ECLI:NL:GHARL:2019:4831

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 juni 2019
Publicatiedatum
6 juni 2019
Zaaknummer
21-003691-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geslaagd beroep op noodweer in strafzaak met poging tot doodslag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1984, was eerder ontslagen van alle rechtsvervolging wegens niet-strafbaarheid van het bewezen verklaarde. De officier van justitie had hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis, met de vordering tot bewezenverklaring van poging tot doodslag en een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 1 januari 2017, waarbij de verdachte en de benadeelde partij in een ruzie verwikkeld raakten, die escaleerde in een worsteling. De verdachte heeft tijdens deze worsteling met een mes snijbewegingen gemaakt in de richting van de benadeelde, die daarbij letsel opliep. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van de verdachte, waardoor hij zich genoodzaakt voelde om zich te verdedigen. Het hof oordeelde dat de gedragingen van de verdachte, het steken met het mes, geboden waren door de noodzakelijke verdediging. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte van alle rechtsvervolging werd ontslagen. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van alle rechtsvervolging.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003691-17
Uitspraak d.d.: 6 juni 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 23 juni 2017 met parketnummer 18-830009-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 18 mei 2018 en 23 mei 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis, bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde en veroordeling ter zake van dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De vordering strekt voorts tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 5.810,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedings-maatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. P.C. van Diest, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is bij het hiervoor genoemde vonnis ontslagen van alle rechtsvervolging wegens niet-strafbaarheid van het bewezen verklaarde. Daarnaast is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging in eerste aanleg, ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 1 januari 2017 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes,
  • in de hals en/of nek van die [benadeelde] heeft gestoken en/of gesneden en/of
  • meermalen, althans eenmaal, in het gezicht van die [benadeelde] heeft gestoken en/of gesneden en/of
  • meermalen, althans eenmaal, in de benen van die [benadeelde] heeft gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 1 januari 2017 te [plaats] aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten
  • een of meer steekwonden en/of grote snijwonden in de hals en/of de nek en/of het gezicht en/of
  • een of meer steekwonden en/of grote snijwonden in/aan de benen en/of
  • een groot aantal snijwonden aan de rechterhand en/of linkerhand, heeft toegebracht door met een mes
  • in de hals en/of nek van die [benadeelde] te steken en/of te snijden en/of
  • meermalen, althans eenmaal, in het gezicht van die [benadeelde] te steken en/of te snijden en/of
  • meermalen, althans eenmaal, in de benen van die [benadeelde] te steken en/of te snijden;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 1 januari 2017 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [benadeelde] ), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes,
  • in de hals en/of nek van die [benadeelde] heeft gestoken en/of gesneden en/of
  • meermalen, althans eenmaal, in het gezicht van die [benadeelde] heeft gestoken en/of gesneden en/of
  • meermalen, althans eenmaal, in de benen van die [benadeelde] heeft gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meest subsidiair
hij op of omstreeks 1 januari 2017 te [plaats] [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] met een mes
  • in de hals en/of nek te steken en/of te snijden en/of
  • meermalen, althans eenmaal, in het gezicht te steken en/of te snijden en/of
  • meermalen, althans eenmaal, in de benen te steken en/of te snijden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsoverweging

Verdachte wordt primair verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag van [benadeelde] . De raadsman heeft vrijspraak van dit feit bepleit, kort gezegd aanvoerende dat er geen sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood van [benadeelde] .
Het hof overweegt als volgt.
Voorop wordt gesteld dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – in deze zaak de dood op [benadeelde] – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo'n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Verdachte heeft ter zitting in eerste aanleg erkend dat hij met een mes snijbewegingen in de richting van het hoofd van [benadeelde] heeft gemaakt. [benadeelde] heeft verklaard dat het een vleesmes betrof met een lemmet van ongeveer 30 cm. In het dossier zijn foto’s aanwezig van [benadeelde] met daarop zichtbaar een gehechte snijwond beginnend links in de nek onder het linker oor en gaande naar de linker kaak. Verder zijn er twee gehechte snijwonden vanaf de linker kaak naar de linker mondhoek en linker wang zichtbaar, en een wond onder het linker oog.
