Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
21 mei 2019
[Z](hierna: belanghebbende)
inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Doetinchem(hierna: de Inspecteur)
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep van belanghebbende, een vennootschap onder firma, tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) die aan belanghebbende was opgelegd, alsook de daarbij berekende belastingrente en een vergrijpboete. De rechtbank had de naheffingsaanslag verminderd, maar verklaarde zich onbevoegd met betrekking tot het verzoek van belanghebbende om een passende rentevergoeding buiten de regeling van artikel 28c van de Invorderingswet (IW) om. Belanghebbende ging in hoger beroep, waarbij de Inspecteur van de Belastingdienst verweer voerde.
Tijdens de zitting op 19 maart 2019 was de gemachtigde van belanghebbende afwezig, maar had hij wel een pleitnota ingediend. Het Hof oordeelde dat deze pleitnota niet als zodanig kon worden aangemerkt, omdat belanghebbende niet op de zitting aanwezig was. Het Hof weigerde het stuk tot de procedure toe te laten, omdat het niet binnen de gestelde termijn was ingediend.
Het geschil draaide om de vraag of de rechtbank zich terecht onbevoegd had verklaard met betrekking tot de rentevergoeding. Het Hof concludeerde dat de rechtbank dit terecht had gedaan, omdat de ontvanger op basis van artikel 30 van de IW een voor bezwaar vatbare beschikking moet hebben vastgesteld voordat de belastingrechter kan oordelen over de invorderingsrente. Het Hof verwierp ook de stelling van belanghebbende dat de regeling in strijd is met het recht van de Europese Unie en zag geen reden om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.
Uiteindelijk bevestigde het Hof de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werden geen proceskosten toegewezen.