ECLI:NL:GHARL:2019:4608

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 mei 2019
Publicatiedatum
28 mei 2019
Zaaknummer
200.208.502
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over geheimhoudingsbeding en intellectuele eigendom met betrekking tot het concept Woonpensioen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 mei 2019 uitspraak gedaan in een hoger beroep dat was ingesteld door [appellant] tegen Torenstad Verzilverd Wonen B.V. en Stichting Woonbedrijf Ieder1. De kern van het geschil betreft de vraag of Torenstad en Ieder1 het geheimhoudingsbeding hebben geschonden dat [appellant] had bedongen met betrekking tot zijn concept Woonpensioen. Het hof oordeelt dat het concept Verzilverd Wonen, dat door Torenstad op de markt is gebracht, wezenlijk afwijkt van het concept Woonpensioen. [appellant] kan de algemene kenmerken van zijn concept niet monopoliseren door middel van een geheimhoudingsbeding. Daarnaast is de rechtsvordering van [appellant] uit afgebroken onderhandelingen verjaard. De rechtbank had eerder de vordering van [appellant] afgewezen, en het hof bevestigt deze beslissing, waarbij het ook de proceskostenveroordeling aanpast. Het hof concludeert dat er geen sprake is van wanprestatie of onrechtmatige daad door Torenstad en Ieder1, en dat de vorderingen van [appellant] niet toewijsbaar zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.208.502
(zaaknummer rechtbank Gelderland C/05/296700)
arrest van 28 mei 2019
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] , gemeente De Bilt,
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [appellant],
advocaat: mr. J.G.M. Roels,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Torenstad Verzilverd Wonen B.V.,
gevestigd te Zutphen,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: Torenstad,
advocaat: mr. N.C. Beun,
en
de stichting
Stichting Woonbedrijf Ieder1,
gevestigd te Deventer,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: Ieder1,
advocaat: mr. J. Becker.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 16 oktober 2018 hier over. Het verdere verloop blijkt uit het proces-verbaal van de meervoudige comparitie van partijen op 22 januari 2019. Ter comparitie heeft het hof arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1
[appellant] is econoom. Hij heeft in de jaren ’90 van de vorige eeuw een concept uitgewerkt dat woningeigenaren met een gering inkomen in staat stelt door overdracht van hun woning aan een financieel sterke partij hun inkomen te verhogen zonder dat zij hun woning behoeven te verlaten. Hij heeft het concept de naam Woonpensioen gegeven, welke naam hij als woordmerk in 1994 door een medewerker heeft laten deponeren bij het BBIE. Hij heeft het concept in 1996 fiscaal laten doorrekenen door KPMG Meijburg & Co. Uit de notitie van KPMG worden de volgende passages geciteerd:
“(p. 1) Onder de naam “Woonpensioen” is een nieuw en creatief marktconcept ontwikkeld dat naast de bestaande oudedagsvoorziening een inkomen beschikbaar stelt voor senioren. Hierbij dient het eigen huis, dat de eigenaar kan blijven bewonen, als bron voor dit aanvullend besteedbaar inkomen.
Ook na afloop van een tevoren overeengekomen periode kan de deelnemer, dan wel de hem of haar overlevende echteno(o)t(e), levenslang in het huis blijven wonen. Hij of zij ontvangt dan geen uitkering zoals tijdens de overeengekomen periode het geval was, maar desgewenst een lijfrente, aan te kopen uit de zogenaamde slotuitkering.
(...)
De rechtspersoon die Woonpensioen in de markt brengt (hierna: WP) koopt economisch eigendom woning van de contracterende particulier (hierna: de deelnemer). Deelnemer behoudt het recht van gebruik en bewoning van deze woning tot overlijden dan wel verhuizing. Deelnemer behoeft ter zake van het gebruik van de bewoning geen vergoeding aan WP te betalen. (…) Overige gebruikerskosten komen voor rekening deelnemer. Deelnemer verkrijgt gedurende de looptijd van het contract een uitkering van WP. (...)
(p. 2) Met de kans op voortijdige verhuizing wordt geen rekening gehouden. Bij einde van het contract vindt juridische levering van pand plaats dan wel zoveel later als WP dat wenst. (...)
(p. 4) Praktisch bezien is vermijding overdrachtsbelasting bij begin contract derhalve slechts te realiseren indien de vorm zou worden gekozen van een economische en juridische overdracht bij einde contract. (...)
(p. 5) Een zeer belangrijk aspect voor de inkomstenbelasting is het karakter van de uitkeringen welke deelnemer van WP ontvangt. Uit de documentatie blijkt dat boeking geschiedt als bevoorschottingsschuld. (...)
Contractueel is overeengekomen dat de opgelopen leenstand inclusief gecumuleerde rente met gesloten beurs wordt verrekend bij einde van het contract. Zulks is in wezen op te vatten als een compensatie met de schuldig gebleven koopsombetaling.”
2.2
[appellant] heeft in 1999 een brochure onder de naam
“Woonpensioen™ .... een logisch vervolg!”samengesteld, waarin het product Woonpensioen wordt beschreven. Uit de brochure worden de volgende passages geciteerd:
“(p. 2) De kern van de bijgaande beschrijving kan getypeerd worden als het gedeeltelijk liquide maken van het vermogen dat vastligt in de eigen woning van senioren. Hierbij kan een eigenaar met gebruikmaking van een aantal onder de werktitel Woonpensioen™ ontwikkelde faciliteiten, levenslang van een periodieke substantiële uitkering genieten met (desgewenst) het behoud van zijn bestaande wooncomfort.
Aan de zijde van Woonpensioen is er naast de activiteit op het terrein van de marktbewerking en verkoop, ook sprake van de commerciële en juridische verwerving van onroerende zaken en beheertaken.
Hiervoor zijn enige opties ontwikkeld waarvan de kern in het bijgaande document wordt beschreven en nader toegelicht.
Conceptuele aanpassingen en verfijningen zullen vervolgens bij de uitvoering verder op de praktijk worden afgestemd.
Om dit project een gunstige marktintroductie en succesvol tot ontwikkeling te brengen is samenwerking met enkele bestaande marktpartijen van belang. Zoals met name de werkzaamheden op het terrein van financiering en de beheertaken van het vastgoed ‘Woonfonds’. Het is evident dat hieruit aanvullende synergie ontstaat. (...)
(p. 3) Daar waar sprake is van het element leeftijd in relatie tot statistische levensduur, zijn de gepresenteerde berekeningen mede geënt op de levensduurverwachting volgens de cijfers van het Actuarieel Genootschap en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).