Het hof overweegt dat met name het hoofd en de nek/hals zeer kwetsbare onderdelen van het lichaam zijn. Steekletsel in het gezicht en de nek/hals kan leiden tot de dood. Door [benadeelde] op deze wijze met een mes te verwonden heeft verdachte zich blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [benadeelde] als gevolg van die handelingen zou komen te overlijden. Het hof betrekt hierbij de specifieke omstandigheid van dit geval dat verdachte in een hectische en benarde situatie op een ongecontroleerde wijze met een mes heeft gesneden in de richting van het gezicht van [benadeelde] , waarbij verdachte de halsslagader van [benadeelde] had kunnen raken. Verdachte moet zich hiervan bewust zijn geweest. Het handelen van verdachte kan naar uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op de dood van aangever, dan het niet anders kan zijn dan dat hij die kans ook welbewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties is niet gebleken.
Het hof acht het primair ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij op 1 januari 2017 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes,
- in de nek van die [benadeelde] heeft gesneden en
- meermalen in het gezicht van die [benadeelde] heeft gesneden en
- meermalen in de benen van die [benadeelde] heeft gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hem een geslaagd beroep op noodweer toekomt. Van de zijde van de verdediging is daartoe gesteld dat verdachte werd aangevallen door [benadeelde] , dat verdachte vreesde voor zijn leven en hij zich tegen [benadeelde] heeft verdedigd met een mes.
Vooropgesteld moet worden dat indien door of namens de verdachte een beroep is gedaan op noodweer of noodweerexces, de rechter zal moeten onderzoeken of de voorwaarden voor de aanvaarding van dat verweer zijn vervuld. Die houden in dat het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding.
De vraag of een gedraging geboden is door de noodzakelijke verdediging - waarmee de proportionaliteits- en subsidiariteitseis tot uitdrukking wordt gebracht - van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed leent zich niet voor beantwoording in algemene zin. Bij de beslissing daaromtrent komt mede betekenis toe aan de waardering van de feitelijke omstandigheden van het geval (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456).
Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen in het dossier en het verhandelde ter zitting de volgende feitelijke gang van zaken vast.
In de boot waarin verdachte woonde is in de vroege ochtend van 1 januari 2017 een ruzie ontstaan tussen verdachte en [benadeelde] . Deze ruzie ontaardde in een worsteling tussen beiden. [benadeelde] heeft verdachte daarbij zodanig geslagen, dat een voortand afbrak. Tijdens deze worsteling zijn verdachte en [benadeelde] in de keuken beland. Verdachte werd tegen de wasbak geduwd en met zijn hoofd achterover in de wasbak gedrukt. Terwijl verdachte in die positie verkeerde, werd hij geslagen. Uiteindelijk is het verdachte gelukt om [benadeelde] van zich af te trappen. Verdachte heeft toen een mes uit het keukengedeelte van de boot gepakt om zich te verdedigen tegen [benadeelde] . Verdachte wilde met het mes dreigen om [benadeelde] te laten stoppen. [benadeelde] kwam opnieuw op verdachte af.
Hij heeft het mes van verdachte vastgepakt. Op enig moment is het lemmet afgebroken. [benadeelde] heeft hierbij letsel aan zijn handen opgelopen. [benadeelde] heeft verdachte vervolgens in zijn keel gebeten. Verdachte lag op dat moment nog met zijn achterhoofd in de wasbak gedrukt. Verdachte dacht dat [benadeelde] zijn adamsappel beet had en zijn keel zou doorbijten. Verdachte heeft, terwijl hij in die positie verkeerde, met zijn hand over het aanrecht gevoeld en een mes gepakt. Hij heeft vervolgens stekende bewegingen gemaakt ter hoogte van het onderlichaam van [benadeelde] . [benadeelde] heeft hierbij snijwonden opgelopen aan zijn benen. [benadeelde] liet de keel van verdachte niet los. Vervolgens heeft verdachte in de richting van het bovenlichaam van [benadeelde] gesneden. Daarop liet [benadeelde] verdachte los en verliet de boot.
