omvang voor te leggen.
In de functie van proces engineer heeft [C] niet in hoofdzaak de gebruikelijke werkzaamheden van een proces engineer uitgevoerd - [C] beschikt ook niet over een technische opleiding -, maar had hij tot (bijzondere) taak om de aandacht voor en kennis van “continuous improvement” op een hoger niveau te tillen. [verweerder] heeft op de mondelinge behandeling in dat verband nog verklaard dat hij samen met zijn drie collega’s de gebruikelijke taken binnen de afdeling vervulde, dat [C] feitelijk boven de sterkte was en dat zijn arbeidsplaats na zijn vertrek niet is opgevuld. Hij heeft bevestigd dat [C] regelmatig “Kaizen trainingen” gaf, iets dat de andere proces engineers niet deden.
Daarbij wordt aanvullend overwogen dat artikel 7:683 lid 5 BW niet het gehele artikel 7:671b BW van overeenkomstige toepassing verklaart, doch slechts voor zover het gaat om de toekenning van een (billijke) vergoeding. De wet schrijft dus niet voor dat het hof bij de (eventuele) bepaling van het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst eindigt alsnog rekening moet houden met de opzegtermijn. Ook daaruit vloeit voort dat niet ex nunc (naar nu) getoetst dient te worden of er nog herplaatsingsmogelijkheden bestaan voor [verweerder] , maar ex tunc (naar toen).
De kantonrechter heeft dat verzoek naar het oordeel van het hof derhalve ten onrechte afgewezen. De bestreden beschikking kan op dat punt weliswaar niet worden vernietigd, zoals Prysmian heeft verzocht, maar wel zal een datum worden bepaald waarop de arbeidsovereenkomst alsnog eindigt (zie ook rov. 5.1).
In zoverre zal de bestreden beschikking worden vernietigd.
Voor toekenning van een billijke vergoeding op de voet van artikel 7:671b lid 8 aanhef en sub c BW bestaat reeds daarom geen grond. Het hof ziet verder geen reden om op die verwijten nader in te gaan.