(p. 5) Voor het liquide maken zijn diverse varianten denkbaar, met als uitersten enerzijds een éénmalige uitkering en anderzijds een levenslang aanvullend pensioen. Vooral dat laatste aspect zal in dit document in detail worden bezien. Alternatieven zijn beschikbaar doch worden slechts genoemd in relatie tot het in beeld brengen van de overige mogelijkheden.
Allereerst is het belang om de toekomstige (bij overlijden) waarde van de woning te beschouwen. Verder is de levensduurverwachting, in eerste aanleg in samenhang met de leeftijd van de betreffende kandidaat van betekenis; in deze periode ontstaan immers renteverplichtingen indien de beoogde transactie tot stand komt.
Deze beide factoren bepalen de huidige netto contante waarde (NCW) van de woning indien een keuze voor het genot van de bewoning blijft bestaan, terwijl deze huidige contante waarde (HCW) de basis vormt voor de hoogte van een éénmalige ‘afkoopsom’ of toekomstige periodieke uitkering (waarin de toekomstige renteverplichtingen reeds zijn verrekend. (...)
(p. 6) Bij ruilalternatieven kunnen sommige van deze lasten als dan niet worden opgenomen. (...)
(p. 10) - Een derde mogelijkheid gaat als volgt:
Op de onroerende zaak (het object) wordt direct een schuld (voor-gefincieerd) geplaatst van (t.b.v. bijgaande berekeningen) 80% van de getaxeerde verkoopwaarde in ‘bewoonde staat’.
Dit bedrag wordt aangewend voor de verstrekking van een Woonpensioen (voorlopig als werktitel zo omschreven!) die direct ingaat. Conform afspraak vindt via de eerste uitkering een verrekening plaats van de transaktiekosten.
Het Woonpensioen kan administratief (interne cessie) aan de financier gecedeerd worden als zekerheid voor de betaling van de rente en/of andere titel. De kosten van rente wordt via de financier verrekend en in het deelnemers -exploitatieschema opgenomen.
Indien de deelnemer later (in vrijheid en precies zoals het hem past) zou overwegen om te verhuizen, wordt afhankelijk van de gekozen vorm, het nog resterende Woonpensioen uitgekeerd dan wel op dezelfde voet elders in porties voorgezet. Komt de deelnemer te (p. 11) overlijden dan wordt in samenhang met de gekozen vorm, een eventuele slotuitkering aan de nabestaande(n) gedaan.
Aan de zijde van de exploitant komt de onroerende zaak via het Woonfonds beschikbaar en kan in afhankelijkheid van de te kiezen strategie voor verdere exploitatie en/of verkoop worden ingezet. (...)
(p. 19) - op objecten waar Woonpensioen (als aspect van haar handelen) het economisch en onherroepelijke eigendom van verwerft (het recht voor het vestigen van een hypotheek zou overigens reeds voldoende zijn), kan zij een krediet vestigen van (stel) 80% van de verkoopwaarde (ongeacht de tijdsduur) zolang de kredietrente maar wordt voldaan resp. adminstratief wordt vastgelegd: bovendien onder de conditie dat boetevrij mag (maar niet moet) worden afgelost; (...)
(p. 21) De overeenkomst tussen de deelnemer en het Woonpensioen houdt de volgende hoofdzaken in:
- Woonpensioen verkrijgt na taxatie de betrokken onroerende zaak in handen door koop op basis van ‘bewoonde staat’. De deelnemer draagt via een notariële akte de economisch eigendom van de woning over aan Woonpensioen, resp. het Woonfonds. Contractueel zijn alle genoemde aspecten zoals het onderhoud, de exploitatielasten de jaarlijks te verrekenen kosten voor de onroerende zaaksbelasting, eventuele waterschaps- en/of rioolbelasting, opstal en de eventuele kosten van achterstallig onderhoud etc. zijn daarin opgenomen. De betrokken deelnemer behoudt als langstlevende’ het recht op de bewoning. De aankoopsom wordt na verrekening van de transaktiekosten, bij de met haar samenwerkende financiële instelling geplaatst;
- gedurende de statistische ‘looptijd’ (van - stel - 13 jaar) wordt aan deze deelnemers periodiek een aantrekkelijke uitkering verstrekt.
(...)
Indien de deelnemer gedurende de looptijd verhuist, wordt de juridische eigendom overgedragen en de uitkering volgens schema vervolgd (voorzover deelnemer in leven is). De (adminstratieve) schuld van de deelnemer blijft dan groeien volgens schema (IB-voordeel blijft bestaan).
Bij beëindiging vanwege de overeengekomen en bereikte looptijd en voorzover de deelnemer in leven is, wordt de overeenkomst eveneens afgewikkeld:
- het administratieve rekenschema wordt met gesloten beurzen afgewikkeld en de vooraf afgesloten dekking t.g.v. de overschrijding van de statistische levensduurverwachting treedt in de plaats van de oorspronkelijke uitkering. Naar verwachting zal die uitkering al na een korte periode door het Woonfonds zelf gefinancierd kunnen worden (...).”
2.3
In de brochure komt een afbeelding voor waarin de uitwerking van het concept is weergegeven en die er als volgt uitziet:
2.4
[appellant] is in 1999 samen met [de adviseur], die hem adviseerde in fiscale en financiële zaken, in overleg getreden met [de onderhandelingspartner], bestuurder en aandeelhouder van Nivo Projecten B.V. (hierna: Nivo) over het op de markt brengen van het concept Woonpensioen. [appellant] en [de adviseur] waren met [de onderhandelingspartner] in contact gekomen via bemiddeling door [bemiddelaar], bestuurder van OMT Beheer B.V. [appellant] en [de adviseur] gingen er vanuit dat [de onderhandelingspartner] mede onderhandelde ten behoeve van Hanzewonen, de rechtsvoorganger van Ieder1, en dat Hanzewonen geïnteresseerd was in samenwerking met [appellant] in het op de markt brengen van het concept Woonpensioen. Op een zeker moment nam [de medewerker van Aedes], werknemer van Aedes, de vereniging van woningstichtingen, aan de zijde van [de onderhandelingspartner] deel aan de besprekingen.
2.5
Uit een fax van [appellant] aan [de onderhandelingspartner] van 7 juni 1999 wordt het volgende geciteerd:
vertrouwelijk
(...)
Op hoofdlijnen:
Voor het product WP is een aantal varianten beschikbaar.
Grofweg:
1) een die gebruik maakt van een financiële partij, doch verder zich voorlopigzelfstandigop de markt presenteert. De uit te keren gelden zouden in dat geval door een financiële partij gegarandeerd kunnen worden. Dit alternatief was tot voor kort nog onderwerp van overleg met
2) de optie die uitgaat van eensamenwerkingmet een bekende en sterke marktpartij en waarbij Woonpensioen b.v. kan optreden als een werkmaatschappij.
