Uitspraak
[appellant],
Univé,
1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep
Ter voorbereiding op de getuigenverhoren heeft Univé bij akte een productie overgelegd.
Univé heeft afgezien van het doen horen van getuigen.
2.2. Verder over de grieven
november 2012berust op een kennelijke vergissing. Uit de (te bewijzen) stellingen van [appellant] volgt dat de shovel volgens hem in
oktober 2012, voorafgaand aan de verzekering van de shovel bij Univé, is gekocht.
De verzekerde shovel betrof een Weidemann CX50, zodat [appellant] dient te bewijzen dat hij een dergelijke shovel in oktober 2012 heeft gekocht en dat hij op 23 augustus 2013 rechthebbende was op een dergelijke shovel.
20 september 2018 van de strafkamer van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, in het geding gebracht, waarbij [appellant] is veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaren wegens oplichting (vier feiten), (medeplegen van) valsheid in geschrift (twee feiten), (medeplegen van) poging tot oplichting (twee feiten) en schuldheling. Deze feiten zijn gepleegd in de jaren 2011 tot en met 2014 en betreffen, kort gezegd, enkele gevallen van verzekeringsfraude. Bij dit vonnis is [appellant] vrijgesproken van de hem ook tenlastegelegde oplichting van Univé betreffende de kwestie die in deze procedure centraal staat.
Univé heeft er terecht op gewezen dat in het strafvonnis is overwogen dat bij de verzekeringsfraude enkele malen sprake was van valse facturen en dat uit het vonnis blijkt dat verklaringen van getuigen (een dierenarts en een broer van [appellant] ) op elkaar waren afgestemd.
Deze getuigen staan in een nauwe relatie tot [appellant] en/of zijn, als zijn werknemer, van hem afhankelijk. Een dergelijke relatie bergt altijd al het gevaar in zich dat verklaringen op elkaar zijn afgestemd, en daardoor niet betrouwbaar zijn. Dat gevaar is hier nog groter gelet op wat in het strafvonnis is overwogen over getuigenverklaringen die op elkaar zijn afgestemd.
aan” en daarachter in geschreven tekst “
Spexgoor Stables gaanderen”. Rechtsboven staat de gedrukte tekst “
van” en daarachter geschreven “
T. Chevalling Stroe”. In het midden van de bon staat de gedrukte tekst “
hierbij ontvangt u” aangekruist en daarachter, handgeschreven, “
1 shovel weideman 1350 cx” en daaronder “
2009 bwjr”, vervolgens daaronder “€
45.000= contant”, met daarachter een handtekening. Helemaal onderaan is achter de gedrukte tekst “
datum” geschreven “
16-11-2012” en rechts onderaan staat achter de gedrukte tekst “
handtekening” dezelfde handtekening als achter “
contant”.
De bon kan naar het oordeel van he hof niet in het voordeel van [appellant] bijdragen aan het bewijs. Daartoe is het volgende redengevend.
Vervolgens is de transactie ook niet verwerkt in de zakelijke boekhouding van [appellant] . De shovel is, zo volgt uit de verklaring van [appellant] bij gelegenheid van de comparitie in hoger beroep, gekocht ten behoeve van de bedrijfsvoering. Het betrof een investering, zodat verwacht mocht worden dat de transactie zakelijk geboekt zou worden. [appellant] heeft geen duidelijke verklaring gegeven voor het ontbreken van een administratieve verantwoording van deze uitgave.. Aanvankelijk heeft hij verklaard dat de shovel met zwart geld is betaald, en bij gelegenheid van genoemde comparitie heeft hij aangegeven dat de aankoop met privégeld is gefinancierd.
