Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verweerster in het incident,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
3.De beoordeling
inzage te geven in de wijze waarop zij de verwerving van de opstallen in het grondboek en haar administratie ten tijde van de levering heeft verwerkt en tegen welke waarde, alsmede een ongecensureerde versie van de brief van 30 juni 2015 van het college van burgemeester en wethouders aan de Gemeenteraad (kenmerk OB10/D1515908492) en de schadeloosstellingaanname van DTZ Zadelhoff als genoemd in die brief in het geding te brengen.’
‘Op dit moment zijn wij met de eigenaren van [appellant 2] verwikkeld in een gerechtelijke procedure en verstrekking en publicatie van de verder door u gevraagde documenten schaden onze belangen in deze procedure en hebben nadelige gevolgen voor de financiële positie van de Gemeente Nijmegen.’ Volgens [appellanten] wijst deze passage erop dat de Gemeente -kennelijk- voor haar nadelige (en dus voor [appellanten] gunstige) informatie achterhoudt. Volgens [appellanten] is waarschijnlijk dat uit de weggelakte financiële passages uit de Brief blijkt dat de Gemeente niet heeft gedwaald bij het sluiten van de overeenkomsten met [appellanten] Inzage daarin zal [appellanten] in staat stellen om gemotiveerd te betwisten dat -zoals de Gemeente stelt- niet alleen het deelbedrag van 6.6 miljoen euro, maar ook (een gedeelte van) het bedrag van 21 miljoen euro tegenover de -niet nagekomen- verhuizingsverplichting stond. In dit verband heeft [appellanten] ook verwezen naar pagina 218 van de Stadsrekening 2016, waarin de volgende passage is opgenomen:
‘Het slachthuis zal ingebracht worden in de grondexploitatie Waalfront en daar gesloopt worden. Om die reden is niet afgeschreven op de waarde van het slachthuis. De afgesproken inbrengwaarde is € 21 miljoen.’Ook deze passage wijst er volgens [appellanten] op dat van dwaling geen sprake is geweest en dat de Gemeente geen schade heeft geleden. [appellanten] stelt dat vóór het sluiten van de overeenkomsten met [appellanten] voor de Gemeente al een verplichting jegens BPD bestond om de opstallen te verwerven, zodat het hoe dan ook geen (voordelige) optie voor de Gemeente was om van het sluiten van de overeenkomsten met [appellanten] af te zien. De verschillende scenario’s die in de Brief en het Verslag zijn neergelegd kunnen volgens [appellanten] op dit punt opheldering bieden, evenals de Administratieve Stukken en de Overeenkomsten.
nietheeft gemaakt, geldt dat de rechter een afweging moet maken tussen de belangen waarop de verplichting tot geheimhouding is gericht en de zwaarwegende belangen die gemoeid zijn met de waarheidsvinding in het burgerlijk proces. De Hoge Raad heeft in het arrest van 11 juli 2008 (De Telegraaf/Staat, NJ 2009,451) overwogen dat slechts van gewichtige redenen sprake kan zijn indien in de concrete omstandigheden van het geval de belangen waarop de geheimhoudingsplicht ten aanzien van de verlangde inlichtingen of stukken zich in het bijzonder richt, zwaarder wegen dan het zwaarwegende maatschappelijk belang dat in rechte de waarheid aan het licht komt.
‘niet kunnen worden verplicht getuigenis af te leggen als bedoeld in artikel 165 eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering over hetgeen zij in de vergadering van de raad hebben gezegd of aan de raad schriftelijk hebben overgelegd.Ook aan leden van het college van burgemeester en wethouders komt krachtens artikel 57 Gemeentewet een beroep op het verschoningsrecht toe voor zover dit de beraadslaging in het verband van de raad betreft. In artikel 82 lid 5 Gemeentewet is voorts het verschoningsrecht uit artikel 22 Gemeentewet van overeenkomstige toepassing verklaard met betrekking tot een vergadering van een raadscommissie. De hier bedoelde verschoningsrechten worden door artikel 22 Gemeentewet reeds toegekend met betrekking tot een situatie waarin (anders dan in het hier beoordeelde geval) niet eens een geheimhoudingsverplichting is opgelegd. Weliswaar is de invoering van een dergelijk ‘
algemeen, absoluut en onvoorwaardelijk, niet op enige geheimhoudingsplicht gebaseerd verschoningsrecht voor gemeenteraadsleden (…) ten aanzien van al hetgeen zij in de raadsvergadering hebben verklaard of schriftelijk hebben medegedeeld’(vgl. Kamerstukken II, 1990-1991, 22 114, nr. 2) aan kritiek onderhevig (geweest), maar nu dat niet tot een wijziging van artikel 22 Gemeentewet heeft geleid, doet dat aan het bestaan van het ruim geformuleerde algemene verschoningsrecht niet af. Bovendien bevat de parlementaire geschiedenis met betrekking tot artikel 22 Gemeentewet een aanwijzing voor de opvatting dat in geval van een besloten vergadering (bedoeld zal zijn: met opgelegde geheimhoudingsverplichting), zelfs bij gebreke van een uitdrukkelijk regeling zoals inmiddels in artikel 22 Gemeentewet is vastgelegd, van een verschoningsrecht moet worden uitgegaan (vgl. Kamerstukken II, 1988-1989, 19 403, nr. 10). Omdat aan de leden van het bestuur van de Gemeente en aan andere personen die hebben deelgenomen aan de raadscommissievergadering van 7 juli 2015 een verschoningsrecht toekomt met betrekking tot hetgeen is besproken en schriftelijk is overgelegd, kan de Gemeente niet worden bevolen de ongecensureerde versies van de Brief en het Verslag in deze procedure over te leggen.
‘een afschrift van de overeenkomst(en) die de Gemeente met BPD dan wel haar rechtsvoorganger(s) is aangegaan met betrekking tot de verwerving van de opstallen van [appellanten] en de inbreng daarvan in de PPS’. De op artikel 843a Rv gebaseerde vordering zal dan ook aldus worden toegewezen.
4.De slotsom
5.De beslissing
S.M. Evers en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
21 mei 2019.