Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de alimentatieverplichting van een man voor zijn minderjarige dochter, die in een pleeggezin verblijft. De man had eerder verzocht om de alimentatiebijdrage te verlagen naar nihil, terwijl de vrouw, de moeder van het kind, de bestreden beschikking wilde bekrachtigen. De man en de vrouw waren eerder gehuwd en hadden samen een dochter, geboren in 2007, die sinds januari 2017 in een netwerkpleeggezin verblijft. De rechtbank had in 2012 bepaald dat de man € 250,- per maand moest bijdragen aan de kosten van verzorging en opvoeding van hun dochter, maar de man had in 2014 met de vrouw afgesproken om dit bedrag te verlagen naar € 150,- per maand.
De vrouw stelde dat zij kosten maakte voor de verzorging van hun dochter, terwijl de man betwistte dat zij deze kosten daadwerkelijk maakte. Het hof oordeelde dat de behoefte van het kind, nu zij in een pleeggezin verblijft, anders moet worden vastgesteld. Het hof concludeerde dat de kosten die de vrouw voor het kind maakt, € 329,- per maand bedragen, maar dat deze kosten kunnen worden gedekt door het kindgebonden budget en de pleegzorgvergoeding die de vrouw ontvangt. Hierdoor bleef er geen behoefte over waarvoor de man moest bijdragen.
Het hof vernietigde de eerdere beschikking van de rechtbank en stelde de alimentatieverplichting van de man op nihil met terugwerkende kracht tot 8 maart 2017. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de vrouw mogelijk een terugbetalingsverplichting heeft voor de eerder ontvangen alimentatie. De uitspraak benadrukt de veranderde omstandigheden in de zorg voor het kind en de noodzaak om de alimentatieverplichtingen hierop aan te passen.