2.1
Een samenwerking als onder 2) beschreven, heeft onze voorkeur omdat de deelnemer in relatie tot de waarde van de onroerende zaak het hoogst mogelijke rendement kan verkrijgen op basis van de vooraf vast te leggen voorwaarden. Ook indien de (rente)vergoeding op een lager percentage uitkomt blijft het rendement hier hoog. Ook de sterfte heeft qua rendement en opbrengst voor de met Woonpensioen samenwerkende partij(en) hier een uitermate gunstig effect.
• op een modaal contract met een financieringsbedrag van gemiddeld ƒ 225.000,- en een (gefixeerde/gemiddelde) looptijd van 10-13 jaar resteert ƒ 155.000,-;
• het verkregen registergoed is op basis van de economische overdracht en de daarop af te sluiten geldlening ‘goudgarant’ want zij ligt vast voor de duur van de overeengekomen looptijd. Zij die de statistische levensduur overschrijden worden a. gecompenseerd door de vroegere sterfte
b. hiervoor wordt een fonds opgezet waarvoor de gelden deels worden opgebracht door de eerdere sterfte en een (gering) premiebedrag via de geldlening;
• bij sterfte of voortijdig vertrek wordt het registergoed liquide gemaakt danwel, indien de markt negatief zou zijn, vastgehouden en b.v. (tijdelijk) verhuurd;
• op basis van de periodiek gereserveerde kosten zoals de post ‘onderhoud’ en ‘opstalverz.’ is samengesteld over deze looptijd ƒ 35.000,- beschikbaar;
• voor een aanvullende ‘Slotuitkering’ ± ƒ 50.000,- (ook dit bedrag is afhankelijk van de met de financiële partij in te richten afspraken).
• er kan bovendien een certificaat worden afgegeven dat recht geeft op een aandeel in de jaarlijkse (over)winst.
Een opzet voor samenwerking
(...)
- WP en deelnemende Coöperatie(s) zijn de aandeelhouder in een werkmaatschappij ‘X’;
- (...) Via deze organisatie lopen de transacties. Verkregen panden worden overgedragen aan de betrokken Coöp. met het recht/optie van een contractuele verkrijging en op basis van de wensen en mogelijkheden, het onderhoud etc. gedurende de looptijd.
(Een te bespreken alternatief is dat de betrokken Coöp. direct het economisch eigendom verwerft door betaling van de verkrijgingsprijs (in ‘bewoonde’ staat) en dat na verrekening die som wordt aangewend voor het ‘Woonpensioen’ zoals toegelicht en beschreven. In de leveringsvoorwaarden wordt de definitieve datum van levering opgenomen, of zoveel eerder. Bij die optie is naar de zijde van een prospect/deelnemer tevens ‘vertrouwen’ meeverkocht.)
(...)
- voor de uitkering ‘Woonpensioen’ en de benutting van de geldbelegging kan de werkMij. Coöp/WP vervolgens een financiële partij aantrekken. Het uit te keren ‘Woonpensioen’ kan afhankelijk van de te kiezen samenwerkingsvorm nu aanzienlijk toenemen omdat er nu geen geld geleend behoeft te worden. De koopsom is hier te beschouwen als een voorschot voor een uitgestelde opbrengst. (…)”
2.6
[appellant] en [de onderhandelingspartner] hebben op 14 juli 1999 een bespreking gehad. Uit het door [appellant] opgestelde verslag van 26 juli 1999 wordt het volgende geciteerd ([appellant] is [appellant] en [de onderhandelingspartner] ):
“2) over de definitieve opzet en inrichting van het Woonfonds zijn betrokkenen van mening om dit voor te leggen aan Meijburg Tevens is het een gemeenschappelijke wens om de grote lijn nog even tegen het licht te houden bij Meijburg.
(...)
2.2) [appellant] zal i.o. met [de adviseur] de insteek bespreken voor een verdere verkenning van een financiële samenwerking met een bankpartij (Fortis heeft belangstelling maar er zijn meerdere gegadigden);
3) [appellant] met bijval van een ieder, is van mening dat we “de indruk moeten vermijden in de sfeer van vrijblijvendheid te opereren”. Het is mede naar potentiële partij(en) toe gewenst d.m.v. een juridische-structuur, aan te geven dat er kan worden ingestapt in een vehicel;
(...)
4) [de onderhandelingspartner] zal i.o. met zijn intermediair binnen de Corporatie de hoofdlijnen van het document in de ‘week’ zetten en een tussentijdse oriëntatie arrangeren met enkele deelnemers. Hun bijdrage zal tussen de 1.5 en 2.5 miljoen bestaan;
(...)
6) [de onderhandelingspartner] wil na terugkomst van z’n vakantie (1608) met [de adviseur] en [appellant] zo spoedig mogelijk aan tafel op basis van de definitieve comparanten van ‘Woonpensioen i.o.’ de aandelenpositie vast te stellen. [de onderhandelingspartner] is o.m. van mening dat door b.v. frequente toetreding van nieuwe Corporaties het kapitaal zal uitbreiden waardoor ook een onderlinge wijziging van de invloedsverhouding kan ontstaan.”
2.7
Uit een brief van [bemiddelaar] van 31 augustus 1999 blijkt dat partijen op dat moment dachten aan de opzet van een franchiseachtige structuur, waarbij aan woningstichtingen de mogelijkheid wordt geboden een eigen organisatie op basis van het Woonpensioenconcept op te bouwen en waarbij een rechtspersoon met de naam Woonpensioen als franchisegever zou optreden, waarin onder meer [appellant], [de adviseur], [de onderhandelingspartner] en [bemiddelaar] aandelen zouden verwerven.
2.8
Uit een fax van [appellant] aan [de onderhandelingspartner] van 17 november 1999 wordt het volgende geciteerd:
“U heeft na uitvoerige bespreking met de corperatie en grondige studie van de vertrouwelijke documenten van ‘Woonpensioen’ verklaard dit project gezamenlijk en op exclusieve basis d.w.z. in nauwe samenwerking met de coperatie, uit te willen voeren.
Alvorens met de verdere opzet/invulling over te gaan heeft u de heer [de adviseur] en mij verzocht medewerking te willen verlenen om u in de gelegenheid te stellen een laatste externe en strikt neutrale expertise uit te laten voeren bij Tillighast in Amsterdam.
Naast de beoordeling van de verschillende rekenmodellen wenst u ook een externe visie op de markt en de haalbaarheid van de in de rapportage opgenomen modellen.
Dit onderzoek zal, zo heeft u ons verzekerd, op strikt vertrouwelijke basis worden uitgevoerd in opdracht van Nivo Projecten (resp. uw onderneming) enVerzilverd Wonen (onder welke naam de corperatie c.q. Torenstad bijvoorkeur zou willen deelnemen).
