In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep van een belastingzaak tussen V.O.F. [X] en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) en een vergrijpboete die aan de belanghebbende was opgelegd. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en de boetebeschikking, welke door de inspecteur zijn gegrond verklaard. De rechtbank Noord-Nederland heeft zich onbevoegd verklaard met betrekking tot het verzoek om vergoeding van rente buiten de regeling van artikel 28c van de Invorderingswet (IW) en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. De belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij onder andere verzocht om een passende rentevergoeding en vergoeding van de werkelijke kosten van bezwaar.
Het Hof heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht onbevoegd was, omdat de ontvanger een voor bezwaar vatbare beschikking moet hebben vastgesteld voordat de belastingrechter kan oordelen over de invorderingsrente. De belanghebbende heeft ook aangevoerd dat artikel 28c van de IW in strijd is met het recht van de Europese Unie, maar het Hof heeft deze stelling verworpen. Het Hof heeft geen redenen gezien om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. De beslissing van de rechtbank is bevestigd, en het hoger beroep van de belanghebbende is ongegrond verklaard. De kosten van de procedure worden niet vergoed, omdat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van de forfaitaire regeling rechtvaardigen.