ECLI:NL:GHARL:2019:4390

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 mei 2019
Publicatiedatum
21 mei 2019
Zaaknummer
200.222.723/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van executie van een veroordelend vonnis in kort geding (Ritzen/Hoekstra)

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een kort geding tot schorsing van de executie van een veroordelend vonnis. De zaak betreft een geschil tussen [appellant], vertegenwoordigd door mr. H.A.J. Stollenwerck, en Readen Holding Corporation LTD, vertegenwoordigd door mr. Y. Benjamins. Het hof verwijst naar een eerder tussenarrest van 19 juni 2018 en behandelt de bevoegdheid van de Nederlandse rechter in deze internationale kwestie. Het hof concludeert dat de Nederlandse rechter bevoegd is, omdat [appellant] in Nederland woont.

De feiten van de zaak zijn als volgt: Readen Holding heeft op 22 mei 2013 een koopovereenkomst gesloten met [appellant], waarbij [appellant] goederen moest leveren tegen een koopprijs van minimaal € 560.000,-. Er ontstond een geschil over de uitvoering van deze overeenkomst, wat leidde tot een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland op 31 mei 2017, waarin Readen c.s. werden veroordeeld tot terugbetaling van goederen en een geldbedrag aan [appellant]. Dit vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

In het hoger beroep vorderden Readen c.s. schorsing van de executie van het vonnis, maar het hof oordeelt dat er geen nieuwe feiten zijn die een noodtoestand rechtvaardigen. Het hof vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter van 24 augustus 2017 en wijst de vorderingen van Readen c.s. af, waarbij zij in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten in eerste aanleg en hoger beroep worden vastgesteld en uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.222.723/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/442629 / KL ZA 17-271)
arrest van 21 mei 2019
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. H.A.J. Stollenwerck, kantoorhoudend te Maastricht,
tegen

1.de vennootschap naar buitenlands rechtReaden Holding Corporation LTD,

gevestigd te Henderson, Nevada (Verenigde Staten van Amerika),
hierna:
Readen Holding,

2. [geïntimeerde2] ,

wonende te [B] ,
hierna:
[geïntimeerde2],

3. [geïntimeerde3] ,

wonende te [C] ,
hierna:
[geïntimeerde3],
geïntimeerden,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen:
Readen c.s.,
advocaat: mr. Y. Benjamins, kantoorhoudend te Amsterdam.
Het hof verwijst naar zijn tussenarrest van 19 juni 2018.

1.Het verder verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Ter uitvoering van het tussenarrest van 19 juni 2018 heeft op 1 februari 2019 een comparitie van partijen plaatsgehad. Het proces-verbaal van deze comparitie bevindt zich bij de stukken. Vervolgens hebben partijen arrest gevraagd en heeft het hof arrest bepaald op het comparitiedossier, aangevuld met het proces-verbaal.

