ECLI:NL:GHARL:2019:4286

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 mei 2019
Publicatiedatum
20 mei 2019
Zaaknummer
200.256.214/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om deskundigenonderzoek in zaak van uithuisplaatsing van minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de uithuisplaatsing van twee minderjarige kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2], die onder toezicht zijn gesteld van de gecertificeerde instelling Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering. De moeder van de kinderen, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter, verzocht om een deskundigenonderzoek naar het perspectief van de kinderen. Het hof heeft de afwijzing van dit verzoek door de rechtbank bevestigd, met de overweging dat de positieve ontwikkeling van de moeder niet betekent dat de kinderen bij haar teruggeplaatst kunnen worden. De kinderen zijn getraumatiseerd en kampen met hechtingsproblematiek, en het hof oordeelt dat het belang van de kinderen voorop staat. De kinderen verblijven inmiddels bijna twee jaar bij pleegouders, waar zij beginnen te hechten. Het hof concludeert dat een nader deskundigenonderzoek onrust zou veroorzaken en in strijd zou zijn met de belangen van de kinderen. De beschikking van de kinderrechter is bekrachtigd, en het hof heeft het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.256.214/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/160494 / FJ RK 18-320)
beschikking van 14 mei 2019
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.R. Rauwerda te Leeuwarden,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
kantoorhoudende te Groningen,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
de pleegouders van [de minderjarige1] en [de minderjarige2],
wonende op een geheim adres,
verder te noemen: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 16 mei 2018 en 14 december 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 14 maart 2019;
- een journaalbericht van mr. Rauwerda van 22 maart 2019 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Rauwerda van 8 april 2019 met productie(s);
- een brief van de GI van 18 april 2019 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Rauwerda van 25 april 2019 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Rauwerda van 30 april 2019 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 2 mei 2019 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, vergezeld van haar begeleider de heer [B] (directeur van [C] ) en bijgestaan door haar advocaat. Namens de GI is verschenen mevrouw [D] (jeugdbeschermer).