Naar verwachting zal het resultaat van dit onderzoek ultimo januari beschikbaar komen.
Wederzijds gaan wij uit van een positieve uitkomst waarna u vervolgens ons een schriftelijk voorstel zult toezenden met uw visie op de nader te regelen financiële verhouding. Waarbij dezerzijds wordt opgemerkt dat u hebt aangegeven e.e.a. reeds in de week te hebben gezet bij potentiële partijen voor de beoogde samenwerking.
Op basis van deze afspraak zijn wij derhalve accoord dat u de eerder aan u ter beschikking gestelde documenten voor dit hierbij omschreven doel, onder uw verantwoording overdraagt aan Tillinghast.”
2.9
Uit een fax van [bemiddelaar] aan [de adviseur] van 22 december 1999 worden de volgende passages geciteerd:
“(..) Op vertrouwelijke basis kan ik u mededelen, dat de woningbouwcorporatie Hanzewonen (via een eigen investerings-maatschappij) bereid is aan een nieuw op te richten onderneming een budget van 1 miljoen gulden te beschikking te stellen. Deze onderneming heeft als “werktitel” op dit moment “Verzilverd Wonen”, Hanzewonen krijgt (behoudt) in deze onderneming een aandeel van 50-60%. Mijn voorstel is het 50%, het voorstel van [de onderhandelingspartner] is 60%.
De overige 40-50% komen in handen van de tweede aandeelhouder van ‘Verzilverd Wonen’. Deze tweede aandeelhouder is het eveneens op te richten WAP (Woonpensioen Aandelen Pakket). De verdeling van de aandelen in deze onderneming is 40% [de onderhandelingspartner] 40% “Woonpensioen Oud” en 20% derden ([de medewerker van Aedes] en [persoon 1]).
(...)
De constructie waarover nu met [de onderhandelingspartner] overeenstemming bestaat (eindelijk!) is als volgt: WAP neemt de rechten op Woonpensioen (model; naam; concept) over van Woonpensioen Oud tegen een bedrag van 300.000 gulden. Dit bedrag blijft WAP verschuldigd aan Woonpensioen tot het moment dat WAP dit bedrag kan betalen uit opbrengsten. Als OMT als aandeelhouder gaat optreden dient OMT eerst van Woonpensioen Oud te kopen (tegen dezelfde voorwaarden).
(...)
Inmiddels zijn wij (OMT) ook in contact gekomen met een andere woningbouwcorporatie (buiten het circuit van [de onderhandelingspartner] om) die grote belangstelling heeft. Een “deal” hiermee vergt echter nog zeker 6 maanden. Deze periode komt prachtig overeen met de benodigde ontwikkeltijd (5 maanden) in samenwerking Hanzewonen. Wellicht zal de exploitatie ook middels franchise plaatsvinden in dat geval kan deze corporatie later inschuiven.”
2.1
In opdracht van Nivo heeft Tillinghast - Towers Perrin (hierna: Tillinghast) begin 2000 een aantal sessies met de hiervoor genoemde personen gehad over het concept van Woonpensioen, zoals dat tijdens de besprekingen verder vorm was gegeven en daarover op 9 februari 2000 gerapporteerd. [bemiddelaar] heeft naar aanleiding van de tweede sessie bij Tillinghast op 4 februari 2000 een memo opgesteld die onder meer is gericht aan [de onderhandelingspartner], aan [de adjunct-directeur], die op 1 april 2000 in dienst zou treden van Torenstad als adjunct-directeur en aan [de medewerker van Torenstad], die op 1 oktober 2000 in dienst zou treden van Torenstad. [bemiddelaar] heeft op 3 april 2000 een memo aan [de onderhandelingspartner] en [de adjunct-directeur] gestuurd met daarin voorlopige conclusies en aanbevelingen. Onder punt 1 van de conclusies wordt beschreven dat wordt uitgegaan van de techniek van periodieke uitkeringen in de vorm van een lijfrente en onder punt 6 dat de minimumleeftijd voor mannen op 72 en voor vrouwen op 79 jaar geldt bij een oneindige lijfrente en 5 jaar eerder als van een eindige looptijd wordt uitgegaan.
2.11
Op 3 mei 2000 heeft [de onderhandelingspartner] aan [appellant] een concept voor een overeenkomst gestuurd, waarbij Devamo B.V. als verkopende partij van het concept Woonpensioen is vermeld en als kopende partij Koriënt IV B.V. [de adviseur] is bestuurder en indirect aandeelhouder van Devamo. Op grond van artikel 1 verkoopt Devamo het concept Woonpensioen voor ƒ 300.000 aan Koriënt IV, waarbij de aandeelhouder van Koriënt IV verder 40% van de aandelen in Koriënt IV aan Devamo zou overdragen. In de considerans is vermeld dat Koriënt IV de bij deze overeenkomst verworven rechten inbrengt in Torenstad (aangeduid als: Verzilverd Wonen B.V.) en dat Torenstad Projectontwikkeling de verdere ontwikkeling van Woonpensioen binnen Torenstad financiert.
2.12
[appellant] heeft in een fax aan [de onderhandelingspartner] van 4 mei 2000 gereageerd op het concept. Het overleg tussen partijen is daarna gestokt, omdat [de onderhandelingspartner] en [de medewerker van Aedes] geen contact opnamen met [appellant] en [de adviseur] ondanks hun verzoeken. Uit de verklaring van [bemiddelaar], zoals door mr. Roels opgetekend in diens brief van 24 maart 2017 en door [bemiddelaar] geaccordeerd, volgt dat [de onderhandelingspartner] op enig moment tegen hem zou hebben gezegd dat het met Woonpensioen niets zou worden omdat de daaraan ten grondslag gelegde berekeningen te rooskleurig waren.
2.13
Begin 2001 zijn Torenstad en Hanzewonen gestart met het concept “Verzilverd Wonen” dat ouderen in staat zou stellen zorgeloos in hun eigen huis te blijven wonen. Het concept hield in dat Hanzewonen de woning kocht van de eigenaar - doorgaans een oudere - waarop de woning aan Hanzewonen werd overgedragen onder voorbehoud van een levenslang vruchtgebruik. De prijs was gebaseerd op de marktwaarde van de woning en de vermoedelijke duur van de verdere bewoning door de eigenaar. Met de koopsom zou de eigenaar in staat zijn zijn hypotheek af te lossen en/of zijn liquiditeit te verhogen.
