ECLI:NL:GHARL:2019:4509

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 mei 2019
Publicatiedatum
27 mei 2019
Zaaknummer
200.251.673/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezamenlijk gezag van ouders en zorgregeling voor minderjarige na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake het gezamenlijk gezag van de ouders over hun minderjarige kind. De vader, verzoeker in hoger beroep, had eerder bij de rechtbank Noord-Nederland verzocht om een omgangsregeling, terwijl de moeder, verweerster in hoger beroep, had verzocht om wijziging van het gezag. De rechtbank had in haar beschikking van 9 oktober 2018 bepaald dat de moeder met uitsluiting van de vader het gezag over het kind uitoefent. De vader ging hiertegen in beroep.

Het hof heeft de feiten en het verloop van de procedure in acht genomen, waaronder de eerdere beschikking van de rechtbank en de mondelinge behandeling op 29 april 2019. Het huwelijk van partijen was ontbonden en er was een minderjarige geboren in 2008. De vader stelde dat er geen onaanvaardbaar risico was dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders, terwijl de moeder betoogde dat de vader zijn gezag niet invulde en dat wijziging van het gezag in het belang van het kind noodzakelijk was.

Het hof oordeelde dat er geen gronden waren om de moeder alleen met het gezag te belasten en dat het in het belang van het kind was dat beide ouders gezamenlijk met het gezag belast bleven. Tevens verzocht het hof de raad voor de kinderbescherming om een verkennend onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden van een zorgregeling, waarbij de vraag centraal stond of een raadsonderzoek niet te belastend zou zijn voor het kind. Het hof stelde dat de behandeling van de zaak zou worden voortgezet na ontvangst van het rapport van de raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.251.673/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/184195 / FA RK 18-1436)
beschikking van 23 mei 2019
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.M. Mok te Assen,
en
[verweerster],
wonende te [B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.E. van Nimwegen te Delfzijl.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 9 oktober 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 20 december 2018;
- het verweerschrift met productie(s);
- een brief van de raad van de kinderbescherming (verder te noemen: de raad) van 11 januari 2019
.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 29 april 2019 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Mr. Van Nimwegen heeft het woord mede gevoerd aan de hand van een door haar overgelegde pleitnota.

