ECLI:NL:GHARL:2019:4613

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 mei 2019
Publicatiedatum
28 mei 2019
Zaaknummer
200.216.740
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtspersoon met wie is gecontracteerd en toewijzing van buitengerechtelijke kosten

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om de vraag met welke rechtspersoon [appellant] heeft gecontracteerd. [Appellant] heeft een vordering ingesteld tegen [geïntimeerde] voor een bedrag van € 6.371,51, vermeerderd met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke kosten. De rechtbank had eerder de vordering afgewezen, maar [appellant] is in hoger beroep gegaan. Het hof heeft vastgesteld dat [geïntimeerde] ten tijde van de overeenkomst de handelsnaam 'BE Precision Technology' voerde, terwijl de vennootschap BE Precision Technology B.V. niet meer bestond. Het hof concludeert dat [appellant] er op basis van de omstandigheden van het geval vanuit mocht gaan dat zij met [geïntimeerde] contracteerde. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vordering van [appellant] toe, inclusief de gevorderde wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De kosten van de procedure worden ook toegewezen aan [appellant].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.216.740
(zaaknummer rechtbank Gelderland, locatie Apeldoorn, 5362759)
arrest van 28 mei 2019
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellant],
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
in eerste aanleg: eiseres, gedaagde in verzet,
hierna: [appellant],
advocaat: mr. M. Blok,
tegen:
de stichting
[geïntimeerde],
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde, eiseres in verzet,
hierna: [geïntimeerde],
advocaat: mr. A. Gras.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van de procedure tot dan toe verwijst het hof naar het in deze zaak gewezen tussenarrest van 26 maart 2019.
1.2
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit de antwoordakte van [geïntimeerde] van 23 april 2019.
1.3
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1
[medewerker SCBE] (hierna: [medewerker SCBE]) heeft op 17 november 2014 overleg gevoerd met [appellant], waarbij [medewerker SCBE] een visitekaartje heeft afgegeven waarop is vermeld: “
BE Precision Technology” en “
[adres]” (hierna: het visitekaartje).
2.2
Onder verwijzing naar dat overleg heeft [appellant] op 9 december 2014 een offerte met nummer N1411146-B uitgebracht, gericht aan BE Precision Technology B.V., ter attentie van [medewerker SCBE], ter zake van de koop van 2 Mass flow controllers, inclusief bijbehorende producten, voor een prijs van in totaal € 5.094,00 (exclusief BTW).
2.3
In een e-mail van 10 december 2014, met onderwerp “
Re: [appellant] quotation N1411146 – BE Precision Technology B.V. – Bezoek 17-11-2014”, heeft [medewerker SCBE] aan [appellant] onder meer geschreven: “
graag willen we de complete set bestellen overeenkomstig de laatste offerte”.
2.4
[appellant] heeft op 28 januari 2015 de apparatuur afgeleverd op het adres [leveradres] (het bezoekadres van [geïntimeerde]). [appellant] heeft op 29 januari 2015 de apparatuur gefactureerd. De factuur, ten bedrage van € 6.178,26 (inclusief BTW) en met factuurnummer 1540104 (hierna: de factuur), is gericht aan BE Precision Technology B.V. op het adres [factuuradres]
2.5
[medewerker SCBE] heeft op 29 juni 2015 een e-mail gestuurd aan [appellant], naar aanleiding van een e-mail van [appellant] waarin zij aangeeft dat de factuur nog niet is betaald, waarin hij onder meer heeft geschreven: “
we kennen de factuur. Er is een probleem met de cashflow en het bedrijf werkt er hard aan om dit op te lossen”.
2.6
[geïntimeerde] heeft op (boekdatum) 30 september 2015 € 1.000,00 betaald aan [appellant] met de omschrijving “
Factuur:1540104 (…)”.
2.7
Graydon Incasso B.V. (hierna: Graydon) heeft namens [appellant] op 13 april 2016 BE Precision Technology (zonder de toevoeging B.V.) gesommeerd tot betaling van een bedrag van € 6.346,06 (inclusief wettelijke rente en kosten). Op 4 mei 2016 heeft Graydon BE Precision Technology opnieuw gesommeerd tot betaling, nu voor een bedrag van € 6.371,51. Op 17 mei 2016 heeft de door [appellant] ingeschakelde advocaat [geïntimeerde] “
h.o.d.n. Be Precision Technology B.V. t.a.v. de heer [medewerker SCBE]”gesommeerd tot betaling van € 6.371,51.
2.8
[medewerker SCBE] heeft op 9 augustus 2016 een e-mail gestuurd aan de door [appellant] in verband met de betekening van het verstekvonnis ingeschakelde deurwaarder. Hij heeft de deurwaarder onder meer geschreven: “
Naar aanleiding van het dossier willen we graag dit bedrag in termijnen betalen”.
