ECLI:NL:GHARL:2019:5013

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 juni 2019
Publicatiedatum
17 juni 2019
Zaaknummer
200.215.978/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek niet-ontvankelijk verklaard wegens niet-ondertekening door advocaat en te late indiening

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 juni 2019 een wrakingsverzoek behandeld dat was ingediend door een verzoeker in een civiele procedure. Het verzoek werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het niet door een advocaat was ondertekend en te laat was ingediend. De verzoeker had eerder, op 20 maart 2019, een openbare zitting gehad in een andere procedure, waarbij de raadsheren hem hadden medegedeeld dat het arrest op 28 mei 2019 zou worden gewezen. Op 9 mei 2019 diende de verzoeker een wrakingsverzoek in, maar dit was niet tijdig en niet volgens de wettelijke vereisten ingediend. De wrakingskamer oordeelde dat de verzoeker ten onrechte meende dat hij zonder advocaat een wrakingsverzoek kon indienen, ondanks dat hij als procespartij het woord had gevoerd tijdens de zitting. De wrakingskamer benadrukte dat de wet vereist dat processtukken door een advocaat worden ondertekend. Daarnaast werd vastgesteld dat het verzoek te laat was ingediend, aangezien de verzoeker al op de zitting op de hoogte was gesteld van de procedurele gang van zaken. De wrakingskamer concludeerde dat, zelfs als het verzoek ontvankelijk was geweest, het niet gegrond zou zijn verklaard, omdat de verzoeker eerder positief was over de behandeling van zijn zaak door de raadsheren. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de voorzitter en de leden van de wrakingskamer, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

Locatie Leeuwarden
wrakingskamer
zaaknummer 200.215.978/02

Beslissing van 13 juni 2019

op het verzoek van:

[verzoeker] ,

wonende te [A] , [a-straat 1] ,
verzoeker in het wrakingsincident
hierna:
verzoeker,
dat strekt tot wraking van:

mr. R.E. Weening, mr. I.F. Clement en mr. A.G.J. van Wassenaer van Catwijck,

raadsheren in dit hof, locatie Leeuwarden,
verweerders in het wrakingsincident.

Het verloop van de procedure

1. Bij de afdeling civiel recht van het hof is onder zaaknummer 200.215.978/01 een procedure aanhangig tussen verzoeker en [B] , wonende te [C] .
2. Op 20 maart 2019 heeft in deze procedure een openbare terechtzitting plaatsgevonden waarop beide partijen hun standpunten mondeling hebben bepleit. Het proces-verbaal van deze zitting bevindt zich bij de stukken. Blijkens dit proces-verbaal heeft de voorzitter van het hof partijen aan het eind van de zitting medegedeeld dat arrest zou worden gewezen op 28 mei 2019.
3. Bij e-mailbericht van 9 mei 2019 heeft verzoeker een verzoek gedaan tot wraking van bovengenoemde raadsheren.
4. Verweerders hebben niet in de wraking berust. Namens hen heeft mr. Weening bij verweerschrift van 21 mei 2019 op het wrakingsverzoek gereageerd.
5. Op 24 mei 2019 is een faxbericht ontvangen van mr. T.J. Stapel, advocaat te Haarlem, die verzoeker in de civiele procedure gedurende enige tijd, voorafgaand aan de zitting van 20 maart 2019, heeft vertegenwoordigd.
6. Het wrakingsverzoek is ter zitting van 6 juni 2019 behandeld door de wrakingskamer. Bij deze behandeling heeft verzoeker zijn wrakingsverzoek mondeling toegelicht, mede door middel van het voordragen van een pleitnotitie. Mr. H.J. Reyneveld, advocaat te Huizen, heeft namens belanghebbende [B] gereageerd.

