Behalve deze kindfactoren, is het hof niet (voldoende) gebleken dat de moeder tijdens de omgang aan [de minderjarige] de noodzakelijke continuïteit en veiligheid kan bieden als de pleegouders er -anders dan tot nu toe- niet bij zijn, laat staan bij een (gefaseerde) thuisplaatsing.
De zorgen omtrent de situatie van [de minderjarige] bij de moeder komen voort uit het gedrag van de moeder en/of haar psychische gesteldheid. Zij wenste dat [de minderjarige] niet geboren zou worden en heeft om die reden geprobeerd zichzelf van het leven te beroven. Ze heeft daardoor hun beider gezondheid ernstig in gevaar gebracht. De moeder erkent dat ze toen ziek was en in een crisissituatie heeft gezeten. De moeder is uiteindelijk gedwongen opgenomen geweest met een rechterlijke machtiging.
Vervolgens heeft de moeder voor de geboorte van [de minderjarige] aangegeven dat ze hem ter adoptie wilde afstaan maar is daar een week na de geboorte op terug gekomen. Na de geboorte volhardde de moeder in eerste instantie in haar wens tot adoptie. Ze had geen behoefte aan begeleiding of ondersteuning en wees die af. In het begeleide contact met [de minderjarige] maakte de moeder in eerste instantie ook nauwelijks emotioneel contact met [de minderjarige] . Die situatie is inmiddels verbeterd.
De GI heeft nadat duidelijk werd dat de moeder de adoptie niet meer wilde, voortvarend gehandeld. Door het gedrag dat de moeder liet zien heeft de GI besloten dat de moeder onderzocht diende te worden om meer te weten te komen over haar psychisch functioneren en haar vaardigheden als moeder. Daartoe is beslissingsdiagnostiek aangevraagd bij het NIFP en is een forensisch psychiatrisch en psychologisch onderzoek uitgevoerd, waarover op respectievelijk 16 april 2018 en 11 april 2018 rapporten zijn uitgebracht. Daaruit blijkt dat dat de moeder ingrijpende gebeurtenissen heeft meegemaakt en dat bij haar sprake is van traumaproblematiek. Beide deskundigen hebben in hun rapport aangegeven dat behandeling van de moeder noodzakelijk is. Uit het forensisch psychologisch onderzoek blijkt dat de moeder lichamelijk en geestelijk ontregeld kan raken wanneer de draaglast in verhouding tot haar draagkracht te groot wordt. Deze disbalans kan veroorzaakt worden door externe triggers/uitlokkers. Het risico bestaat dat zij op deze momenten niet in staat is voldoende responsief op [de minderjarige] te reageren, waardoor [de minderjarige] onvoldoende zorg krijgt en eveneens kan ontregelen. Dit kan escalerend werken en meer stress, spanning en ontregeling bij de moeder veroorzaken. Uit het forensisch psychiatrisch onderzoek blijkt dat er een aanzienlijke kans is dat de moeder onder invloed van psychosociale stressfactoren (opnieuw) posttraumatische klachten en symptomen gaat ontwikkelen. Door dergelijke klachten kan ze opnieuw moeite hebben om haar emoties en impulsen te reguleren, vermoeid raken en minder alert worden. Op dat moment bestaat het risico dat, als [de minderjarige] aan haar is toevertrouwd, zij hem in een onveilige situatie zou kunnen brengen.
De moeder heeft er na de geboorte steeds aan vastgehouden dat ze beter is en - anders dan de deskundigen aangeven - geen behandeling nodig heeft. Zij heeft ook niet met de GI willen spreken over de geconstateerde zorgen, waardoor ook niet bespreekbaar is geweest welke hulpverlening passend is.
De moeder stelt dat ze beter is, maar heeft die stelling niet met stukken onderbouwd, zoals met een verklaring van een hulpverlener of hulpverlenende instantie of deskundige, terwijl vaststaat dat de moeder tot nu toe niet behandeld is. Enkel de verklaring van de moeder en de vader dat het beter gaat met de moeder, rechtvaardigt niet de conclusie dat haar psychische gesteldheid blijvend is verbeterd en zij thans wel voor [de minderjarige] kan zorgen, ook als nieuwe problemen zich voordoen. Dat de moeder aan haar eigen ontwikkeling werkt door taalles en rijlessen te volgen, en inpakwerk te doen, zegt daarover onvoldoende.