ECLI:NL:GHARL:2019:4771

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 juni 2019
Publicatiedatum
5 juni 2019
Zaaknummer
200.238.438
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inzage in gegevens over deelteelt aardappelen en sperziebonen in het kader van ontbindingsprocedure

In deze zaak heeft de stichting, als appellante, in hoger beroep een vordering ingesteld tegen de geïntimeerden, waarbij zij inzage vordert in gegevens met betrekking tot de deelteelt van aardappelen en sperziebonen. De zaak betreft een incident ex artikel 843a Rv, waarin de stichting stelt rechtmatig belang te hebben bij de gevraagde gegevens in het kader van een ontbindingsprocedure van de pachtovereenkomst. Het hof heeft vastgesteld dat de stichting rechtmatig belang heeft bij de inzage in de gegevens over de deelteelt, en heeft de vordering op dit punt toegewezen. De stichting had eerder in eerste aanleg vorderingen ingesteld die door de pachtkamer zijn afgewezen. Het hof oordeelt dat de stichting recht heeft op inzage in de gegevens over de deelteelt van de jaren 2014-2017, maar heeft de vordering tot inzage in de IB-aangiftes van de geïntimeerde sub 2 afgewezen, omdat het rechtmatig belang niet is aangetoond. Het hof heeft verder een comparitie van partijen gelast om inlichtingen te verkrijgen en te onderzoeken of partijen tot een minnelijke schikking kunnen komen. De beslissing over de proceskosten is aangehouden tot het eindarrest.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.238.438
(zaaknummer rechtbank Zeeland-West-Brabant 6266731)
arrest van de pachtkamer van 4 juni 2019
in het incident ex artikel 843a Rv in de zaak van
de stichting
[appellante],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
eiseres in het incident,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna: de stichting,
advocaat: mr. A. van Weverwijk,
tegen:

1.[geïntimeerde sub 1] ,wonende te [woonplaats]2. [geïntimeerde sub 2] ,

wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
verweerders in het incident,
in eerste aanleg: gedaagden in conventie en eisers in reconventie,
hierna: tezamen [geïntimeerde] , afzonderlijk [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2]
advocaat: mr. W.M. Bijloo.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van
24 november 2017 en 30 maart 2018 die de pachtkamer te Middelburg (rechtbank Zeeland-West-Brabant) heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 18 april 2018,
- de memorie van grieven tevens incidentele vorderingen ex artikel 843a Rv,
- de memorie van antwoord,
- het op 4 december 2018 ingezonden stuk (overeenkomst van vennootschap onder firma),
- de akte uitlaten incidentele vordering van de stichting,
- de akte uitlating arrest in het incident van [geïntimeerde] .
2.2
Vervolgens hebben partijen (aanvullend) de stukken voor het wijzen van arrest in het incident aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De stichting vordert in het hoger beroep - kort samengevat - het vonnis van 30 maart 2018 te vernietigen voor zover daarbij haar vorderingen zijn afgewezen en deze vorderingen alsnog toe te wijzen. In het incident vordert zij:
1. [geïntimeerde] te veroordelen om aan haar inzage te verschaffen ter zake de VOF akte uit 2009;
2. [geïntimeerde] te veroordelen aan haar inzage te verschaffen ter zake de deelteelt van de sperziebonen en pootaardappelen;
3. [geïntimeerde sub 2] te veroordelen aan haar inzage te verschaffen ter zake diens aangiftes IB 2015, 2016 en 2017;
met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het incident.

3.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de volgende feiten:
3.1
In 1972 is [naam eigenaar] eigenaar geworden van een aantal percelen bouw- en weiland in de gemeente [gemeente] .
3.2
Bij schriftelijke pachtovereenkomst heeft [eigenaar van de stichting] (onder meer) het perceel los land, kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie D, nummer 378, 18.83.76 ha groot verpacht aan [geïntimeerde sub 1] . Bij akte van wijziging van 15 juni 1993 is [geïntimeerde sub 2] medepachter geworden. De pacht(wijzigings)overeenkomsten zijn goedgekeurd door de grondkamer.
3.3
De stichting is door [eigenaar van de stichting] op 14 september 1981 opgericht. Na het overlijden in 1999 van [eigenaar van de stichting] is de stichting als zijn erfgename eigenares van het perceel geworden.
3.4
Bij overeenkomst van vennootschap onder firma van 27 september 2009 is een landbouwvennootschap opgericht met als vennoten [geïntimeerde sub 1] , zijn echtgenote [naam echtgenote] , [geïntimeerde sub 2] en zijn beide zussen, [naam zus 1] en [naam zus 2] . [geïntimeerde sub 1] en zijn echtgenote zijn per 31 december 2011 uit die vennootschap getreden. Bij overeenkomst van 28 oktober 2013 is [geïntimeerde sub 2] een vennootschap onder firma met zijn beide zussen aangegaan met ingang van 1 januari 2012. In de vennootschap wordt een akkerbouwbedrijf geëxploiteerd op, na een aankoop van 29 ha in 2013, 48 ha grond.
3.5
In 2015 en 2016 hebben partijen gecorrespondeerd over de positie van [geïntimeerde sub 1] als medepachter en de vennootschap als betaler van de pachtpenningen.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
De stichting heeft in eerste aanleg in conventie en voor zover nog relevant in het hoger beroep, primair de ontbinding van de pachtovereenkomst gevorderd en subsidiair [geïntimeerde sub 1] uit de medepacht te ontslaan met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten. Tevens heeft zij bij incident gevorderd bescheiden in het geding te brengen. [geïntimeerde] heeft in reconventie een vordering ingesteld die in het hoger beroep niet aan de orde is.
4.2
De pachtkamer heeft bij vonnis van 30 maart 2018 de hiervoor vermelde vorderingen in conventie afgewezen.