Ontvankelijkheid

1. Ingevolge artikel 79, tweede lid, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan in de onderliggende civiele procedure slechts bij advocaat worden geprocedeerd. Ingevolge artikel 83, tweede lid, Rv worden processtukken ondertekend door de advocaat. Het is vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat dit ook geldt voor een schriftelijk ingediend wrakingsverzoek (HR 18 december 1998,
NJ1999/271).
2. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld, kort gezegd, dat hij tot wraking zonder tussenkomst van een advocaat bevoegd was, omdat hij ook in persoon zijn zaak ter zitting van het hof heeft mogen bepleiten.
3. Het standpunt van verzoeker vindt geen steun in het recht. Dat verzoeker, als procespartij, op grond van het bepaalde in artikel 134, derde lid, Rv, het woord heeft mogen voeren op een pleidooizitting, doet niet af aan de wettelijke eis dat ingediende processtukken (zoals een na afloop van de pleidooizitting ingediend wrakingsverzoek) door een advocaat moeten zijn ondertekend. Reeds hierom moet het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk worden verklaard.
4. De wrakingskamer is verder van oordeel dat het verzoek tot wraking te laat is ingediend. Ingevolge artikel 37, eerste lid, Rv, wordt het verzoek gedaan zodra feiten of omstandigheden aan verzoeker bekend zijn geworden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Verzoeker is reeds op de zitting meegedeeld dat niet onmiddellijk mondeling, maar pas bij (tussen)arrest, wordt beslist op zijn verzoek tot het horen van getuigen. Niet valt in te zien waarom verzoeker in dat gegeven pas ruim zeven weken na deze zitting aanleiding heeft gezien voor het indienen van een wrakingsverzoek. Dat verzoeker, zoals hij heeft gesteld, ten onrechte in de veronderstelling verkeerde dat er vóór het wijzen van het (tussen)arrest nog een nadere mondeling behandeling zou plaatsvinden, althans dat het (tussen)arrest in zijn aanwezigheid mondeling zou worden uitgesproken, en er daarmee nog een gelegenheid tot wraking zou zijn, is een dwaling ten aanzien van de procedure die voor rekening van verzoeker komt. Ook op deze grond moet het verzoek niet-ontvankelijk worden verklaard.
5. Ten overvloede overweegt de wrakingskamer dat, als het verzoek wel ontvankelijk was geweest, het wrakingsverzoek niet gegrond had kunnen worden verklaard. De wrakingskamer stelt vast dat verzoeker zelf te kennen heeft gegeven dat hij na afloop van de zitting positief gestemd was ten opzichte van de behandeling van de zaak ter zitting door de betrokken raadsheren en hun beslissing met vertrouwen tegemoet zag. Het enkele feit dat door de raadsheren niet onmiddellijk mondeling op het verzoek tot het horen van getuigen inhoudelijk is beslist, wat in een civiele procedure overigens ook ongebruikelijk zou zijn geweest - pas sinds kort biedt de wet de mogelijkheid tot het wijzen van een mondeling tussenarrest en van die mogelijkheid wordt (nog) niet vaak gebruik gemaakt -, geeft in het geheel niet blijk van enige partijdigheid. Daar komt bij dat ook een inhoudelijke beslissing om het verzoek tot het horen van getuigen al dan niet toe te wijzen, of dit nu mondeling of schriftelijk gebeurt, een inhoudelijke procesbeslissing betreft die slechts kan worden aangevochten door het instellen van cassatie. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen sluit uit dat met het middel van wraking tegen dergelijke beslissingen wordt opgekomen (vgl. het arrest van de Hoge Raad van 25 september 2018 in een strafrechtelijke wrakingsprocedure, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:HR:2018:1413).
6. Tot slot heeft verzoeker nog gewezen op de omstandigheid dat een door hem ingestuurde brief van 11 april 2019 per omgaande retour is gezonden door het hof. Die gang van zaken zou bij hem de vrees hebben doen ontstaan voor een mogelijk voor hem ongunstige beslissing op het verzoek om getuigen te horen. Ook dit verweer had, was het verzoek ontvankelijk geweest, niet kunnen slagen. Op grond van artikel 5.5 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven neemt het hof, nadat arrest is bepaald, geen kennis meer van berichten van een partij tenzij de wederpartij daarmee heeft ingestemd. De griffier van het hof had dan ook geen andere mogelijkheid dan het schrijven van verzoeker per omgaande te retourneren.
7. De wrakingskamer beslist, gelet op het voorgaande, als volgt.

Beslissing

Het gerechtshof (de wrakingskamer):
verklaart het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is gegeven door mr. H. de Hek, voorzitter, en mr. W. Foppen en mr. J. Dolfing, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van de griffier, mr. J.C. Huizenga, in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2019.