2.9
Het uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel van [geïntimeerde] vermeldt bij handelsnamen onder andere: “
BE Precision Technology” en bij bezoekadres “
Bosrand 105, 8075 BL Elspeet”. [medewerker SCBE] is blijkens dat uittreksel voorzitter, secretaris en penningmeester van [geïntimeerde]. Blijkens de handelsregisterhistorie heeft [geïntimeerde] van 1 januari 2014 tot 1 april 2015 het adres [adres] als vestigingsadres gehad.
2.1
Het uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel van BE PT Nederland B.V. (hierna: BE PT) vermeldt dat die vennootschap is opgehouden te bestaan omdat geen bekende baten meer zijn met ingang van 1 juli 2015. Blijkens de handelsregisterhistorie heeft BE PT van 23 december 2011 tot en met 8 oktober 2013 de handelsnaam “BE Precision Technology” gevoerd.
2.11
Het uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel van BE Systems Netherlands B.V. (hierna: BE Systems) vermeldt dat die vennootschap is opgehouden te bestaan omdat geen bekende baten meer zijn met ingang van 15 januari 2016.
2.12
BE Systems heeft nooit de (handels)naam “BE Precision Technology” gevoerd.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
[appellant] heeft in eerste aanleg – samengevat – gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling van € 6.371,51, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 5 mei 2016 over € 5.178,26, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de procedure. [appellant] stelt dat zij met [geïntimeerde] een overeenkomst heeft gesloten en dat zij op grond daarvan de koopsom voor de door haar geleverde goederen te vorderen heeft van [geïntimeerde]. Als vast komt te staan dat zij niet heeft gecontracteerd met [geïntimeerde], stelt [appellant] dat [geïntimeerde] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door misbruik te maken van het identiteitsverschil tussen de rechtspersonen [geïntimeerde] en BE PT en/of BE Systems.
3.2
[geïntimeerde] betwist dat er een overeenkomst tot stand is gekomen tussen haar en [appellant]. [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg – samengevat – aangevoerd dat niet zij maar BE PT, althans BE Systems met [appellant] heeft gecontracteerd. [geïntimeerde] betwist daarnaast dat zij onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellant].
3.3
De rechtbank heeft bij verstek de vordering van [appellant] toegewezen en, in verzet, bij vonnis van 8 maart 2017 (waarbij het hof begrijpt dat de datum van het vonnis in de processtukken in hoger beroep (9 maart 2017) op een kennelijke verschrijving berust), het verstekvonnis vernietigd, de vordering alsnog afgewezen en [appellant] veroordeeld om het op basis van het verstekvonnis geïnde bedrag te betalen aan [geïntimeerde]. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen heeft [appellant] drie grieven gericht die erop neerkomen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen overeenkomst tot stand is gekomen tussen [appellant] en [geïntimeerde] (grief I), dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] niet onrechtmatig heeft gehandeld door misbruik te maken van het identiteitsverschil tussen [geïntimeerde], BE PT en BE Systems (grief II) en dat de rechtbank derhalve ten onrechte de vordering heeft afgewezen (grief III).
3.4
In de kern gaat deze zaak allereerst om de vraag met wie [appellant] heeft gecontracteerd. Het antwoord op deze vraag hangt af van hetgeen partijen daaromtrent jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden. Voorts geldt in het algemeen dat omstandigheden die hebben plaatsgevonden nadat een rechtshandeling is verricht, medebepalend kunnen zijn voor de uitleg daarvan (zie Hoge Raad 18 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2741).
3.5
Vast staat dat [medewerker SCBE] niet handelde voor zichzelf, maar namens een rechtspersoon. [geïntimeerde] voerde ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst de handelsnaam “BE Precision Technology”. Deze handelsnaam is vermeld op het visitekaartje dat [medewerker SCBE] heeft overhandigd aan [appellant] bij de bespreking die heeft geleid tot de offerte. [geïntimeerde] was op dat moment de enige rechtspersoon die die handelsnaam voerde. BE Precision Technology B.V. bestond toen al niet meer onder die statutaire naam en ook BE PT (de nieuwe statutaire naam van de vennootschap per 8 oktober 2013) voerde volgens haar handelsregisterhistorie de handelsnaam BE Precision Technology B.V. niet (meer). Er was op dat moment ook niet een andere besloten vennootschap waarbij [medewerker SCBE] betrokken was die volgens het handelsregister die handelsnaam voerde. [geïntimeerde] heeft nog aangevoerd dat BE PT die handelsnaam in de praktijk nog wel gebruikte, maar zij heeft dat onvoldoende onderbouwd. [medewerker SCBE] was van [geïntimeerde] de voorzitter, penningmeester en secretaris. [medewerker SCBE] heeft de offerte, die is gericht aan BE Precision Technology B.V., zonder toelichting of commentaar geaccepteerd. Daarnaast is van belang dat de levering door [appellant] van de goederen heeft plaatsgevonden op het adres [leveradres], waar [geïntimeerde] haar bezoekadres had ten tijde van de aflevering. De factuur is door [appellant] verzonden naar het adres [factuuradres], waar [geïntimeerde], zo blijkt uit haar handelsregisterhistorie, ten tijde van de levering haar