2.Bevoegdheid en het toepasselijke recht

2.1
Readen c.s. is een rechtspersoon naar buitenlands recht en is gevestigd in Nevada, de Verenigde Staten van Amerika. [geïntimeerde3] is woonachtig te België. Gelet hierop heeft het geschil een internationaal karakter, zodat het hof eerst ambtshalve de vraag moet beantwoorden of de Nederlandse rechter bevoegd is van de vordering kennis te nemen. Aangezien [appellant] als gedaagde in eerste aanleg woonachtig is te Nederland, is de herschikte EEX-verordening (nr. 1215/2012) van toepassing. Het geschil ziet op de vraag of door of namens [appellant] gelegde beslagen op de woning van [geïntimeerde2] te [B] geschorst moet worden. Omdat op grond van artikel 24 lid 5 herschikte EEX-verordening het gerecht van de lidstaat van de plaats van tenuitvoerlegging bevoegd is, is de Nederlandse rechter bevoegd.
2.2
Geen grief is gericht tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat dit geschil naar Nederlands recht dient te worden beoordeeld, zodat ook in hoger beroep zal worden getoetst aan dat recht.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals de voorzieningenrechter die heeft vastgesteld in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.4 van het vonnis van
24 augustus 2017, nu die feiten tussen partijen niet in geschil zijn. Aangevuld met wat in dit hoger beroep verder als onweersproken vaststaat, gaat het om de volgende feiten.
3.2
Readen Holding heeft op 22 mei 2013 een koopovereenkomst gesloten met
[appellant] . Op grond van deze overeenkomst was [appellant] kort gezegd gehouden de
goederen zoals vermeld op de bij de overeenkomst behorende bijlagen I
t/m III aan Readen Holding te leveren tegen een door Readen Holding te betalen koopprijs van tenminste € 560.000,-. Deze koopprijs diende deels te worden voldaan door verrekening met door Readen c.s. aan [appellant] verstrekte leningen ter hoogte van € 110.000,- en deels door de levering van aandelen in Readen Holding ter waarde van € 450.000,-.
3.3
Partijen zijn tevens een sideletter overeengekomen op grond waarvan [appellant] kort gezegd het recht had om binnen het jaar de door hem verkochte goederen van Readen Holding terug te kopen voor € 1,- voor zover het geen zaken betrof die noodzakelijk waren voor de continuering van de bedrijfsvoering van het landgoed Altembrouck.
3.4
Tussen partijen is verschil van mening ontstaan over de uitvoering van de
overeenkomst en de sideletter. [appellant] heeft Readen c.s. daarop in rechte betrokken voor
de rechtbank Midden-Nederland.
3.5
Bij vonnis van 31 mei 2017 van de rechtbank Midden-Nederland zijn Readen c.s.
veroordeeld tot het teruggeven van alle op de bijlagen I t/m III voorkomende goederen aan
[appellant] en zijn Readen c.s. hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan [appellant] van een bedrag van € 449.999,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 11 juli 2016, alsmede tot betaling van een maandelijkse gebruiksvergoeding ter hoogte van € 5.193,85 per maand vanaf 22 mei 2014 tot de dag waarop de goederen zullen zijn teruggegeven. Dat vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met veroordeling van Readen c.s. in de proceskosten.
3.6
Er is hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Bij arrest van 8 januari 2019 heeft het hof, locatie Arnhem, partijen opgeroepen om in de bodemzaak (rolnummer eerste aanleg C/16/421048/HA ZA 16-591) te verschijnen tijdens een comparitie van partijen op
24 juni 2019.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
Readen c.s. hebben in eerste aanleg in kort geding kort gezegd een verbod c.q. schorsing gevorderd van de executie van het vonnis van 31 mei 2017 totdat het hof in hoger beroep eindarrest heeft gewezen, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag dat [appellant] dit nalaat. Daarnaast hebben Readen c.s. gevorderd [appellant] te veroordelen tot opheffing van de namens hem gelegde beslagen, op straffe van een dwangsom van 500,- per dag dat [appellant] dit nalaat. Ten slotte hebben Readen c.s. veroordeling in de proceskosten gevorderd.
4.2
[appellant] heeft in eerste aanleg bij de voorzieningenrechter verweer gevoerd, en geconcludeerd dat de vorderingen van Readen c.s. afgewezen moesten worden, onder veroordeling van Readen c.s. in de proceskosten. Subsidiair heeft [appellant] aangevoerd dat Readen c.s. een bankgarantie moeten stellen van € 275.000,- totdat het hof in hoger beroep in de bodemzaak definitief heeft beslist.
4.3
De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 24 augustus 2017 overwogen dat het voldoende aannemelijk geworden is dat sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden die door de rechtbank bij de beoordeling van de bodemzaak niet zijn meegewogen en die er mogelijk toe zouden kunnen leiden dat het gerechtshof in de bodemzaak anders zal oordelen. Verder heeft de voorzieningenrechter aangenomen dat sprake zal zijn van een restitutierisico als Readen c.s. € 449.999,- aan [appellant] moet voldoen. Gelet hierop, en gelet op de belangen van partijen, heeft de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van het vonnis van 31 mei 2017 geschorst, en [appellant] veroordeeld tot opheffing van de gelegde beslagen, een en ander onder oplegging van een dwangsom van € 500,- per dag dat [appellant] niet aan het vonnis voldoet. [appellant] is veroordeeld in de proceskosten.

5.De beoordeling van de grieven en de vordering van [appellant]

