ECLI:NL:GHARL:2019:4731

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 juni 2019
Publicatiedatum
4 juni 2019
Zaaknummer
200.247.945/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inningsbevoegdheid verpande vordering en de vraag of sprake is van een rekening-courantverhouding of overeenkomst van geldlening

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Finesse Makelaars & Taxateurs B.V. tegen Autoverhuur Bedrijf Groningen B.V. in liquidatie. Finesse, de appellante, was in eerste aanleg gedaagde en vorderde de vernietiging van eerdere vonnissen van de kantonrechter die in het voordeel van AVG waren gewezen. De kern van het geschil betreft de vraag of AVG, die een vordering van € 16.220,- op Finesse stelt, nog inningsbevoegd is, gezien het feit dat de vordering mogelijk was verpand aan ING Bank. Het hof oordeelt dat AVG niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard, maar dat de kantonrechter dit niet ambtshalve kon doen. Het hof concludeert dat AVG niet in haar bewijs is geslaagd dat er sprake was van een rekening-courantverhouding of een geldlening. De grieven van Finesse slagen, en het hof vernietigt de eerdere vonnissen en wijst de vorderingen van AVG af. AVG wordt veroordeeld in de kosten van beide instanties.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.247.945/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 5733126 / CV EXPL 17-2483)
arrest van 4 juni 2019
in de zaak van
Finesse Makelaars & Taxateurs B.V.,
gevestigd te Groningen,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
Finesse,
advocaat: mr. J. Doornbos, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
Autoverhuur Bedrijf Groningen B.V. in liquidatie,
gevestigd te Groningen,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
AVG,
niet verschenen.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van
22 augustus 2017 en 29 mei 2018 die de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, heeft gewezen (hierna: de kantonrechter).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 24 augustus 2018,
- de memorie van grieven (met producties).
2.2
Vervolgens heeft Finesse de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
Finesse vordert in het hoger beroep - kort samengevat – voornoemde vonnissen van de kantonrechter te vernietigen en de vorderingen van AVG af te wijzen met haar veroordeling in de kosten van beide instanties.

3.De vaststaande feiten

3.1.
Het hof gaat in hoger beroep uit van de volgende (gestelde en niet weersproken) feiten.
3.2
AVG, voorheen handelende onder de naam Stuur Autoverhuur, drijft een onderneming die zich bezig houdt met de verhuur van personenauto’s en lichte bedrijfsauto’s. Enig aandeelhouder en bestuurder van AVG is Roha Beheer B.V. (hierna: Roha).
3.3
Finesse drijft een onderneming die zich onder meer bezig houdt met de huur en verhuur van onroerend goed.
3.4
Op 20 mei 2014 heeft [A] (hierna: [A] ) van [B] (hierna: [B] ) gekocht en geleverd gekregen het volledige aandelenpakket in Roha, waardoor [A] middellijk bestuurder werd van AVG.
3.5
[C] , zoon van [B] , (hierna: [C] ) is werkzaam bij Finesse.
3.6
Bij brief van 7 oktober 2014 heeft AVG van Finesse betaling van een bedrag van € 16.220,- gevorderd uit hoofde van een rekening-courantverhouding tussen AVG en Finesse. Zij verwijst hierbij naar de jaarrekening over 2012 van Stuur Autoverhuur.
3.7
Bij brief van 13 oktober 2014 is namens Finesse ontkend dat sprake is van een vordering van AVG op haar.
3.8
Roha en AVG zijn ontbonden per 31 december 2015. Aefip B.V. is tot vereffenaar benoemd (hierna: de vereffenaar).

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
AVG heeft in eerste aanleg kort samengevat gevorderd Finesse te veroordelen tot betaling aan haar van een bedrag van € 16.220,- te vermeerderen met de contractuele rente van 4% tot 18 oktober 2014, de wettelijke handelsrente vanaf 19 oktober 2014 en de proceskosten. Zij heeft daartoe gesteld dat zij een vordering heeft op Finesse uit hoofde van een rekening-courant verhouding tussen partijen.
4.2
Finesse heeft de vordering weersproken.
4.3
De kantonrechter heeft bij vonnis van 22 augustus 2017 aan AVG een bewijsopdracht verstrekt en bij vonnis van 29 mei 2018 geoordeeld dat AVG in het aan haar opgedragen bewijs is geslaagd en haar vordering toegewezen met veroordeling van Finesse in de kosten van het geding.