5.De motivering van de beslissing in het incident

5.1
In de hoofdzaak voert de stichting aan dat [geïntimeerde sub 1] (geboren in 1932) geen agrarische onderneming meer heeft en alleen hand- en spandiensten verleent aan de vennootschap van zijn kinderen. Volgens de stichting gebruikt [geïntimeerde sub 2] de pachtgrond niet zelf. Hij woont op 75 km van de landbouwpercelen en is fulltime bankier bij ING. De teelt van sperziebonen en pootaardappelen (naast graszaad, tarwe, bieten en uien) is bovendien specialistisch. Het ligt niet voor de hand dat de vennootschap die teelt zelf verricht. De zeggenschap over het gepachte is dan aan derden afgestaan. [geïntimeerde sub 2] heeft de pachtgrond ook niet nodig met zijn bankiersinkomen. Het algemene landbouwbelang is niet gediend met de instandhouding van de pachtovereenkomst. Verder is volgens de stichting de zeggenschap over de pachtgronden niet voorbehouden toen het gebruik ervan in de vennootschap is ingebracht. [geïntimeerde] betwist de stellingen van de stichting.
5.2
Na de memorie van grieven heeft [geïntimeerde] de vennootschapsakte uit 2009 (alsnog) overgelegd. Hij meent dat hij zo aan de vordering van de stichting in het incident heeft voldaan. Dat is onjuist. De stichting heeft niet alleen overlegging van de vennootschapsakte uit 2009 gevorderd maar ook nog andere gegevens. Daarover zal het hof nu oordelen.
5.3
Bij de vraag of een vordering tot overlegging van gegevens voor toewijzing in aanmerking komt, stelt het hof voorop dat artikel 843a Rv niet voorziet in een onbeperkt recht op gegevens van degene die de gegevens heeft. De bepaling stelt de inzage afhankelijk van een aantal vereisten waaraan moet zijn voldaan. De eiser moet een
rechtmatig belanghebben bij de inzage. Hij moet inzage vorderen van
bepaalde bescheidenover een
rechtsbetrekking waarin hij zelf partij is. Artikel 843aRv biedt verder niet de mogelijkheid voor het opvragen van gegevens waarvan de eiser slechts vermoedt dat zij wel eens steun zouden kunnen geven aan zijn stellingen. Maar ook als aan alle vereisten is voldaan, kan de vordering nog worden afgewezen. Dit vanwege zwaarwichtige redenen of omdat met reden kan worden aangenomen dat de eiser ook zonder de gevorderde gegevens kan rekenen op een deugdelijke toepassing van het recht.
5.4
De stichting heeft stukken over de deelteelt van de sperziebonen en pootaardappelen gevorderd. Zij wil gegevens waaruit kan blijken met wie de deelteelt is uitgevoerd, wie welke teelthandeling heeft verricht, hoe de kosten zijn verdeeld en hoe de opbrengst is verdeeld. De teelt van sperziebonen en pootaardappelen hebben jarenlang deel uitgemaakt van het bouwplan van [geïntimeerde] .
5.5
Partijen verschillen van mening over de vraag of deze gespecialiseerde teelten door derden of door [geïntimeerde] zelf werden gedaan. Het antwoord op die vraag is van belang voor de vorderingen van de stichting en hebben betrekking op de pachtverhouding tussen partijen. [geïntimeerde] wil deze gegevens niet aan de stichting geven. Hij heeft aangevoerd dat [eigenaar van de stichting] vroeger deelteelt goed vond. Ook heeft hij aangevoerd dat deelteelt in het algemeen is toegestaan en in elk geval de ontbinding van de pachtovereenkomst niet rechtvaardigt.
5.6
Wat [geïntimeerde] aanvoert, brengt niet mee dat de stichting geen rechtmatig belang bij de gevraagde gegevens heeft. De gevolgen voor de pachtverhouding van het al dan niet samen met anderen telen van sperziebonen en pootaardappelen op het gepachte perceel tussen partijen staat (nog) niet vast. Het hof kan daarop ook niet vooruit lopen. Het hof oordeelt dat de stichting rechtmatig belang bij de inzage heeft en ook aan de overige eisen van artikel 843a Rv is voldaan. De vordering moet op dit onderdeel toegewezen worden. Het hof zal de vordering beperken tot de jaren 2014-2017.
5.7
Verder heeft de stichting gevorderd [geïntimeerde sub 2] te veroordelen aan haar inzage te verschaffen in zijn aangiftes IB 2015, 2016 en 2017. Het doel daarvan is om de inkomsten uit de hoofdfunctie van [geïntimeerde sub 2] als bankier bij ING af te zetten tegen de inkomsten van het landbouwbedrijf.
5.8