Opmerkelijk is bovendien dat in de door [appellant] bij de politie gedane aangifte van diefstal een waarde van € 30.000,- voor de shovel is opgegeven. De verklaring van [appellant] dat hij deze waarde niet heeft opgegeven, overtuigt niet. Niet valt in te zien dat de politieagent die de verklaring heeft opgenomen uit zichzelf een waarde van € 30.000,- heeft opgeschreven. De stelling van [appellant] dat hij diverse hulpstukken bij de shovel heeft gekocht, overtuigt evenmin. In het kader van het door Univé gehouden onderzoek heeft [appellant] verklaard dat hij de shovel heeft gekocht met een balenklem, rolkooi en zwaailamp. De balenklem is volgens zijn aangifte bij de politie ook gestolen. Het hof neemt, in het voordeel van [appellant] , aan dat hij bedoeld heeft aan te geven dat daarnaast ook de rolkooi en het zwaailicht zijn gestolen. In de memorie van grieven heeft [appellant] aangevoerd dat hij daarnaast een grondbak, een mestklem, een puinbak en palletklem en een balenvork van Chevalling heeft gekocht, maar als getuige heeft hij verklaard dat hij (naar het hof, in het voordeel van [appellant] begrijpt, naast het zwaailicht en de rolkooi) drie hulpstukken heeft gekocht, te weten een grondbak, een balenklem en een mestschuiver. [appellant] heeft, in het licht van het verweer van Univé, niet onderbouwd dat de grondbak en de mestschuiver (de balenklem is volgens hem ook gestolen en dan ook inbegrepen in het aan de politie opgegeven bedrag van € 30.000,-) het verschil tussen € 45.000,- en € 30.000,- kunnen verklaren.
Ten slotte is de op de bon vermelde verkoopprijs van € 45.000,- opmerkelijk hoog. De heer [F] , directeur van Weidemann, heeft verklaard dat een nieuwe Weidemann shovel (met beschermdak) in 2013 € 42.000,- inclusief BTW en een balenklem € 1.500,- exclusief btw kostte. De normale prijs voor een Weidemann shovel uit 2009 met zwaailicht, rolbeugel en balenklem, was in 2013 volgens [F] € 20.000,-, derhalve minder dan de helft van het op de bon vermelde bedrag. Zelfs wanneer [F] , zoals [appellant] betoogt, uitgaat van een veel te lage waarde van een tweedehands Weidemann, kan ervan worden uitgegaan dat een drie jaar oude shovel aanzienlijk minder waard is dan een nieuwe shovel. Het hof acht hoogst onaannemelijk dat een professionele koper als [appellant] , ook al is deze koper niet bekend met de markt van shovels, voor een drie jaar oude shovel meer betaalt dan de nieuwprijs, zeker niet wanneer deze koper, zoals [appellant] (naar hijzelf heeft verklaard), voorafgaand aan de transactie onderzoek heeft gedaan.
Genoemde (partij)getuigen hebben wel een prijs van € 45.000,- genoemd, maar daarmee zijn de twijfels over deze prijs niet weggenomen. Ook na hun verklaringen is onduidelijk gebleven waarom deze prijs zou zijn betaald voor een drie jaar oude Weidemann shovel en waarom deze transactie, gelet op de aard en de omvang ervan, niet op ordentelijke wijze is verwerkt in de boekhouding van [appellant] .
[C] heeft niet verklaard dat de gekochte shovel een shovel van het merk Weidemann, de bij Univé verzekerde shovel, betrof. In zoverre kan zijn verklaring niet bijdragen aan het bewijs.
[D] weet wel dat [appellant] op enig moment na 2012 een Weidemann shovel heeft gekocht, maar hij was bij deze transactie niet aanwezig en weet ook niet wanneer die heeft plaatsgevonden.
[E] , ten slotte, aan wiens verklaring gelet op diens onafhankelijke positie jegens [appellant] , het meeste gewicht kan worden toegekend, kon wel verklaren dat [appellant] op enig moment een shovel had en dat deze shovel is gestolen, maar wist het merk van de shovel niet en had ook geen informatie over de koop van de shovel (datum en prijs). In het licht van al het voorgaande vormt zijn verklaring dan ook onvoldoende bewijs voor de aankoop in oktober 2012 van de bij Univé verzekerde shovel.
grief VIII, waarmee [appellant] opkomt tegen de afwijzing van zijn vordering en zijn veroordeling in de proceskosten. Bij deze stand van zaken heeft [appellant] geen belang bij afzonderlijke bespreking van de
grieven I tot en met VII, die zich alle keren tegen (een aspect van) het oordeel van de rechtbank dat [appellant] niet heeft onderbouwd dat hij de verzekerde shovel heeft gekocht en in bezit of eigendom heeft verkregen. De grieven falen om die reden.
3.3. De beslissing
€ 6.856,50 voor geliquideerd salaris van de advocaat;