5.De beoordeling van de grieven en de vordering

Ontvankelijkheid
5.1
Grief 1richt zich tegen de ontvankelijk verklaring door de kantonrechter van AVG in haar vorderingen. Finesse heeft in de toelichting op de grief aangevoerd dat AVG haar vordering op Finesse had verpand aan ING Bank en ING Bank op 21 mei 2015 mededeling heeft gedaan van haar pandrecht aan Finesse. Dit had tot gevolg dat AVG ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding in eerste aanleg (14 februari 2017) niet meer inningsbevoegd was en niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard in haar vordering. Van toestemming van ING Bank aan AVG om zelfstandig tot inning over te gaan is niet gebleken, aldus Finesse.
5.2
Het hof oordeelt als volgt. Uit de brief van 21 mei 2015 (productie 2 bij memorie van grieven) volgt dat ING Bank aan Finesse mededeling heeft gedaan van haar pandrecht op de vorderingen van AVG op Finesse. Door die mededeling is ING Bank inningsbevoegd geworden (artikel 3:246 lid 1 BW). AVG (de pandgever) heeft Finesse op 14 februari 2017 tot betaling gedagvaard. De pandgever blijft ook nadat het pandrecht aan de schuldenaar is medegedeeld bevoegd in rechte nakoming te eisen met toestemming van de pandhouder of machtiging van de kantonrechter (artikel 3:246 lid 4 BW). De rechter bij wie de vordering werd ingesteld dient alleen dan de schuldeiser (AVG) niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering als de gedaagde in rechte is verschenen en beroep op het pandrecht heeft gedaan en aangetoond is dat de pandhouder geen toestemming aan de pandgever heeft gegeven tot inning van de vordering (HR 18 april 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2349). Bij de kantonrechter heeft Finesse geen beroep op het pandrecht van ING Bank gedaan en aangevoerd dat van een dergelijke toestemming of machtiging geen sprake was en dat AVG daarom niet in haar vordering kon worden ontvangen. Het stond de kantonrechter niet vrij AVG ambtshalve niet-ontvankelijk te verklaren, zodat AVG terecht in haar vordering is ontvangen. De grief faalt. Overigens blijkt uit de door Finesse overgelegde brief van Vesting Finance namens ING van 24 augustus 2018 dat ING AVG toestemming heeft verleend om de procedure ten behoeve van ING voort te zetten.
5.3
De grieven 2 en 3richten zich in essentie tegen het oordeel van de kantonrechter dat het bestaan van een leenovereenkomst tussen AVG en Finesse is bewezen en dat de hoogte van het nog openstaande bedrag in rekening-courant per 31 december 2012 genoegzaam is komen vast te staan. Het hof overweegt als volgt. AVG heeft aan haar vordering op Finesse ten grondslag gelegd een tussen haar en Finesse bestaande rekening-courantverhouding (inleidende dagvaarding nrs. 12 en 20). De kantonrechter heeft in zijn vonnis van
22 augustus 2017 de vordering van AVG echter opgevat als een vordering uit hoofde van geldlening en hiervan werd aan AVG bewijs opgedragen. Door de kantonrechter werd aan AVG opgedragen te bewijzen feiten en omstandigheden waaruit volgt dat ter zake van die geldlening per 31 december 2012 nog een bedrag openstond van € 16.220,-. In dat bewijs heeft de kantonrechter AVG geslaagd geacht.
5.4
Het hof zal eerst beoordelen of sprake is van een rekening-courantverhouding. Een kenmerk van een rekening-courantverhouding is dat de vorderingen van partijen tot hun gezamenlijk beloop door verrekening teniet gaan en niet afzonderlijk worden vereffend. Gelet op het feit dat het twee niet gelieerde vennootschappen betreft, vraagt het bestaan van een rekening-courant verhouding wel enige toelichting. Die wordt niet gegeven.
