ECLI:NL:GHARL:2019:4775

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 juni 2019
Publicatiedatum
5 juni 2019
Zaaknummer
200.240.495
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale rechtsmacht en consumentenovereenkomsten in civiele procedures

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtsbevoegdheid van de Nederlandse rechter in een geschil tussen [appellant], een in Duitsland woonachtige consument, en Maatschap Lassche Advocaten, gevestigd in Enschede. De zaak betreft een vordering van Lassche tegen [appellant] voor onbetaalde facturen van juridische diensten. Het hof heeft vastgesteld dat Lassche haar commerciële activiteiten richt op Duitsland, onder andere door het aanbieden van diensten via een Duitstalige website en het gebruik van een Duitse topleveldomeinnaam. Hierdoor is de Nederlandse rechter onbevoegd om kennis te nemen van de vordering, aangezien de Brussel I bis-verordening bepaalt dat rechtsvorderingen tegen consumenten alleen kunnen worden ingediend bij de rechter in de lidstaat waar de consument woonachtig is. Het hof heeft de eerdere vonnissen van de rechtbank Overijssel vernietigd en zich onbevoegd verklaard. Tevens is Lassche veroordeeld in de proceskosten van beide instanties.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.240.495
(zaaknummer rechtbank Overijssel, locatie Enschede : 6244249)
arrest van 4 juni 2019
in de zaak van
[appellant](geboren Imbach),
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. T. Teke,
tegen:
de maatschap
Maatschap Lassche Advocaten,
gevestigd te Enschede ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: Lassche,
advocaat: mr. R. Smink.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 19 december 2017 en 24 april 2018 die de kantonrechter van de rechtbank Overijssel, locatie Enschede , heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 31 mei 2018,
- de memorie van grieven (met producties),
- de memorie van antwoord (met producties).
2.2
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

3.1
Van mei 2016 tot en met mei 2017 heeft Lassche [appellant] , haar zoon [zoon appellant] en diens echtgenote [echtgenoot appellant] (hierna gedrieën tezamen “ [appellanten] ”), bijgestaan in een juridische procedure waarin zij door [eiser in andere procedure] , (hierna: [eiser in andere procedure] ) waren gedagvaard voor de rechtbank Noord-Holland. [appellanten] hebben Lassche verzocht in die procedure verweer te voeren. Ook heeft [appellant] Lassche opdracht gegeven om te bewerkstelligen dat het door [eiser in andere procedure] op haar woning gelegde beslag zou worden opgeheven.
3.2
[eiser in andere procedure] vorderde van [appellanten] een schadevergoeding van € 356.822. [eiser in andere procedure] verweet [appellanten] dat zij in groepsverband onrechtmatig zouden hebben gehandeld doordat [appellant] onder meer met geld van [eiser in andere procedure] , welk geld [zoon appellant] door onrechtmatig handelen van [eiser in andere procedure] zou hebben verkregen, een woning zou hebben gekocht. Daarnaast zou [appellant] hebben meegewerkt aan het onttrekken van een woning aan het verhaal van [eiser in andere procedure] .
3.3
Lassche heeft aan [appellanten] diverse facturen verstuurd, van welke [appellanten] vier facturen, totaal ten bedrage van € 14.113,90, onbetaald hebben gelaten.
3.4
[appellant] woonde op het moment dat de procedure door [eiser in andere procedure] werd aangespannen en ook daarna in Duitsland.
3.5
Lassche heeft een website in het Duits en met de Duitse domeinnaam

www.lassche-anwalt-in-holland.de”. Op die website staat onder meer:
“Die Rechtsanwälte von Lassche Advocaten verfügen über weitreichende Erfahrungen (…) in der Prozessführung von Rechtssachen deutscher Mandanten.
Sämtliche Rechtsanwälte und Kanzleimitarbeiter sprechen und verstehen gut deutsch. Korrespondenz in deutscher Sprache ist selbstverständlisch”
Als
“Tätigkeitsgebiete”zijn genoemd:
“Immobilienrecht und Mietrecht in den Niederlanden (…) Prozessführung und Vollstreckung in den Niederlanden”