2.14
Torenstad is onder de naam Koriënt I B.V. op 23 december 1999 opgericht. Koriënt IV B.V. is op dezelfde dag opgericht. Bestuurder en aandeelhouder van beide vennootschappen was Introvast Beheer B.V. (hierna: Introvast). De stichting Godelinde hield de aandelen in Introvast, waarvan tot 1 maart 2000 de echtgenote en schoonvader van [de onderhandelingspartner] het bestuur vormden en daarna [de onderhandelingspartner]. Koriënt I B.V. heeft op 7 juli 2000 de domeinnaam
“Torenstad Verzilverd Wonen B.V.”geregistreerd. Op 10 juli 2001 heeft Koriënt I B.V. haar naam gewijzigd in Torenstad Verzilverd Wonen B.V. (Torenstad, geïntimeerde sub 1). Op 26 november 2001 is Marschpoort Holding B.V., een vennootschap uit de Torenstad-groep (een groep rechtspersonen die aanvankelijk actief was vooral in de telecomsector en daarna vooral in de vastgoedsector), bestuurder geworden van Torenstad en heeft zij 80% van de aandelen in Torenstad verworven. Op 31 december 2002 heeft Bedrijven Beheer Torenstad B.V. volgens [appellant] alle aandelen in Torenstad verworven en volgens Torenstad 75% van de aandelen.
2.15
Hanzewonen is door een juridische fusie op 26 juni 2006 opgegaan in Ieder1.

3.De motivering van de beslissing in het principaal hoger beroep

3.1
In deze procedure vordert [appellant] van Torenstad en Ieder1 - na wijziging van eis in hoger beroep - dat het hof voor recht verklaart dat Torenstad en Ieder1 wanprestatie hebben gepleegd en/of onrechtmatig hebben gehandeld en/of in strijd met de redelijkheid en billijkheid hebben gehandeld en/of ongerechtvaardigd zijn verrijkt en deswege aansprakelijk zijn voor de daardoor door [appellant] geleden en te lijden schade, alsmede vergoeding van die schade met wettelijke rente daarover, nader op te maken bij staat. Hij werkt de aansprakelijkheid aldus uit dat [de onderhandelingspartner] is opgetreden als vertegenwoordiger van Torenstad en Ieder1 en daarom Torenstad en Ieder1 bindt (voor zover het rechtshandelingen van vóór de oprichting van Torenstad betreft: door bekrachtiging ex art. 2:203 BW), althans dat de gedragingen van [de onderhandelingspartner] in het maatschappelijk verkeer hebben te gelden als gedragingen van Torenstad en Ieder1. Volgens hem hebben Torenstad en Ieder1 de jegens [de onderhandelingspartner] bedongen geheimhouding ten aanzien van de bijzonderheden van Woonpensioen geschonden en daardoor wanprestatie gepleegd. Verder hebben Torenstad en Ieder1 volgens [appellant] zijn concept Woonpensioen commercieel geëxploiteerd en daarbij gebruik gemaakt van zijn investeringen in tijd, creativiteit en kosten voor het concept zonder zijn toestemming en zonder een passende tegenprestatie overeen te komen. Dit een en ander is volgens [appellant] in de gegeven omstandigheden onrechtmatig, althans in strijd met de redelijkheid en billijkheid, althans te beschouwen als onrechtmatig profiteren van wanprestatie of ongerechtvaardigde verrijking.
3.2
De rechtbank heeft bij vonnis van 13 juli 2016 de vordering van [appellant] afgewezen. Hiervan is [appellant] in hoger beroep gekomen onder aanvoering van twee grieven.
3.3
Torenstad en Ieder1 hebben zich op nietigheid van de appeldagvaarding beroepen, omdat [appellant] niet bestaat. Zij hebben wel een persoon met de naam [appellant] kunnen traceren. Dit verweer wordt verworpen, omdat over de identiteit van [appellant] tussen partijen geen misverstand heeft bestaan, te weten [appellant] , met de roepnaam [appellant]. Het bezwaar van Torenstad tegen de wijziging van eis wordt verworpen. Het geding is door de wijziging van eis niet onredelijk vertraagd en Torenstad heeft zich in haar memorie van antwoord uitgebreid verweerd tegen de vordering van [appellant].
3.4
Grief 1 richt zich tegen de feitenvaststelling door de rechtbank. Het hof heeft de feiten opnieuw vastgesteld en heeft daarbij rekening gehouden met grief 1 die daarom verder geen behandeling behoeft.
3.5
Grief 2 richt zich tegen rechtsoverweging 4.2 van het bestreden vonnis, waarin de rechtbank de verweren van Torenstad en Ieder1 uit de conclusies van antwoord heeft weergegeven, heeft overwogen dat het op de weg van [appellant] had gelegen in het licht van deze verweren zijn stellingen van een nadere onderbouwing te voorzien en bij gebreke van deze nadere onderbouwing de vorderingen heeft afgewezen. De gegrondheid van de grief kan in het midden blijven. Hierna zullen de stellingen van [appellant] alsnog op hun merites worden beoordeeld. Het hof zal eerst de vorderingen van [appellant] tegen Torenstad onderzoeken en daarna die tegen Ieder1.
De vorderingen tegen Torenstad
3.6
[appellant] heeft, bijgestaan door [de adviseur], onderhandeld met [de onderhandelingspartner], bijgestaan door [de medewerker van Aedes], over het op de markt brengen van het concept Woonpensioen. [appellant] heeft gesteld dat met [de onderhandelingspartner] geheimhouding is overeengekomen over de inhoud van het concept Woonpensioen. Hij heeft daarbij gewezen op het vertrouwelijke karakter van zijn brief van 7 juni 1999 (zie 2.5) en op de afspraak met [de onderhandelingspartner] om het onderzoek door Tillinghast op strikt vertrouwelijke basis te laten plaatsvinden (zie 2.8, zie ook de brief van [bemiddelaar] van 22 november 1999, productie 29 bij memorie van grieven). Torenstad heeft betwist dat zij met [appellant] geheimhouding is overeengekomen.
3.7
Het hof overweegt dat het op grond van de in 3.6 genoemde correspondentie voor [de onderhandelingspartner] duidelijk moest zijn dat [appellant] vertrouwelijk wilde onderhandelen over de exploitatie van zijn concept Woonpensioen en dat het een schending van die vertrouwelijkheid zou zijn om de onderhandelingen met [appellant] af te breken om vervolgens een identiek of vergelijkbaar concept op de markt te brengen en daarmee openbaar te maken. Onderzocht moet daarom onder meer worden of Torenstad het concept Woonpensioen heeft overgenomen, althans op hoofdlijnen, zoals [appellant] stelt, of dat Torenstad een ander concept op de markt heeft gebracht, zoals Torenstad aanvoert.