Het enkele feit dat [C] werkzaam is bij Finesse, zoals door AVG in eerste aanleg is aangevoerd, is daarvoor te mager. Ook de verklaringen van de getuigen scheppen geen duidelijkheid. Getuige [D] heeft verklaard dat over en weer diensten werden verleend, hetgeen door Finesse niet met zoveel woorden wordt weersproken, maar hij heeft geen wetenschap van de wijze waarop de diensten verder financieel werden afgewikkeld of dit in de vorm van een rekening-courant werd verrekend of dat er over en weer werd gefactureerd en betaald. Getuige [E] heeft verklaard dat hij ermee bekend was dat tussen AVG en Finesse een rekening-courantverhouding bestond, maar weet niet waar die rekening-courant voor werd gebruikt, noch het saldo, en spreekt vervolgens over de lening voor de aanschaf van computers die in de jaarrekeningen (samenstelverklaringen) over de boekjaren 2011 en 2012 staat vermeld als ‘vordering Finesse makelaars’ voor een bedrag van
€ 16.220,-. Een rekening-courantverhouding acht het hof dan ook niet bewezen.
5.5
De vraag die resteert is of AVG het bewijs heeft geleverd van het bestaan van een vordering uit hoofde van een overeenkomst van geldlening. Een schriftelijke overeenkomst ontbreekt. Getuige [D] heeft verklaard en dat AVG aan Finesse geld heeft geleend voor de aanschaf van computers. En dat daarop aflossingen zijn gedaan. Getuige [E] heeft verklaard dat AVG een lening heeft verstrekt aan Finesse voor de aanschaf van computerapparatuur en het aanleggen van een netwerk via Slimmer. Het zou gaan om een bedrag van € 9.000,- a € 10.000,- en hij weet niet of de lening al dan niet geheel is afgelost. Er zijn aldus wel aanwijzingen voor het bestaan van een lening van AVG aan Finesse ter zake van automatisering, maar er is geen bewijs geleverd voor de omvang van die geldlening en de hoogte van een eventueel openstaand saldo. De jaarrekeningen, die uitsluitend zijn gebaseerd op de eigen administratie van AVG, geven daaromtrent geen duidelijkheid. De daarin opgenomen bedragen zijn hoger dan waarover de getuigen verklaren. De bedragen sluiten niet aan bij de facturen van Slimmer en een verklaring voor het meerdere wordt niet gegeven. De verklaringen van de getuigen en de andere bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, leiden het hof dan ook tot de conclusie dat AVG ook niet in het bewijs is geslaagd dat zij uit hoofde van geldlening nog een bedrag van € 16.222,- van Finesse kan vorderen.
5.6
De slotsom is dat de grieven 2 en 3 slagen. De bestreden vonnissen zullen worden vernietigd. De grieven
4 en 5behoeven dan ook geen behandeling.
De grieven 6 en 7die betrekking hebben op de toewijzing van de vordering en de proceskosten slagen eveneens. Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof AVG in de kosten van beide instanties veroordelen. De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van Finesse zullen worden vastgesteld op nihil aan verschotten en op € 900,- aan salaris gemachtigde oud (3 punten, € 300,-) en in hoger beroep op € 2.059,- aan verschotten en op € 1.074,- aan salaris advocaat conform het liquidatietarief. Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt de vonnissen van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 22 augustus 2017 en 29 mei 2018 en doet opnieuw recht;
wijst de vorderingen van AVG af;
veroordeelt AVG in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van Finesse wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op nihil voor verschotten en op
€ 900,- voor salaris gemachtigde en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 2.059,- voor verschotten en op € 1.074,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
veroordeelt AVG in de nakosten, begroot op € 157,- met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,- in geval AVG niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. I. Tubben, mr. J.H. Kuiper en mr. L. Janse en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
4 juni 2019.