Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep. De vader, verzoeker in hoger beroep, had op 23 oktober 2018 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 23 februari 2018, waarin de voornaam van de zoon van partijen was gewijzigd op verzoek van de moeder. Het hof heeft vastgesteld dat het ingediende beroepschrift niet compleet was, omdat essentiële stukken ontbraken, waaronder het verzoekschrift tot voornaamswijziging van de moeder en een volledig exemplaar van de bestreden beschikking. Ondanks herhaalde verzoeken van het hof aan de advocaat van de vader, mr. W.P.A. Vos, om de ontbrekende stukken in te dienen, zijn deze nooit aangeleverd. Het hof heeft de vader meerdere kansen geboden om het verzuim te herstellen, maar zonder resultaat. Tijdens de mondelinge behandeling op 13 mei 2019 heeft het hof geconstateerd dat de vader en zijn advocaat niet tijdig de benodigde stukken hebben overgelegd, wat in strijd is met de goede procesorde. Het hof heeft daarom geoordeeld dat de vader niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep, omdat de zaak niet op een behoorlijke wijze behandeld kon worden door het ontbreken van essentiële stukken. De beslissing is genomen door de rechters J.G. Idsardi, G.M. van der Meer en M. Weissink, en is op 28 mei 2019 in het openbaar uitgesproken.