3.8
[appellant] heeft de overeenkomsten tussen Woonpensioen en Verzilverd Wonen benadrukt (nrs. 68-78 van de memorie van grieven), Torenstad de verschillen (onder meer nrs. 188-237 van haar memorie van antwoord). Torenstad heeft verder aangevoerd het concept Verzilverd Wonen zelf te hebben ontwikkeld (zie met name de verklaring van [de adjunct-directeur] ter comparitie van 16 mei 2017). Het hof stelt voorop dat het algemene idee om de overwaarde van de woning van een oudere bewoner te gebruiken voor een aanvulling op het pensioen, niet door [appellant] aan de hand van een geheimhoudingsbeding kan worden gemonopoliseerd. Torenstad heeft erop gewezen dat in de verslagen van Tillinghast melding van vergelijkbare initiatieven is gemaakt (nr. 35 e.v. van haar memorie van antwoord). De door [appellant] in nr. 69 van de memorie van grieven genoemde punten (senioren als doelgroep, verkoop van de woning tegenover een levenslang woonrecht en de koopsom als saldo van de marktwaarde verminderd met de lasten voor de koper) zijn algemene kenmerken voor concepten om ouderen met enerzijds een laag pensioen en anderzijds een overwaarde in hun woning in staat te stellen hun bestedingsruimte te verhogen en kunnen niet door [appellant] worden gemonopoliseerd. Dat de kern van zowel Woonpensioen als van Verzilverd Wonen is dat de bewoner het saldo ontvangt van de marktwaarde van de woning, verminderd met de lasten die voor de koper ontstaan door het voortgezette gratis gebruik van de woning door de bewoner en de kosten van (achterstallig) onderhoud en andere bijkomende kosten gedurende de periode van voortgezette bewoning door de deelnemer, impliceert daarom niet zonder meer dat [de onderhandelingspartner] en mogelijk ook Torenstad het geheimhoudingsbeding met [appellant] hebben geschonden.
3.9
Het hof ziet met name de volgende verschillen tussen de beide concepten:
1. Bij Woonpensioen wordt de woning eerst bij overlijden of verhuizen van de deelnemer aan het Woonfonds overgedragen, terwijl bij Verzilverd Wonen de eigendom van de woning meteen wordt overgedragen aan de woningstichting onder voorbehoud van een aan het leven van de bewoner(s) gekoppeld vruchtgebruik. Bij deze weergave past een kanttekening, te weten dat uit de door [appellant] op de website van Hanzewonen en Torenstad gevonden informatie zou blijken dat de woning werd verkregen door het
“Woonfonds”, een rechtspersoon waarin Hanzewonen voor 75% en Torenstad voor 25% participeerden (nr. 42 van de memorie van grieven). Torenstad heeft aangevoerd dat oprichting van zo’n rechtspersoon bij de verdere ontwikkeling van het concept is vervallen (nr. 156 van de memorie van antwoord) en dat de woning kennelijk werd verworven door de woningstichting.
2. Bij Woonpensioen wordt een percentage van de marktwaarde aan de deelnemer ter beschikking gesteld, welk bedrag wordt geleend bij een financiële instelling/partij, uit welk bedrag een periodieke uitkering wordt voldaan, terwijl bij Verzilverd Wonen de woningstichting een bedrag ineens uitkeert dat door de bewoner(s) vrij te besteden is, bijvoorbeeld ten behoeve van de aflossing van de hypotheek. Bij deze weergave past ook een kanttekening, te weten dat [de adjunct-directeur] tegenover Cobouw heeft verklaard dat bij Verzilverd Wonen de ouderen ook kunnen kiezen voor een jaarlijkse uitkering in plaats van een bedrag ineens (nr. 70 van de memorie van grieven en zie het voorbeeld dat [de medewerker van Torenstad] geeft op p. 2 van het artikel in de Telegraaf van 24 april 2009, productie 57 bij de memorie van grieven). Torenstad heeft daarop aangevoerd dat de variant van een periodieke uitkering nagenoeg niet voorkwam (nr. 194 van haar memorie van antwoord).
3. De looptijd van Woonpensioen is eindig, waarbij de deelnemer de mogelijkheid heeft een lijfrente af te sluiten voor de periode na afloop, terwijl bij Verzilverd Wonen sprake is van eenmalige transactie. Ook hier past een kanttekening: blijkens opgave op de eigen website van Torenstad kende ook zij een optie met een lijfrente (optie 3, zoals vermeld op de 3e bladzijde van productie 60 bij de memorie van grieven).
4. Voor Woonpensioen geldt in beginsel een minimumleeftijd van 73 jaar, terwijl die voor Verzilverd Wonen bij 55 jaar ligt.
3.1
Het hof oordeelt dat de verschillen groter zijn dan de overeenkomsten en dat Torenstad daarom voldoende afstand heeft gehouden van het concept Woonpensioen. De direct op de koop volgende eigendomsoverdracht, de vestiging van het beperkte recht van vruchtgebruik en het ontbreken van een werkmaatschappij die de woning in eigendom verkrijgt en het ontbreken van de betrokkenheid van een bank en een verzekeringsmaatschappij maken van Verzilverd Wonen een wezenlijk ander product. Ook al zouden Torenstad en Hanzewonen aanvankelijk hebben overwogen de woningen te laten aankopen door een werkmaatschappij en ook al zouden de deelnemers opties hebben gehad voor een periodieke uitkering en een lijfrente, dan nog neemt dat niet weg dat het concept Verzilverd Wonen wezenlijk anders is dan het concept Woonpensioen. [appellant] heeft in het licht van het verweer van Torenstad onvoldoende uitgewerkt dat Torenstad gebruik heeft gemaakt van door hem ontwikkelde, vertrouwelijke statistische en/of actuariële informatie, zodat dit punt niet in de afweging kan worden betrokken. Omdat [appellant] onvoldoende nader heeft uitgewerkt dat beide concepten in essentie identiek zijn, gaat het hof voorbij aan het bewijsaanbod in nr. 129 van de memorie van grieven en in zijn pleitnota (p. 2).
