Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De motivering van de beslissing in hoger beroep
een arbeidsovereenkomst die tenminste drie maanden heeft geduurd”. DH stelt dat daarvan geen sprake is omdat op 5 november 2016 een nieuwe schriftelijke overeenkomst is aangegaan en deze op het moment waarop [appellant] uitviel nog geen drie maanden had geduurd. [appellant] daarentegen betoogt dat de tweede arbeidsovereenkomst een voortzetting is van de arbeidsovereenkomst die per 7 maart 2016 is aangevangen, zodat aan het driemaandencriterium is voldaan.
verhoudingendie tenminste drie maanden hebben geduurd (Kamerstukken II 1996-1997 25 263, nr. 3). In dit geval is weliswaar een nieuwe arbeidsovereenkomst aangegaan, maar deze moet worden gezien als een voortzetting van de arbeidsovereenkomst van 7 maart 2016. Uit de tekst van de tweede arbeidsovereenkomst (3.3) blijkt dat het de intentie van partijen was om deze overeenkomst “
te verlengen” (considerans onder A) en dat partijen zijn overeengekomen dat [appellant] haar werkzaamheden met ingang van 7 november 2016
voortzet(artikel 1). De tekst van de tweede arbeidsovereenkomst is daarnaast identiek aan die van de eerste. De arbeidsverhouding tussen partijen bestaat dus vanaf 7 maart 2016 en daarmee is voldaan aan het criterium dat de arbeidsovereenkomst tenminste drie maanden heeft geduurd.
van tijd tot tijd geldende cao”). Het hof verwerpt dit standpunt van DH. Uit de tekst van artikel 5, in relatie tot het incorporatiebeding van artikel 2, heeft [appellant] redelijkerwijs mogen afleiden dat (in elk geval) ten aanzien van de omvang van de loondoorbetalingsverplichting tijdens ziekte “
het terzake in de cao bepaalde” bepalend was. In artikel 5 is de gelding of algemeen verbindend verklaring van de cao niet als voorwaarde genoemd. Daarnaast wordt in artikel 2 benoemd dat [appellant] een exemplaar van de cao heeft ontvangen. In die omstandigheden hoefde zij er niet op bedacht te zijn dat er geen cao zou gelden en mocht zij er redelijkerwijs van uit gaan dat DH bedoelde om voor de omvang van de loondoorbetalingsverplichting tijdens ziekte aan te knopen bij de laatst geldende cao. Niet in geschil is dat daarin is bepaald dat [appellant] gedurende de eerste 52 weken van de arbeidsongeschiktheid aanspraak heeft op doorbetaling van 95% van het loon, zodat de loonvordering tot dat percentage toewijsbaar is.
6.De slotsom
€ 223,--
€ 318,--