Het hof oordeelt dat dit onderdeel van de vordering moet worden afgewezen. Dat de inkomsten van [geïntimeerde sub 2] uit zijn functie bij de bank de inkomsten uit de landbouw (aanzienlijk) overstijgen is niet in discussie. Het hof ziet niet in welk rechtmatig belang de stichting heeft bij gegevens over de exacte hoogte van de inkomsten uit de hoofdfunctie van [geïntimeerde sub 2] en de stichting heeft dat ook niet toegelicht.
5.9
Het incident zal dus alleen voor de gegevens over de deelteelt worden toegewezen. Het hof zal [geïntimeerde] veroordelen de gevorderde stukken binnen vier weken aan de stichting ter beschikking te stellen.
vervolg in de hoofdzaak
5.1
Het hof zal een comparitie van partijen gelasten voor het verkrijgen van inlichtingen en het beproeven van een minnelijke schikking. De stichting zal voorafgaand aan de zitting een kopie van het procesdossier en de door [geïntimeerde] overgelegde stukken over de deelteelt dienen over te leggen als na te melden.
5.11
Het hof zal [geïntimeerde] verzoeken om over te leggen, voor zover deze stukken niet al zijn overgelegd:
- de opgave gewaspercelen behorende tot de gecombineerde opgave over de jaren 2017, 2018 en 2019;
- de boekhoudrapporten van de onderneming over de laatste drie jaren.
5.12
Indien een partij bij gelegenheid van de comparitie van partijen nog een proceshandeling wenst te verrichten of producties in het geding wenst te brengen, dient deze partij ervoor te zorgen dat het hof en de wederpartij uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een afschrift van de te verrichten proceshandeling of de in het geding te brengen producties hebben ontvangen. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
in het incident:
veroordeelt [geïntimeerde] om binnen vier weken na heden aan de stichting inzage te verschaffen ter zake de deelteelt van de sperziebonen en pootaardappelen over de jaren 2014-2017 waaruit kan blijken met wie de deelteelt is uitgevoerd, wie welke teelthandeling heeft verricht, hoe de kosten zijn verdeeld en hoe de opbrengst is verdeeld;
houdt de beslissing omtrent de proceskosten aan tot hierover bij eindarrest zal worden beslist;
in de hoofdzaak:
bepaalt dat partijen, [geïntimeerde] in persoon en de stichting vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte en tot het geven van de verlangde inlichtingen in staat is en hetzij bevoegd hetzij speciaal schriftelijk gemachtigd is tot het aangaan van een schikking, tezamen met hun advocaten zullen verschijnen voor het hof dat daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem om inlichtingen te geven en opdat kan worden onderzocht of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden;
bepaalt dat advocaten bij deze comparitie elk gedurende maximaal 10 minuten, aan de hand van maximaal 2 A4’tjes spreeknotities, het standpunt van partijen mogen toelichten;
bepaalt dat partijen de verhinderdagen van partijen en hun advocaten in de maanden
augustus tot en met november 2019zullen opgeven op de
roldatum 18 juni 2019waarna dag en uur van de comparitie (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de voorzitter zullen worden vastgesteld;
draagt de stichting op om binnen zes weken na heden het volledige procesdossier en de door [geïntimeerde] overgelegde stukken over de deelteelt in kopie
in zesvoudaan het hof over te leggen;
draagt [geïntimeerde] op om uiterlijk twee weken voor de zitting aan het hof en de wederpartij te doen toekomen, wat betreft de voor het hof bestemde stukken
in zesvoud:
- de opgave gewaspercelen behorende tot de gecombineerde opgave over de jaren 2017, 2018 en 2019;
- de boekhoudrapporten van de onderneming over de laatste drie jaren.
bepaalt dat indien een partij bij gelegenheid van de comparitie van partijen nog een proces-handeling wenst te verrichten of producties in het geding wenst te brengen, deze partij ervoor dient te zorgen dat het hof en de wederpartij uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een afschrift van de te verrichten proceshandeling of de in het geding te brengen producties hebben ontvangen, wat betreft de voor het hof bestemde stukken
in zesvoud;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Th.C.M. Willemse, B.J.H. Hofstee en D.H. de Witte en van wijk en de deskundige leden mr.ing. E. Oostra en ing. C.R.M. van Wijk-Francissen en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2019.