vestigingsadres had. Ook heeft [geïntimeerde] op 30 september 2015 € 1.000,00 betaald aan [appellant] onder vermelding van het factuurnummer van de factuur. Weliswaar mag [geïntimeerde] ook voor een derde betalen, maar dat zij daarvan op dat moment blijk heeft gegeven, is niet gebleken. Dat heeft [medewerker SCBE] pas gedaan bij e-mail van 8 juli 2016. Daar komt bij dat ten tijde van die betaling BE PT niet meer bestond en dat [medewerker SCBE] op 9 augustus 2016, terwijl BE PT en BE Systems niet meer bestonden, een betalingsregeling wilde treffen voor het restant van de openstaande factuur. Deze feiten en omstandigheden rechtvaardigen de conclusie dat [appellant] ervan uit mocht gaan dat zij contracteerde met een rechtspersoon met de (handels)naam “BE Precision Technology”. Dat was [geïntimeerde]. Dat [appellant] er aanvankelijk kennelijk ten onrechte vanuit is gegaan dat de rechtspersoon een besloten vennootschap betrof en daarom op de offerte en de factuur aan de handelsnaam abusievelijk “B.V.” heeft toegevoegd, maakt dat niet anders. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat uit de doelomschrijving van [geïntimeerde] in het handelsregister niet kan worden afgeleid dat zij zich ook bezighoudt met de koop en verkoop van zaken. Dat de bespreking tussen [appellant] en [medewerker SCBE] zou hebben plaatsgevonden op het kantoor van BE Systems aan de [adres] (wat [appellant] overigens heeft betwist) acht het hof onvoldoende zwaarwegend om te concluderen dat [appellant] om die reden er niet vanuit mocht gaan dat zij met “BE Precision Technology” zaken deed, zeker nu (ook) [geïntimeerde], blijkens haar handsregisterhistorie, op dat adres ([adres]) was gevestigd ten tijde van de bespreking op 17 november 2014.
3.6
Uit een en ander volgt dat er een overeenkomst tot stand is gekomen tussen [appellant] en [geïntimeerde]. Door [geïntimeerde] zijn geen feiten aangevoerd en te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, tot een andere conclusie leiden, zodat aan bewijslevering niet wordt toegekomen.
3.7
De eerste en de derde grief slagen. Het vonnis zal worden vernietigd en de vordering van [appellant] zal worden toegewezen. De tweede grief behoeft geen bespreking meer.
3.8
[appellant] maakt aanspraak op vergoeding van wettelijke handelsrente over € 5.178,26. Nu haar vordering tot betaling op grond van de eerste grondslag, nakoming van de betalingsverbintenis uit de overeenkomst tussen [geïntimeerde] en [appellant], zal worden toegewezen, zal de onweersproken vordering tot betaling van de wettelijke handelsrente vanaf 5 mei 2016 eveneens worden toegewezen.
3.9
Ten slotte maakt [appellant] aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. [appellant] baseert die vordering op artikel 6:96 lid 2 sub c BW. Omdat betaling van de factuur uitbleef, ook nadat [appellant] [geïntimeerde] meerdere malen had verzocht om tot betaling over te gaan (productie 5 bij dagvaarding), was het redelijk dat [appellant] derden heeft ingeschakeld om incassomaatregelen te nemen tegen [geïntimeerde]. Daarmee is voldaan aan de eerste redelijkheidstoets van artikel 6:96 BW. Graydon heeft [geïntimeerde] twee keer gesommeerd te betalen (productie 6 bij dagvaarding), waarna de advocaat van [appellant] [geïntimeerde] heeft gesommeerd tot betaling (productie 7 bij dagvaarding). Volgens artikel 6:96 lid 5 BW in samenhang met het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) geldt voor een vordering als de onderhavige dat de schuldenaar genormeerde vergoeding verschuldigd is ongeacht de aard en omvang van de verrichte incassohandelingen. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten (€ 633,91) komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief, en voldoet daarmee aan de tweede redelijkheidstoets, en zal worden toegewezen.
3.1
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [appellant] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 77,75
- griffierecht € 471,00
totaal verschotten € 548,75
- salaris advocaat € 768,00 (2 punten x (oude) tarief I € 384)
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellant] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 83,51
- griffierecht € 716,00
totaal verschotten € 799,51
- salaris advocaat € 1.138,50 (1,5 punt x tarief I € 759,00)

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis in verzet van de rechtbank Gelderland, locatie Apeldoorn, van 8 maart 2017 en, opnieuw recht doende,
veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellant], tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te betalen een bedrag van € 6.371,51 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW over een bedrag van 5.178,26 vanaf 5 mei 2016 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [appellant] wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 548,75 voor verschotten en op € 768,00 voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 799,51 voor verschotten en op € 1.138,50 voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief, alles te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] in de nakosten, begroot op € 157,00, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,00 in geval [geïntimeerde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.A. Dozy, F.J.P. Lock en J.H. Steverink en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2019.