Het leefgedeelte van de boot, te weten het zitgedeelte en de keuken, heeft een afmeting van ongeveer 1,75 bij 2 meter. Op het moment dat verdachte met zijn hoofd in de wasbak lag, bevond de uitgang van de boot zich achter [benadeelde] .
Het hof is van oordeel dat, toen verdachte met zijn hoofd in de wasbak lag en in zijn hals/adamsappel werd gebeten, er sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte.
In het voor noodweer geldende vereiste dat de gedraging is 'geboden door de noodzakelijke verdediging' worden zowel de zogenoemde subsidiariteits- als de proportionaliteitseis tot uitdrukking gebracht. Deze met elkaar samenhangende en niet altijd scherp te onderscheiden eisen hebben betrekking op de vraag of de verdediging tegen de aanranding noodzakelijk was, respectievelijk op de vraag of de gekozen wijze van verdediging tegen de aanranding geboden was.
Aan de subsidiariteitseis is niet voldaan indien de verdachte zich niet behoefde te verdedigen en er dus geen noodzaak tot verdediging bestond. Daarvan is bijvoorbeeld sprake indien de verdachte zich niet alleen aan de aanranding had kunnen, maar zich daaraan ook had moeten onttrekken. Het zich aan de aanranding kunnen onttrekken houdt in dat daartoe voor de verdachte een reële en redelijke mogelijkheid moet hebben bestaan. Dit is bijvoorbeeld niet het geval wanneer de positie van de verdachte en de ruimte waarin hij zich bevindt, redelijkerwijs geen mogelijkheid bieden tot onttrekking aan de aanranding.
Onttrekking aan de aanranding moet voorts van de verdachte kunnen worden gevergd. Dit behoeft bijvoorbeeld niet het geval te zijn wanneer de situatie zo bedreigend is dat zich onttrekken aan de aanranding geen reëel alternatief is.
De proportionaliteitseis strekt ertoe om niet ook dan een gedraging straffeloos te doen zijn indien zij - als verdedigingsmiddel - niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. De in dat verband - tot terughoudendheid nopende - maatstaf luidt of de gedraging als verdedigingsmiddel niet in onredelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. De keuze van het verdedigingsmiddel en de wijze waarop het is gebruikt, staan bij de beoordeling van de proportionaliteit centraal (vergelijk voormeld arrest van de Hoge Raad).
Het hof is van oordeel dat de gedraging van verdachte, het steken met het mes in de richting van de hals van [benadeelde] , geboden was door de noodzakelijke verdediging. Verdachte bevond zich in een kleine nauwe ruimte, waarbij [benadeelde] boven op verdachte hing en hem in zijn hals/adamsappel beet. Het maken van snijdende bewegingen in de richting van de benen bracht niet teweeg dat [benadeelde] de aanval stopte. De uitgang van de boot bevond zich achter [benadeelde] .
Het hof is van oordeel dat verdachte in de situatie van dit heftige geweldsincident geen andere middelen had om adequaat op de aanval te reageren. Voor verdachte bestond op dat moment geen reële en redelijke mogelijkheid zich aan de aanranding te onttrekken. Dat kon en behoefde in deze situatie ook niet van verdachte te worden gevergd.
De gedragingen van verdachte als verdedigingsmiddel, te weten het maken van snijdende bewegingen in de richting van het gezicht/de hals van [benadeelde] , staan voorts niet in onredelijke verhouding tot de ernst van de aanranding.
Onder deze omstandigheden komt verdachte daarom een beroep op noodweer toe. Dit brengt mee dat verdachte van alle rechtsvervolging moet worden ontslagen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 15.810,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Nu verdachte geen straf of maatregel zal worden opgelegd, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Gelet op het vorenstaande dient de benadeelde partij, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde
nietstrafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. P.W.J. Sekeris, voorzitter,
mr. E. de Witt en mr. L.G. Wijma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.N. Koers, griffier,
en op 6 juni 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. P.W.J. Sekeris is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.