ECLI:NL:GHARL:2019:4437

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 mei 2019
Publicatiedatum
23 mei 2019
Zaaknummer
200.252.066
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheidsincident in hoger beroep met betrekking tot bewindvoering en schadevergoeding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, betreft het een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland. Het vonnis, gewezen op 12 september 2018, verklaarde dat [appellant] onrechtmatig had gehandeld ten opzichte van [geïntimeerde] door haar privacy en goede naam aan te tasten, en veroordeelde hem tot betaling van € 1.500,- aan [geïntimeerde] wegens immateriële schade. De rechtbank had eerder, op 26 februari 2018, de goederen van [appellant] onder bewind gesteld vanwege verkwisting en problematische schulden, met benoeming van een bewindvoerder.

In het hoger beroep vorderde [appellant] vernietiging van het vonnis en afwijzing van de vorderingen van [geïntimeerde]. [geïntimeerde] voerde aan dat [appellant] niet-ontvankelijk verklaard moest worden in het hoger beroep, omdat de bewindvoerder als formele procespartij moest optreden. Het hof overwoog dat op grond van het Burgerlijk Wetboek de bewindvoerder het beheer over de onder bewind staande goederen heeft en dat hij de rechthebbende vertegenwoordigt in en buiten rechte. Dit betekent dat de bewindvoerder in een geding over onder bewind gestelde goederen als formele procespartij moet optreden.

Het hof stelde [appellant] in de gelegenheid om de bewindvoerder op te roepen om in het geding te verschijnen en zijn standpunt kenbaar te maken. Indien de bewindvoerder niet verschijnt, zal [appellant] niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering in hoger beroep. De zaak is verwezen naar de roldatum van 18 juni 2019, waarbij het hof verdere beslissingen aanhield.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.252.066
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 4783889)
arrest van 21 mei 2019
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant, tevens verweerder in het incident,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. J. Visscher,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde, tevens eiseres in het incident,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. S.M. Singh.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 12 september 2018 dat de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 11 december 2018;
- het H2-formulier van de zijde van [geïntimeerde] houdende een incidentele vordering tot niet-ontvankelijkverklaring;
- de conclusie van antwoord in het incident.
2.2
Vervolgens heeft [geïntimeerde] de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest in het incident bepaald.

3.De motivering van de beslissing in het incident

3.1
Bij het bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – vonnis heeft de kantonrechter (verkort weergegeven) voor recht verklaard dat [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld ten opzichte van [geïntimeerde] door haar privacy en haar eer en goede naam aan te tasten en [appellant] uit dien hoofde veroordeeld tot betaling van € 1.500,- aan [geïntimeerde] wegens immateriële schadevergoeding.
Bij beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 26 februari 2018 zijn de goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan [appellant] onder bewind gesteld wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden, met benoeming van [bewindvoerder] h.o.d.n. [bewindvoerder] Bewindvoering tot bewindvoerder.
3.2
[appellant] is in hoger beroep gekomen van voormeld vonnis van 12 september 2018. Hij vordert dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de inleidende vorderingen van [geïntimeerde] alsnog zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
3.3
[geïntimeerde] vordert dat het hof [appellant] niet-ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep. Zij voert daartoe (samengevat) aan dat, nu de goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan [appellant] onder bewind zijn gesteld, [appellant] niet bevoegd is zelf een procedure aan te gaan ten aanzien van de onder bewind gestelde goederen. Dat geldt ook voor de schulden die onder het bewind vallen, waaronder de door de kantonrechter toegewezen vordering. Daarbij komt dat de bewindvoerder aan [geïntimeerde] een betalingsregeling heeft voorgesteld, waarmee deze de verschuldigdheid van de vordering van [geïntimeerde] volledig erkent. [appellant] heeft daarom onvoldoende belang bij zijn vordering, aldus [geïntimeerde] .
3.4
[appellant] stelt dat hij wel degelijk bevoegd is de onderhavige procedure te voeren, omdat zijn grieven zich primair richten op de gegeven verklaring voor recht dat hij onrechtmatig heeft gehandeld ten opzichte van [geïntimeerde] door haar privacy en haar eer en goede naam aan te tasten. Volgens [appellant] is daarmee geen sprake van een goed als bedoeld in artikel 1:431 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
3.5
Het hof overweegt het volgende. Op grond van artikel 1:438 BW komt tijdens het bewind het beheer over de onder bewind staande goederen niet toe aan de rechthebbende, maar aan de bewindvoerder. De bewindvoerder vertegenwoordigt bij de vervulling van zijn taak de rechthebbende in en buiten rechte; hij kan voorts voor de rechthebbende alle handelingen verrichten die aan een goed bewind bijdragen (artikel 1:441 lid 1 BW). Hiermee strookt dat de bewindvoerder in een geding over een onder bewind gesteld goed optreedt als formele procespartij ten behoeve van de rechthebbende. Hetzelfde geldt wanneer met betrekking tot een rechterlijke uitspraak in een zodanige procedure een rechtsmiddel wordt aangewend. Indien een rechtsmiddel wordt aangewend tegen een rechterlijke uitspraak in een geding waarin de bewindvoerder niet optrad als formele procespartij maar waarin de rechthebbende zelf partij was, dient dit (eveneens) te geschieden door of tegen de bewindvoerder. Wordt het rechtsmiddel aangewend door of tegen de rechthebbende zelf, dan is het vorenstaande overeenkomstig van toepassing (vgl. HR 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:525).
3.6
Het is de bewindvoerder die vanwege het beheer over alle goederen van [appellant] zal moeten voldoen aan een veroordeling tot betaling als in deze procedure aan de orde. Daarnaast kan [geïntimeerde] de in het bestreden vonnis uitgesproken veroordeling tot betaling van een bedrag van € 1.500,- verhalen op de onder bewind gestelde goederen. Het is dan ook de bewindvoerder die als formele procespartij ten behoeve van [appellant] dient op te treden. Het behoort immers mede tot de taak van de bewindvoerder op te komen voor de vermogensrechtelijke belangen van [appellant] . Naar het oordeel van het hof is de verklaring voor recht dat [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld ten opzichte van [geïntimeerde] zodanig nauw verbonden met die daarop gebaseerde veroordeling tot betaling van schadevergoeding, dat de bewindvoerder in het onderhavige hoger beroep ook voor dat deel van de uitgesproken veroordeling als formele procespartij moet worden aangemerkt. Nu de verklaring voor recht als gevolg van de daarop gebaseerde veroordeling tot betaling van schadevergoeding verband houdt met en gevolgen heeft voor de onder bewind gestelde goederen, is niet van belang dat [appellant] , naar hij stelt, primair grieven zal aanvoeren tegen de gegeven verklaring voor recht.
3.7
Het hof zal [appellant] als de meest gerede partij in staat stellen de bewindvoerder op te roepen om in het geding te verschijnen en zijn standpunt kenbaar te maken. Indien de bewindvoerder niet verschijnt dan wel te kennen geeft het geding niet als formele procespartij te willen overnemen, zal [appellant] niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in zijn vordering in hoger beroep.
3.8
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

4.De beslissing

Het hof, recht doende:
stelt [appellant] in de gelegenheid de bewindvoerder op te roepen om in het geding te verschijnen en bij akte zijn standpunt kenbaar te maken;
verwijst de zaak daartoe naar de roldatum 18 juni 2019;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.A. Dozy, J.H. Lieber en S.B. Boorsma, is ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2019.