3.De feiten

3.1
Het huwelijk van partijen is ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 27 maart 2012 in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
Voorafgaand aan het huwelijk is geboren [in] 2008 [de minderjarige] (verder te noemen: [de minderjarige] ).
3.3
Bij beschikking van 10 februari 2015 heeft de rechtbank Noord Nederland, locatie Groningen, de verzoeken van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling en van de moeder tot wijziging van het gezag afgewezen. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft deze beschikking, voor zover het de zorgregeling betreft, bij beschikking van 16 juli 2015 bekrachtigd.
3.4
Bij verzoekschrift van 2 mei 2018 heeft de vader de rechtbank verzocht een contactregeling vast te stellen waarbij [de minderjarige] een keer per twee weken omgang zal hebben met de vader. De moeder heeft incidenteel verzocht de vader het recht op contact met [de minderjarige] te ontzeggen voor onbepaalde tijd en het gezag over [de minderjarige] te wijzigen, in die zin dat de moeder alleen met het gezag over [de minderjarige] belast blijft.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank bepaald dat de moeder voortaan met uitsluiting van de vader het gezag uitoefent over [de minderjarige] . Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en dat alle overige verzoeken zijn afgewezen.
4.2
De vader is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De vader verzoekt
primairde bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek zoals door de vader gedaan in eerste aanleg alsnog toe te wijzen en het zelfstandige verzoek van de moeder in eerste aanleg af te wijzen en
subsidiairalvorens definitief te beslissen de raad te verzoeken rapport en advies uit te brengen over de mogelijkheden van een contactregeling tussen de vader en [de minderjarige] .
4.3
De moeder voert verweer en verzoekt om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep, althans hem dit recht (naar het hof begrijpt: op omgang) te ontzeggen, althans de bestreden beschikking van de rechtbank te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Het gezag
5.1
Ingevolge artikel 1:251a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter na ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed op verzoek van de ouders of van een van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
De vader stelt dat de rechtbank op geen enkele wijze heeft onderbouwd waaruit zou blijken dat er sprake is van een situatie waardoor [de minderjarige] klem en verloren dreigt te raken tussen zijn ouders. De vader werkt het gezamenlijk gezag niet tegen en zou graag met de moeder willen communiceren over [de minderjarige] maar dit houdt de moeder af.
5.3
De moeder blijft zich op het standpunt stellen dat wijziging van het ouderlijk gezag over [de minderjarige] nu ook aan de orde moet zijn, nu de vader zijn gezag in het geheel niet invult en de moeder bovendien na zes jaren nog steeds niet in staat is om, zonder trauma's en zonder geheel terug te vallen, te communiceren met de vader. Weliswaar heeft dit in het verleden niet op problemen gestuit, maar gelet op het feit dat de vader zijn gezag op geen enkele wijze invult, is de moeder van mening dat het in het belang van [de minderjarige] is dat zij alleen met het gezag over hem wordt belast.
5.4
Het hof is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat er een onaanvaardbaar risico is dat [de minderjarige] klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of wijziging van het gezag anderszins in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is. Het hof overweegt daartoe als volgt.
5.5
Uit de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen blijkt dat er (vrijwel) geen enkele communicatie tussen de ouders mogelijk is en dat de vader in het geheel geen invulling geeft aan zijn gezag. Het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders brengt echter niet zonder meer mee dat in het belang van het kind het ouderlijk gezag slechts bij één van de ouders moet berusten. Weliswaar is duidelijk dat de communicatie is verstoord, maar niet is gebleken dat [de minderjarige] klem of verloren is geraakt of dreigt te raken tussen de ouders. Daarnaast blijkt niet dat de vader de moeder belemmert in haar taak als verzorgende ouder of dat hij met betrekking tot belangrijke opvoedkundige beslispunten zijn medewerking niet zal geven.
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat er geen gronden aanwezig zijn om de moeder alleen met het gezag over [de minderjarige] te belasten. Het hof acht het, overeenkomstig het uitgangspunt van de wetgever, het meest in het belang van [de minderjarige] dat partijen gezamenlijk met het gezag blijven belast. Het hof zal aldus beslissen.
De zorgregeling
5.6
De ouders hebben door deze beslissing vanaf vandaag weer samen het gezag. Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan -voor zover hier van belang- omvatten een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben.
5.7
De vader stelt dat onduidelijk is hoe de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat [de minderjarige] ernstige gedragsproblemen en een forse ontwikkelingsachterstand heeft en dat daar in de afgelopen jaren geen verandering is gebracht. De rechtbank heeft [de minderjarige] niet gesproken en er zijn geen recente rapportages voorhanden die dit onderschrijven. De vader stelt zich op het standpunt dat de rechtbank het aanbod van de raad tot het doen van een raadsonderzoek onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd terzijde heeft geschoven. Voor een goede beoordeling van het verzoek is het noodzakelijk dat deskundigen onderzoeken en zich uitlaten of een contactherstel in het belang van [de minderjarige] is.
5.8
De moeder is van mening dat de rechtbank juist heeft geoordeeld dat omgang ernstig nadeel oplevert voor de ontwikkeling van [de minderjarige] en dat contact tussen hem en de vader in strijd is met de zwaarwegende belangen van [de minderjarige] . In de situatie van [de minderjarige] is sinds de laatste procedure (voor het hof) weinig tot niets veranderd. Contact tussen [de minderjarige] en zijn vader zou ernstig nadeel opleveren voor de geestelijke ontwikkeling van [de minderjarige] en bovendien is de moeder geestelijk niet in staat om te zorgen dat [de minderjarige] onbelast contact met zijn vader kan hebben. Mocht het hof van mening zijn dat nader onderzoek door de raad toch nodig is dan is de moeder bereid om hieraan mee te werken, maar dit zal, evenals drie jaren geleden, wel een enorme belasting voor haar en zeker ook voor [de minderjarige] betekenen, waarbij zij opgemerkt dat de moeder het niet in het belang van [de minderjarige] acht als hij zelf bij het onderzoek zou worden betrokken.
5.9
Ter zitting is gebleken dat het verzoek van de moeder om de vader het recht op omgang te ontzeggen niet behoeft te worden aangemerkt als een incidenteel appel. Derhalve zal het hof hierover niet als zodanig oordelen.
5.1
Uit het rapport van [C] van 3 oktober 2018 blijkt, naar het hof leest en in tegenstelling tot wat de moeder stelt, wel een vooruitgang in het gedrag van [de minderjarige] . Hoewel duidelijk is dat er bij [de minderjarige] nog steeds sprake is van gedragsproblematiek en ontwikkelingsachterstand, lijkt er wel meer stabiliteit in zijn leven te zijn gekomen. Zo wordt in het rapport aangegeven dat er bij [de minderjarige] , zowel fysiek als emotioneel, een stuk rust lijkt te zijn ontstaan en heeft hij minder driftbuien. Daarnaast gaat de zelfredzaamheid van [de minderjarige] vooruit, eet [de minderjarige] goed en heeft hij op het gebied van zelfstandigheid steeds meer vrijheid gekregen. [de minderjarige] doet alles in overleg en groeit door het vertrouwen dat hij krijgt.
5.11
Het hof acht zich op grond van het voorgaande en de thans beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen geven wat betreft de zorgregeling. Het hof is zich bewust van het gegeven dat [de minderjarige] (nog immer) een kwetsbare jongen is, maar is ook van oordeel dat een raadsonderzoek gewenst is omdat er weinig recente informatie beschikbaar is over [de minderjarige] en de eventuele mogelijkheid tot contact met zijn vader. Onduidelijk is echter of [de minderjarige] (en het gezinssysteem) een dergelijk onderzoek aankan. Daarom zal het hof de behandeling van de zaak aanhouden en de raad verzoeken om een verkennend onderzoek in te stellen naar de mogelijkheid tot het doen van een raadsonderzoek. De vraag die hierbij van belang is, is of een raadsonderzoek mogelijk is zonder dat dit (te) belastend is voor [de minderjarige] en/of het gezinssysteem. Een mogelijkheid is wellicht om niet met [de minderjarige] in gesprek te gaan maar informatie in te winnen bij de (bij het gezin en [de minderjarige] ) betrokken deskundigen.
Het hof verzoekt de raad uiterlijk op 22 juli 2019 over dit verkennende onderzoek te rapporteren.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van
9 oktober 2018, voor zover het de beslissing omtrent het gezag betreft;
alvorens verder te beslissen:
verzoekt de raad een verkennend onderzoek in te stellen als hiervoor onder 5.11 omschreven en daaromtrent uiterlijk op 22 juli 2019 aan het hof te rapporteren;
bepaalt dat de behandeling van de zaak zal worden voortgezet op een na ontvangst van het rapport van de raad door het hof te bepalen wijze.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, J.D.S.L. Bosch en M. Weissink, bijgestaan door mr. I.G. Vos als griffier, en is op 23 mei 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.