3.De feiten

3.1
Uit de - inmiddels verbroken - affectieve relatie van de moeder en [E] (hierna: de vader) zijn geboren:
- [de minderjarige1] , [in] 2014 (verder te noemen: [de minderjarige1] );
- [de minderjarige2] , [in] 2016 (verder te noemen: [de minderjarige2] ).
De moeder is alleen belast met het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
3.2
Bij beschikking van 17 mei 2017 heeft de kinderrechter [de minderjarige1] en [de minderjarige2] onder toezicht gesteld van de GI.
3.3
Bij beschikking van 18 juli 2017 is een (spoed)machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Nadat de kinderen enkele dagen bij de grootmoeder (mz) hebben verbleven, zijn zij op 26 juli 2017 bij de pleegouders geplaatst (een perspectiefbiedend pleeggezin). De kinderen verblijven daar sindsdien.
3.4
Bij beschikking van 16 mei 2018 is de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verlengd tot 17 mei 2019 en de machtiging tot uithuisplaatsing tot 17 december 2019. De kinderrechter heeft de beslissing voor het overige aangehouden.
3.5
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 14 december 2018 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in een voorziening voor pleegzorg verlengd voor de duur van de ondertoezichtstelling, dus tot uiterlijk 17 mei 2019.
3.6
Sinds eind februari 2019 geldt als omgangsregeling dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] eens in de vier weken begeleide omgang met één van beide ouders hebben op een neutrale locatie. Dat betekent dat de moeder de kinderen eens in de acht weken ziet.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is in hoger beroep gekomen van de beschikking van 14 december 2018 waarin de machtiging uithuisplaatsing is verlengd.
Ter zitting heeft de moeder haar verzoek tot afwijzing van het inleidend verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ingetrokken. Dit verzoek behoeft daarom geen bespreking meer en zal het hof in zoverre afwijzen. Wel ligt nog ter beoordeling aan het hof voor het verzoek van de moeder om een deskundigenonderzoek te gelasten. In eerste aanleg heeft de moeder eveneens gevraagd om een deskundigenonderzoek te gelasten. Gelet op de overwegingen van de rechtbank in de bestreden beschikking heeft de rechtbank dit verzoek afgewezen.
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen voor zover haar verzoek om een deskundigenonderzoek te gelasten is afgewezen en opnieuw rechtdoende:
een nader onderzoek door een onafhankelijke deskundige te gelasten met betrekking tot het perspectief van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
4.2
De GI heeft ter zitting verweer gevoerd en het hof verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek tot het gelasten van een deskundigenonderzoek af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De moeder doet een beroep op het bepaalde in artikel 810a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). In dit artikel is bepaald dat de rechter in zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen of de beëindiging van het ouderlijk gezag of van de voogdij, op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige benoemt, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet.
Een voldoende concreet en ter zake dienend verzoek tot toepassing van artikel 810a lid 2 Rv, dat feiten en omstandigheden bevat die zich lenen voor een onderzoek door een deskundige, zal in beginsel moeten worden toegewezen indien de rechter geen feiten of omstandigheden aanwezig oordeelt op grond waarvan moet worden aangenomen dat toewijzing van het verzoek strijdig is met het belang van het kind.
5.2
Het hof ziet - evenals de rechtbank - geen aanleiding om een onderzoek te gelasten met betrekking tot het perspectief van de kinderen. Het hof verwijst naar de betreffende motivering van de rechtbank en neemt deze - na eigen onderzoek - over en maakt deze tot de zijne. Het hof voegt hieraan het volgende toe.
5.3
Het hof is van oordeel dat het gelasten van een onderzoek in dit geval strijdig is met de belangen van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Het hof wil aannemen dat de moeder een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt en dat het nu beter met haar gaat, hetgeen het hof zeer positief acht. Dit betekent echter niet dat de kinderen op termijn weer bij haar teruggeplaatst kunnen worden.
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] waren zeer jong ten tijde van de uithuisplaatsing: respectievelijk bijna drie jaar en ruim één jaar. Vanwege hun jonge leeftijd heeft de GI direct nadat de kinderen een half jaar uit huis waren geplaatst, in januari 2018 een onderzoek door [F] laten verrichten naar het perspectief van de kinderen. [F] heeft dit onderzoek in juli 2018 afgerond en aan de GI geadviseerd om te beslissen dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] opgroeien in een pleeggezin. De GI heeft dit advies overgenomen en in januari 2019 aan [de minderjarige1] en [de minderjarige2] (en de moeder) verteld dat zij bij de pleegouders zullen opgroeien. Inmiddels heeft de GI ook bij de raad voor de kinderbescherming een verzoek ingediend tot onderzoek naar een gezagsbeëindigende maatregel.
De redenen voor voornoemd advies van [F] waren niet alleen gelegen in de opvoedingsvaardigheden van de moeder (en de vader) maar ook in de ernstige zorgen over de kinderen. Beide kinderen zijn getraumatiseerd en kampen met hechtingsproblematiek.
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] volgen op dit moment beiden intensieve (spel)therapie bij [G] . Voor [de minderjarige1] is de therapie met name gericht op het verwerken van de traumatische gebeurtenissen die zij heeft meegemaakt en voor [de minderjarige2] met name op het reguleren van zijn emoties.
De kinderen, die nu respectievelijk ruim vier jaar en net drie jaar oud zijn, verblijven inmiddels bijna twee jaar bij de pleegouders en zijn daar begonnen te hechten.
Gelet op al het voorgaande en de belangen van de kinderen vooropgesteld ligt voor de kinderen het perspectief bij de pleegouders. Hoezeer de situatie bij de moeder inmiddels ook verbeterd zou zijn.
Het hof acht het van groot belang - mede gelet op de jonge leeftijd van de kinderen en de wederzijdse hechting in het pleeggezin - dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] nu duidelijkheid en zekerheid krijgen over de plek waar ze zullen opgroeien. Een nader deskundigenonderzoek naar hun perspectief zou veel te veel onrust met zich meebrengen en in strijd zijn met de belangen van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zeker gelet op de bij hen bestaande trauma's en de intensieve behandeling van [de minderjarige1] . Het hof is daarom van oordeel dat het belang van de kinderen zich verzet tegen het gelasten van een onderzoek.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, te bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 14 december 2018, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.M. van der Meer, Z.J. Oosting en J.G. Idsardi, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 14 mei 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.