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1
Lassche heeft voor de rechtbank (kantonrechter) – samengevat – gevorderd dat [appellanten] hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van € 14.113,90, te vermeerderen met rente en kosten. Lassche heeft aan haar vordering tot grondslag gelegd dat zij in opdracht van [appellanten] werkzaamheden heeft verricht als advocaat in de procedure tussen [appellanten] en [eiser in andere procedure] .
4.2
Alleen [appellant] is bij de kantonrechter in rechte verschenen en heeft, voor zover in hoger beroep van belang, bij incidentele conclusie tot onbevoegdheid aangevoerd dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is om kennis te nemen van de vordering van Lassche. De kantonrechter heeft zich in het vonnis van 19 december 2017 bevoegd verklaard, onder verwijzing naar artikel 7, aanhef en onder sub 1 van de Verordening (EU) nr.1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking; hierna: Brussel I bis-verordening), omdat de verbintenis die aan de eis van Lassche ten grondslag ligt in Nederland is uitgevoerd. De kantonrechter heeft bij eindvonnis van 24 april 2018 de vordering van Lassche toegewezen.
4.3
[appellant] heeft in hoger beroep één grief gericht tegen de vonnissen van de kantonrechter, welke grief er op neerkomt dat de kantonrechter zich ten onrechte bevoegd heeft verklaard. Deze grief slaagt.
4.4
Op grond van artikel 18 lid 2 van de Brussel I bis-verordening kan de rechtsvordering tegen een consument slechts worden gebracht voor de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de consument woonplaats heeft. Voor zover voor deze zaak van belang is deze bepaling op grond van artikel 17 lid 1 aanhef en onder c van de Brussel I bis-verordening van toepassing indien is voldaan aan drie voorwaarden: ten eerste is een contractpartij een consument die in een kader handelt dat als niet bedrijfs- of beroepsmatig kan worden beschouwd; ten tweede is de overeenkomst daadwerkelijk tussen deze consument en een beroepsbeoefenaar gesloten, en ten derde valt deze overeenkomst onder (in deze zaak) lid 1, sub c, van artikel 17 bedoelde categorieën. Dit zijn cumulatieve voorwaarden, zodat wanneer aan een van de drie voorwaarden niet is voldaan, de bevoegdheid niet kan worden vastgesteld op grond van de regels inzake consumentenovereenkomsten (HvJ EU 14 maart 2013, ECLI:EU:C:2013:165, NJ 2013, 336).
4.5
Allereerst zal dus moeten worden beoordeeld of [appellant] in de verhouding tot Lassche dient te worden aangemerkt als een consument zoals bedoeld in artikel 17 van de Brussel I bis-verordening. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Europese hof) moet aan de begrippen van de Brussel I bis-verordening een autonome uitlegging worden gegeven, waarbij vooral te rade moet worden gegaan bij het stelsel en de doelstellingen van de verordening, teneinde de uniforme toepassing daarvan in alle lidstaten te verzekeren. Dit geldt in het bijzonder voor het begrip consument, het beslissende criterium voor de rechterlijke bevoegdheid. Volgens vaste rechtspraak van het Europese hof volgt uit de formulering en de functie van artikel 17 van de Brussel I bis-verordening dat deze bepaling slechts betrekking heeft op een niet bedrijfs- of beroepsmatig handelende particuliere eindconsument. Het Europese hof heeft geoordeeld dat onder de in de Brussel I bis-verordening opgenomen bijzondere regeling ter bescherming van de consument enkel overeenkomsten vallen die, los en onafhankelijk van enige beroepsmatige activiteit of doelstelling, uitsluitend worden gesloten om te voorzien in de consumptiebehoeften van een persoon als particulier, terwijl deze bescherming in geval van overeenkomsten met een beroepsmatig doel niet gerechtvaardigd is.
4.6
[appellant] was door [eiser in andere procedure] als particulier gedagvaard, zo blijkt ook uit de als productie 1 bij dagvaarding door Lassche in het geding gebrachte conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie. De aard van het door [eiser in andere procedure] aan [appellant] gemaakte verwijt brengt dat ook met zich. Dat de procedure van [eiser in andere procedure] verband hield met een beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteit of doelstelling van [appellant] is gesteld noch gebleken. Het ligt dan ook voor de hand dat de opdracht van [appellant] aan Lassche om verweer te voeren in de procedure en te bewerkstelligen dat het beslag op haar huis zou worden opgeheven door haar als particulier is gegeven en niet in het kader van een beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteit of doelstelling van [appellant] . Het hof gaat er op deze gronden vanuit dat [appellant] als particulier is betrokken in de door Lassche tegen haar aangespannen procedure. Door partijen is niets aangevoerd dat tot een andere conclusie leidt. Op grond van een en ander is [appellant] aan te merken als consument in de zin van artikel 17 van de Brussel I bis-Verordening, zodat aan de eerste voorwaarde van dat artikel is voldaan.
4.7