5.1
vordert in hoger beroep:
"het behage uw Hof om het aangevallen vonnis van de Voorzieningenrechter in de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad van 24 augustus 2017 - welk vonnis tussen partijen is gewezen onder zaak-/rolnummer C/16/442629/KL ZA 17-271 - te vernietigen en- opnieuw rechtdoende - arrest de vorderingen van geïntimeerden alsnog af te wijzen met hun veroordeling in de kosten van beide instanties in kort geding met verzoek om die proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad te verklaren onder bepaling dat geïntimeerden de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd worden indien deze niet binnen veertien dagen na dagtekening van het In deze zaak te wijzen arrest, althans na de dag van betekening van het in deze zaak te wijzen arrest zijn betaald.".
5.2
Tijdens de comparitie hebben Readen c.s. aangegeven dat hun verzoek tot schorsing van het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis niet ziet op de veroordelingen in rechtsoverwegingen 5.1, 5.2 en 5.4 van het vonnis van de bodemrechter van 31 mei 2017, nu partijen al uitvoering aan dat gedeelte van het vonnis hebben gegeven.
5.3
[appellant] heeft zeven grieven geformuleerd tegen het vonnis van de
voorzieningenrechter van 24 augustus 2017 die gezamenlijk ertoe strekken dat
niet voldaan is aan de voorwaarden die kunnen leiden tot schorsing van een vonnis dat
uitvoerbaar bij voorraad verklaard is. Volgens [appellant] is geen sprake van een
nieuw feit dat opgekomen is na het vonnis van de bodemrechter en ontstaat aan de zijde
van Readen c.s. door de executie geen noodtoestand.
5.4
Readen c.s. hebben verweer gevoerd en geconcludeerd dat het vonnis van
24 augustus 2017 bekrachtigd moet worden. Volgens Readen c.s. heeft de voorzieningenrechter een juiste maatstaf toegepast, en terecht geoordeeld dat aan die maatstaf voldaan is. Er is sprake van een nieuw feit, en door de executie ontstaat een restitutierisico.
5.5
Het hof stelt voorop dat een vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een bij voorraad uitvoerbaar verklaard vonnis op grond van artikel 438 Rv voorgelegd kan worden aan de voorzieningenrechter van de rechtbank. In plaats van een rechtsgang langs de weg van artikel 438 Rv kan de partij die met de executie van een dergelijk vonnis geconfronteerd wordt in het kader van een hoger beroep tegen dat vonnis het gerechtshof in een incident verzoeken de tenuitvoerlegging te schorsen. Die incidentele vordering is dan gebaseerd op artikel 351 Rv. De vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging langs de weg van artikel 438 Rv kent een ander toetsingskader dan een incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging op grond van 351 Rv. In onderhavige procedure is het toetsingskader van artikel 438 Rv van belang, nu Readen c.s. de schorsing door middel van een kortgedingprocedure aan de voorzieningenrechter hebben voorgelegd. In het dit hoger beroep moet de vordering dan eveneens getoetst worden aan de maatstaf van artikel 438 Rv.
5.6
Indien een vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een bij voorraad uitvoerbaar verklaard vonnis gebaseerd is op artikel 438 Rv, kan die schorsing bevolen worden als de voorzieningenrechter van oordeel is dat de executant, mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid om in afwachting van de uitslag van het hoger beroep tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust, of indien de executie op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard (Hoge Raad 22 april 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4575,
NJ 1984/145 (Ritzen/Hoekstra).
5.7
Het hof stelt vast dat in de bodemrechter ervan is uitgegaan dat de goederen die door [appellant] aan Raeden c.s. waren verkocht ook eigendom waren van [appellant] . Readen c.s. hebben in kort geding gesteld dat nadien gebleken is dat [appellant] op grond van de Belgische Wet WCO
niethet eigendom van de goederen had. Door Readen c.s. is bij de
voorzieningenrechter, en thans in hoger beroep, uitgebreid betoogd dat de eigendom van
de goederen niet bij [appellant] lag.
5.8
Het hof overweegt dat Raeden c.s. op pagina 5 van de conclusie van antwoord onder sub (xi) in de bodemzaak hebben gesteld dat [appellant] in 2012 voor Altembrouck BVBA een beroep gedaan heeft op de regeling van de Wet WCO. Daarmee staat vast dat Readen c.s. ten tijde van de bodemprocedure al bekend waren met (de toepassing van) deze regeling.
In die situatie kan niet worden gezegd dat de door [appellant] betwiste stelling van Raeden c.s. dat [appellant] geen eigenaar was van de door hem verkochte goederen, berust op een nieuw gebleken feit dat voor het eerst aan het licht is gekomen na het wijzen van het vonnis van de bodemrechter op 31 mei 2017.
5.9
De stelling van Readen c.s. dat sprake is van een restitutierisico, welk risico zij enkel afleidt uit het standpunt dat [appellant] in het verleden hotel Altembrouck niet succesvol heeft geëxploiteerd, is niet voldoende voor het aannemen van een noodtoestand die maakt dat de tenuitvoerlegging van een vonnis onverwijld gestaakt moet worden. Een mogelijk restitutierisico ligt immers in beginsel in een veroordelend vonnis besloten wanneer daartegen in hoger beroep opgekomen wordt. Het hof voegt daaraan toe dat die stelling ook niet berust op nieuw gebleken feiten. Andere nieuw gebleken feiten of omstandigheden waaruit een noodtoestand aan de zijde van Readen c.s. moet blijken, zijn niet gesteld.
5.1
In de stellingen van Readen c.s. ligt voor het overige ook niet (voldoende gemotiveerd) besloten dat het vonnis van 31 mei 2017 berust op een juridische of feitelijke misslag.
5.11
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat niet is gebleken van een grond om de schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 31 mei 2017 te bevelen.

6.Slotsom

6.1
De grieven slagen, zodat het vonnis van de voorzieningenrechter van
24 augustus 2017 vernietigd moet worden. Readen c.s. zullen als de in het ongelijk te stellen partijen worden veroordeeld in de kosten in eerste aanleg en hoger beroep. Het hof stelt de proceskosten in eerste aanleg vast op € 816,- aan salaris advocaat. De proceskosten in hoger beroep worden vastgesteld op € 313,- aan verschotten (griffierechten) en € 9.356,- aan salaris advocaat (2 punten conform tarief II.
De beslissing
Het gerechtshof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 24 augustus 2017 en opnieuw rechtdoende:
wijst de vordering af;
veroordeelt Readen c.s. in de kosten van de procedure in eerste aanleg, aan de zijde van [appellant] vastgesteld op €287,- aan verschotten en € 816,- aan salaris advocaat, een en ander te betalen aan [appellant] ;
veroordeelt Readen c.s. in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [appellant] vastgesteld op € 313,- aan verschotten en € 2.148,- aan salaris advocaat, een en ander te betalen aan [appellant] ;
verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mr. M.W. Zandbergen, mr. O.E. Mulder en mr. G.J. Baken en is
door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
21 mei 2019.