In deze zaak gaat het om de vraag of belanghebbende recht heeft op de partnervrijstelling bij de erfbelasting na het overlijden van zijn vader, [C]. De Inspecteur had een aanslag erfbelasting opgelegd voor een belaste verkrijging van € 2.456.829 in het jaar 2014, waarbij belanghebbende een mantelzorgcompliment had ontvangen voor het jaar 2014, maar niet voor het jaar 2013, waarin hij intensieve zorg aan zijn vader verleende. De rechtbank Gelderland had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Tijdens de zitting op 23 mei 2019 werd de zaak behandeld. Belanghebbende stelde dat hij recht had op de partnervrijstelling, omdat hij in het jaar voorafgaand aan het overlijden van zijn vader zorg had verleend, maar geen mantelzorgcompliment had ontvangen. Het Hof oordeelde dat de wetgever met de voorwaarden voor de partnervrijstelling binnen zijn beoordelingsvrijheid is gebleven en dat de eis van een mantelzorgcompliment in het jaar voorafgaand aan het overlijden niet ongerechtvaardigd is. Het Hof concludeerde dat belanghebbende niet voldeed aan de voorwaarden voor de partnervrijstelling en dat de aanslag terecht was opgelegd.
Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 4 juni 2019, en belanghebbende heeft de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.