3.11
Tijdens de comparitie op 22 januari 2019 is uitgebreid stilgestaan bij dit voor een groot deel aan de stukken van [appellant] ontleende verweer van Torenstad uit haar memorie van antwoord en heeft [appellant] alle ruimte gekregen daartegenover zijn eigen stellingen te plaatsen. [appellant] en zijn advocaat hebben verklaard dat in weerwil van het verweer van Torenstad de overeenkomsten tussen Woonpensioen en Verzilverd Wonen groter zijn dan de verschillen. Deze reactie is in de eerste plaats te algemeen en in de tweede plaats in het licht van de opsomming in 3.9 onjuist. Uit die opsomming blijkt immers dat er wezenlijke verschillen bestaan tussen het concept Woonpensioen en het concept Verzilverd Wonen. Aan het begin van de comparitie is erbij stilgestaan dat van [appellant] niet kan worden gevergd te reageren op alle stellingen die Torenstad en Ieder1 in hun uitgebreide memories van antwoord hebben aangevoerd en dat deze dus niet als onweersproken mogen worden aangemerkt. Dit geldt echter niet voor een verweer, dat door het hof ter comparitie als belangrijk is bestempeld en de kern van het geschil betreft, dat van feitelijke aard is en ten aanzien waarvan [appellant] aan de hand van herhaalde vragen van het hof alle gelegenheid heeft gehad zijn visie daarover te geven en dat ook al tijdens de comparitie van aanbrengen van 16 mei 2017 bij monde van [de adjunct-directeur] aan de orde is gesteld door zijn verklaring dat Torenstad het concept zelf had ontwikkeld en dat hij destijds niet bekend was met [appellant].
3.12
De slotsom van het voorgaande is dat [de onderhandelingspartner] door via zijn vennootschap Torenstad het concept Verzilverd Wonen op de markt te brengen zijn geheimhoudingsverplichting niet heeft geschonden. Eventuele toerekening van zo’n schending aan Torenstad is daarom evenmin aan de orde. Voor zover [appellant] zijn vordering tegen Torenstad op deze grondslag baseert, kan zij niet slagen.
3.13
Voor aansprakelijkheid van [de onderhandelingspartner]/Torenstad op de grond dat [de onderhandelingspartner] de hem vertrouwelijk meegedeelde informatie over Woonpensioen heeft gebruikt als inspiratie om zonder schending van die vertrouwelijkheid een eigen concept op de markt te brengen, ziet het hof gezien de vrijheid van concurrentie geen basis. Mogelijk zou daarvan sprake kunnen zijn in bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld als [de onderhandelingspartner] [appellant] had benaderd met het vooropgezette plan van hem ten eigen bate informatie te verkrijgen zonder een werkelijke samenwerking te beogen, maar van dergelijke omstandigheden is niet gebleken. Om dezelfde reden slaagt ook de vordering uit ongerechtvaardigde verrijking niet. Ten slotte kan ook niet een uit de redelijkheid en billijkheid voortvloeiende verplichting worden aangenomen die meebrengt dat [de onderhandelingspartner]/Torenstad na beëindiging van de onderhandelingen had behoren af te zien van het op de markt brengen van een met Woonpensioen vergelijkbaar product. Evenmin is er sprake van het onrechtmatig profiteren door Torenstad van de wanprestatie door [de onderhandelingspartner], nu van dat laatste immers geen sprake is.
3.14
Voor zover [appellant] zijn vordering baseert op schending van een uit de redelijkheid en billijkheid voortvloeiende verplichting om onderhandelingen niet op een onaanvaardbare wijze af te breken of op een onrechtmatige afbreking van onderhandelingen (nr. 85 van de memorie van grieven), slaagt het beroep van Torenstad op verjaring. Op enig moment in 2000 was voor [appellant] duidelijk dat [de onderhandelingspartner]/Torenstad niet verder wilde onderhandelen over zijn concept Woonpensioen. Op dat moment was hij bekend met zijn schade en de aansprakelijke persoon of personen. In de brief van 20 november 2004 valt geen schriftelijke aanmaning te lezen met betrekking tot een op deze grondslag gebaseerde vordering, zodat de verjaring van die rechtsvordering niet is gestuit door die brief. De grondslag van aansprakelijkheid uit afgebroken onderhandelingen wijkt immers zowel juridisch als feitelijk af van een die is gebaseerd op schending van een contractuele verplichting, zoals een geheimhoudingsclausule, en de overige hiervoor besproken grondslagen en het daaraan ten grondslag gelegde feitencomplex. De brief kan daarom niet worden uitgelegd als een aanmaning die ook de verjaring van een op aansprakelijkheid uit afgebroken onderhandelingen gebaseerde rechtsvordering stuit (HR 23 mei 1997, ECLI:NL:HR:2004:ZC2377,
NJ1997/531,
Beauty World Wide/Bayer). Dat brengt mee dat de rechtsvordering op enig moment in 2005 is verjaard.
3.15
Uit het voorgaande volgt dat [appellant] geen vordering op Torenstad heeft en dat het vonnis van de rechtbank in zoverre moet worden bekrachtigd.
De vordering tegen Ieder1
3.16
Ieder1 heeft aangevoerd dat zij met [appellant] en het concept Woonpensioen onbekend was (zie de verklaring van [de bestuurssecretaris], bestuurssecretaris van Ieder1, tijdens de comparitie van 16 mei 2017 en uitgewerkt in nrs. 21 e.v. van haar memorie van antwoord in principaal hoger beroep). Zij heeft betwist dat [de onderhandelingspartner] volmacht had haar te vertegenwoordigen. In de door [appellant] overgelegde correspondentie tussen juni 1999 en mei 2000 en de in het geding overgelegde verklaringen van [de adviseur] en [bemiddelaar] is niet eenmaal een medewerker van Hanzewonen vermeld en ook niet dat [de onderhandelingspartner] als gevolmachtigde van Hanzewonen optrad. Verder blijkt niet dat de correspondentie ook naar Hanzewonen is gestuurd. Tegenover dit een en ander heeft [appellant] niet meer gesteld dan dat [de onderhandelingspartner] zich heeft gepresenteerd als vertegenwoordiger van Hanzewonen (nrs. 19 e.v. van de memorie van grieven). Zij heeft bewijs aangeboden van haar stelling dat [de onderhandelingspartner] een volmacht van Hanzewonen had (nr. 90 van de memorie van grieven). Gezien de ontkenning door Ieder1, aangevuld met het verweer [appellant] niet te kennen en het volledig ontbreken in de correspondentie van enig teken van betrokkenheid van Hanzewonen, had het op de weg van [appellant] gelegen nader uit te werken, waarom [de onderhandelingspartner] namens Hanzewonen gevolmachtigd was. Dat heeft zij niet gedaan, zodat het hof aan die stelling voorbijgaat. Aan bewijs over die stelling wordt niet toegekomen. Verder heeft [appellant] niet gesteld dat eventuele onbevoegdheid van [de onderhandelingspartner] aan Ieder1 moet worden toegerekend. Een en ander betekent dat de vorderingen van [appellant] tegenover Ieder1 gebaseerd op schending van een geheimhoudingsverplichting of op schending van een precontractuele verplichting, niet voor toewijzing in aanmerking komen.