Tussen partijen is niet in geschil dat er tussen Lassche en [appellant] daadwerkelijk een overeenkomst tot stand is gekomen. Ook is niet in geschil dat Lassche, bij de uitvoering van advocatenwerkzaamheden, beroepsactiviteiten verricht en dus als beroepsbeoefenaar moet worden aangemerkt. Aan de tweede voorwaarde van artikel 17 van de Brussel I bis-verordening is dus eveneens voldaan.
4.8
Tot slot dient te worden beoordeeld of Lassche haar beroepsactiviteiten richt op Duitsland, waarmee de overeenkomst onder het bereik van artikel 17 lid 1 sub c van de Brussel I bis-verordening valt. De verordening geeft geen omschrijving van het genoemde begrip activiteit die ‘gericht is op’. Dit begrip moet evenals de andere begrippen van artikel 17 van de Brussel I bis-verordening autonoom worden uitgelegd, met name rekening houdend met het systeem en de doelstellingen van de verordening, teneinde de volle werking daarvan te verzekeren. Daarbij is het loutere gebruik van een internetsite, dat een gebruikelijk middel is geworden om handel te drijven, ongeacht het geviseerde grondgebied, op zichzelf onvoldoende te beschouwen als een activiteit die ‘gericht is op’ andere lidstaten waardoor artikel 17 lid 1 sub c, van de Brussel I bis-verordening van toepassing is. Vereist is dat de ondernemer zijn wil tot uitdrukking heeft gebracht om commerciële betrekkingen aan te knopen met consumenten in één of meerdere andere lidstaten, waaronder die waar de consument woonplaats heeft. Tot de aanwijzingen op basis waarvan kan worden vastgesteld of een activiteit ‘gericht is op’ de lidstaat waar de consument woonplaats heeft, behoort elke duidelijke uitdrukking van de wil om de consumenten in deze lidstaat als klanten te winnen. Een duidelijke uitdrukking van deze wil van de ondernemer is de vermelding op zijn internetsite dat hij zijn diensten of goederen aanbiedt in één of meerdere bij name genoemde lidstaten. Andere aanwijzingen, eventueel in hun onderling verband beschouwd, kunnen ook het bewijs leveren van het bestaan van een activiteit die ‘gericht is op’ de lidstaat waar de consument woonplaats heeft. Het Europese hof noemt (in HvJ EU 7 december 2010, ECLI:EU:C:2010:740, NJ 2011/164) bij wijze van voorbeelden daarvan onder andere het gebruik van een andere topleveldomeinnaam dan die van de lidstaat waar de ondernemer gevestigd is, de verwijzing naar een internationale clientèle die is samengesteld uit klanten die in verschillende lidstaten woonplaats hebben en het gebruik van een andere taal. Indien de internetsite de consumenten de mogelijkheid biedt om een andere taal te gebruiken, kan de taal in aanmerking worden genomen en een aanwijzing vormen dat de activiteit van de ondernemer op andere lidstaten gericht is.
4.9
Lassche richt zich met haar commerciële en beroepsactiviteiten op de lidstaat waar [appellant] woonplaats heeft (Duitsland). Lassche heeft een website in de Duitse taal met de (Duitse) topleveldomeinnaam “.de”, verwijst op haar website naar haar internationale (Duitse) clientèle en nodigt uitdrukkelijk Duitse klanten uit om van haar diensten in Nederland gebruik te maken. Zij noemt zichzelf “Rechtsanwälte” en afficheert zich ermee met haar klanten in de Duitse taal te kunnen communiceren. Dat alles vormt een voldoende aanwijzing dat Lassche van plan was om handel te drijven met consumenten die woonplaats hebben in een andere lidstaat, namelijk Duitsland. Door Lassche is niets aangevoerd dat tot een andere conclusie leidt. Daarmee is ook voldaan aan de (laatste) derde voorwaarde voor toepassing van artikel 17 van de Brussel I bis-verordening.
4.1
De slotsom is dat de rechtsvordering van Lassche tegen [appellant] op grond van art. 17 en 18 van de Brussel I bis-verordening uitsluitend kan worden gebracht voor de rechter in Duitsland. De Nederlandse rechter is dus onbevoegd. De bestreden vonnissen van 19 december 2017 en 24 april 2018 moeten worden vernietigd en het hof zal zich alsnog onbevoegd verklaren. Als de in het ongelijk te stellen partij zal Lassche worden veroordeeld in de kosten van beide instanties.
4.11
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [appellant] zullen worden vastgesteld op € 600,00 (2 punten x € 300,00) aan salaris advocaat. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellant] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 98,01
- griffierecht € 318,00
totaal verschotten € 416,01
- salaris advocaat € 1.074,00 (1 punt x tarief II)

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt de vonnissen van de rechtbank Overijssel, locatie Enschede , van 19 december 2017 en 24 april 2018 en opnieuw rechtdoende:
verklaart zich onbevoegd tot kennisneming van het onderhavige geschil;
veroordeelt Lassche in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraken aan de zijde van [appellant] wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 600,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 416,01 voor verschotten en op € 1.074,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.C. Frankena, F.J.P. Lock en J.H. Steverink en is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2019.