3.17
Bovendien geldt ook voor Ieder1 dat zij heeft betwist dat het concept Verzilverd Wonen een ongeoorloofde nabootsing is van het concept Woonpensioen (zie bijv. nrs. 66 e.v. van haar conclusie van antwoord). Verwijzend naar de in 3.9 e.v. uiteengezette argumenten overweegt het hof dat Ieder1 ook om die reden niet aansprakelijk is tegenover [appellant]. Ook op dit punt moet het vonnis van de rechtbank worden bekrachtigd.

4.De motivering van de beslissing in het incidenteel hoger beroep

4.1
Torenstad en Ieder1 hebben in eerste aanleg de redelijke en evenredige proceskosten ex artikel 1019h Rv gevorderd. De rechtbank heeft deze vordering afgewezen op de grond dat de zaak geen handhaving van een recht van intellectuele eigendom betrof (rechtsoverweging 4.4 van het bestreden vonnis). Zij heeft [appellant] veroordeeld tot betaling aan Torenstad en Ieder1 van de geliquideerde proceskosten. Daartegen richten zich de grieven van zowel Torenstad als Ieder1 in hun ieder voor zich ingestelde incidentele hoger beroep. De grieven zijn gegrond. [appellant] heeft op p. 6-7 van de inleidende dagvaarding gesteld dat Torenstad en Ieder1 inbreuk hebben gemaakt op zijn intellectueel product. In de brieven van 20 november 2004 stelt [appellant] dat Torenstad, respectievelijk Ieder1 een grove inbreuk op zijn auteursrecht hebben gemaakt. De stelling over inbreuk op een aan [appellant] toekomend auteursrecht is in de brieven van 3 juni 2009 herhaald en uitgewerkt en is er bovendien op gewezen, dat als Torenstad, respectievelijk Ieder1 het aan zouden laten komen op een procedure, [appellant] de redelijke en evenredige proceskosten ex artikel 1019h Rv zou vorderen. Zowel Torenstad (nrs. 14 en 29 van haar conclusie van antwoord) als Ieder1 (nrs. 42 e.v. van haar conclusie van antwoord) heeft de stellingen van [appellant] opgevat als mede omvattende een inbreuk op het aan hem toekomende auteursrecht op het concept Woonpensioen en hebben zich daartegen verweerd. Naar het oordeel van het hof hebben Torenstad en Ieder1 gezien de stelling in de inleidende dagvaarding omtrent inbreuk op een intellectueel product en de daaraan voorafgaande correspondentie zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat zij zich dienden te verweren tegen een hun verweten inbreuk op een aan [appellant] toekomend auteursrecht. Dat wordt niet anders als [appellant] tijdens de comparitie van 20 mei 2016 die grondslag van zijn vordering zou hebben laten varen. De kosten zijn dan immers al gemaakt.
4.2
Dit betekent dat de procedure in eerste aanleg mede zag op handhaving van een recht van intellectuele eigendom zoals bedoeld in artikel 1019 Rv en dat [appellant] had moeten worden veroordeeld in de redelijke en evenredige proceskosten, zoals bedoeld in artikel 1019h Rv, voor zover het de kosten betreft die kunnen worden toegerekend aan de gestelde inbreuk op een auteursrecht. Het hof is van oordeel dat de vordering van [appellant] een gemengde grondslag heeft, te weten schending van een geheimhoudingsverplichting en van een auteursrecht en zal 50% van de kosten toerekenen aan iedere grondslag. De kosten zijn gemaakt na inwerkingtreding van artikel 1019h Rv, zodat dit artikel van toepassing is. Dat de gestelde auteursrechtinbreuk dateert van vóór dit tijdstip brengt niet mee dat het artikel niet van toepassing is. De stellingen van [appellant] omtrent zijn onbekendheid met toepassing van artikel 1019h Rv, zijn status als particulier en die van Torenstad en Ieder1 als rechtspersoon, de uurtarieven van de advocaten, de inzet van meerdere advocaten en de hoeveelheid uren besteed aan de conclusies van antwoord passeert het hof, omdat zij zijn meegewogen in de beslissing over de gemengde grondslag en de in 4.3 aan de orde komende toepassing van de indicatietarieven en dat zij voor het overige niet kunnen leiden tot een andere beslissing omtrent de proceskosten.
4.3
Het hof zal het vonnis van de rechtbank op dit punt vernietigen en [appellant] veroordelen om zowel aan Torenstad als aan Ieder1 de helft van het indicatietarief voor een eenvoudige bodemzaak (0,5 x € 8.000 = € 4.000) te betalen en verder de helft van het door de rechtbank toegepaste liquidatietarief (0,5 x € 904 = € 452). Torenstad en Ieder1 hebben hogere bedragen over de periode tot de comparitie van 20 mei 2016 gevorderd, maar hebben niet voldaan aan de hoge eisen die aan de motivering worden gesteld om een hoger bedrag dan het indicatietarief toegewezen te krijgen (zie nr. 6, laatste alinea van de indicatietarieven 2014).

5.Slotsom in het principaal en incidenteel hoger beroep

5.1
De grieven in het principaal hoger beroep falen en die in de incidentele hoger beroepen slagen. Het bestreden vonnis moet op het punt van de proceskostenveroordeling worden vernietigd en voor het overige worden bekrachtigd.
5.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van het principaal hoger beroep en de incidentele hoger beroepen veroordelen. Ieder1 heeft tijdens de comparitie van 22 januari 2019 zijn eis ter zake van de proceskostenveroordeling verminderd tot het liquidatietarief. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Torenstad, respectievelijk Ieder1 zullen worden vastgesteld op ieder € 718,00 voor griffierecht en op € 3.222,00 voor salaris advocaat (3 punten van tarief II).
5.3
Als niet weersproken zal het hof ook de door Ieder1 gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Gelderland van 13 juli 2016, echter alleen voor zover het de rechtsoverwegingen 4.4 en 4.5 en onderdeel 5.2 van het dictum betreft en ten aanzien van onderdeel 5.2 in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [appellant] tot betaling van de proceskosten van de eerste instantie, aan de zijde van Torenstad begroot op € 613 wegens griffierecht en op € 4.452 voor salaris advocaat en aan de zijde van Ieder1 begroot op € 613 wegens griffierecht en op € 4.452 voor salaris advocaat, in beide gevallen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van dit arrest tot aan de dag van algehele voldoening en de nakosten, berekend zonder betekening op € 131 en te verhogen met € 68 met betekening;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Torenstad vastgesteld op € 718,00 voor verschotten en op € 3.222 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Ieder1 vastgesteld op € 718,00 voor verschotten en op € 3.222 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
veroordeelt [appellant] in de nakosten van Ieder1, begroot op € 246, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82 in geval [appellant] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. F.J. de Vries, A.E.B. ter Heide en S.C.P. Giesen, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2019.