ECLI:NL:GHARL:2019:4175

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 mei 2019
Publicatiedatum
14 mei 2019
Zaaknummer
200.225.875
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen voor verrichte werkzaamheden en geleverde materialen tussen Getinge B.V. en BAM Techniek B.V.

In deze zaak vordert Getinge B.V. betaling van openstaande facturen van BAM Techniek B.V. voor werkzaamheden en geleverde materialen die zijn uitgevoerd in opdracht van BAM. De vordering bedraagt € 49.211,39, vermeerderd met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. Getinge heeft van 2009 tot eind 2015 regelmatig werkzaamheden verricht voor BAM, waaronder onderhoud en levering van materialen voor de technische installaties van ziekenhuis Amstelland. BAM heeft de contractuele relatie met Getinge beëindigd en heeft de openstaande facturen niet betaald, ondanks aanmaningen van Getinge.

In eerste aanleg heeft de rechtbank Midden-Nederland de vordering van Getinge gedeeltelijk toegewezen, maar BAM heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de procedure in hoger beroep beoordeeld, waarbij BAM bezwaar maakte tegen de inhoud van een akte van Getinge, die volgens BAM het karakter van een memorie had. Het hof oordeelde dat de akte van Getinge niet in aanmerking kon worden genomen, omdat deze niet voldeed aan de regels voor hoger beroep.

Het hof heeft vervolgens de grieven van Getinge beoordeeld en geconcludeerd dat BAM niet voldoende had aangetoond dat zij geen opdracht had gegeven voor de geleverde materialen. Het hof oordeelde dat Getinge erop mocht vertrouwen dat de accordering van werkbonnen door medewerkers van BAM voldoende was voor de betaling van de facturen. Uiteindelijk heeft het hof de vordering van Getinge toegewezen tot een bedrag van € 44.890,99, vermeerderd met rente, en BAM veroordeeld in de proceskosten van beide instanties.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof: 200.225.875/01
(zaak-/rolnummer rechtbank Midden-Nederland,
locatie Utrecht: C/16/423685/HA ZA 16-717)
arrest van 14 mei 2019
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Getinge B.V.,
gevestigd te Tiel,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: Getinge,
advocaat: mr. M. Blok,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BAM Techniek B.V.,
gevestigd te Bunnik,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: BAM,
advocaat: mr. A. Moret.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 26 juli 2017 dat de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, tussen partijen heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 3 oktober 2017;
- de memorie van grieven met producties;
- de memorie van antwoord met producties;
- de akte van Getinge met producties;
- de antwoordakte van BAM.
2.2
Vervolgens zijn de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

3.1.
Getinge verkoopt en onderhoudt bedrijfsmatig onder andere sterilisatie-, reinigings-, desinfectie- en waterdestillatie-apparatuur voor de medische, laboratorium- en farmaceutische markt.
BAM exploiteert een installatiebedrijf. Zij ontwerpt, installeert, exploiteert en beheert technische installaties voor de utiliteitsbouw, de industrie, de woningbouw en infrastructuur.
3.2.
Partijen hebben vanaf 2009 tot eind 2015 regelmatig zaken met elkaar gedaan. In opdracht van BAM heeft Getinge in die jaren werkzaamheden uitgevoerd aan de technische installatie van ziekenhuis Amstelland te Amstelveen (hierna: het ziekenhuis), welke werkzaamheden bostonden uit:
a. jaarlijkse (preventieve) onderhouds- en hervalidatiewerkzaamheden;
b. meerwerk en/of levering van materialen;
c. incidentele storingswerkzaamheden.
Medio 2015 heeft BAM de contractuele relatie tussen partijen beëindigd tegen het einde van dat jaar. Naar aanleiding daarvan heeft Getinge aan BAM een overzicht verstrekt van nog openstaande facturen.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1.
Getinge vordert veroordeling van BAM tot betaling van € 49.211,39 in hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente (berekend tot en met 24 juni 2016 een bedrag van € 7.169,71) en met € 1.267,11 ter zake van buitengerechtelijke incassokosten.
Kort gezegd heeft Getinge aan haar vordering ten grondslag gelegd dat zij in opdracht van BAM werkzaamheden heeft verricht en materialen heeft geleverd, maar dat BAM ondanks aanmaning in gebreke is gebleven haar desbetreffende, in punt van 5 van de inleidende dagvaarding opgesomde 44 facturen (verstuurd in 2013, 2014 en 2015) te betalen.
BAM heeft verweer gevoerd tegen de vordering.
4.2.
Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank de vordering van Getinge gedeeltelijk toegewezen. BAM is veroordeeld om aan Getinge te betalen:
"€ 49.211,39, onder aftrek van € 4.005,27 alsmede onder aftrek van de bedragen behorende bij de facturen genoemd in randnummer 4.9 van de conclusie van antwoord van BAM Techniek, en ten slotte onder aftrek van de factuur [factuurnummer 1] a raison van € 315,13, het daaruit voortvloeiende bedrag vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 25 juni 2016 tot de dag der voldoening".
Getinge is als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.

5.De motivering van de beslissing in hoger beroep

5.1.
BAM heeft bezwaar gemaakt tegen de inhoud van de akte van Getinge. Volgens BAM heeft die akte het karakter van een memorie en moet de akte daarom buiten beschouwing worden gelaten.
Het hof overweegt dat de in hoger beroep geldende twee-conclusieregel meebrengt dat elke partij in beginsel slechts één memorie mag nemen. De appelrechter mag volgens dit systeem geen acht slaan op 'nadere' memories of op aktes die in feite memories zijn. Een akte kan bestaan uit een korte mededeling, zoals een enkele erkenning of ontkenning, een bewijsaanbod, de aankondiging van een productie of een reactie daarop (artikel 1.2 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven).
De akte van Getinge, waarin opnieuw uitgebreid en inhoudelijk op de standpunten van partijen wordt ingegaan, is naar het oordeel van het hof in feite een verkapte memorie en zal daarom buiten beschouwing worden gelaten. Hetzelfde geldt voor de antwoordakte van BAM, nu daarin uitgebreid en inhoudelijk wordt ingegaan op de akte van Getinge.
5.2.
Getinge, die vier grieven heeft aangevoerd, concludeert tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot het alsnog geheel toewijzen van haar vordering, met veroordeling van BAM in de proceskosten van beide instanties.
BAM heeft de grieven bestreden.
5.3.1.
BAM heeft ten aanzien van de in punt 4.9 van haar conclusie van antwoord genoemde 30 facturen, welke facturen betrekking hebben op onderhoudswerkzaamheden en de levering van materialen, betwist dat zij opdracht heeft gegeven tot levering van die materialen. BAM wijst in dat verband op de door haar gehanteerde 'bestelformulieren', waarmee jaarlijks aan Getinge opdracht werd gegeven tot het verrichten van onderhouds- en hervalidatiewerkzaamheden (een voorbeeld is in het geding gebracht als productie 2 bij inleidende dagvaarding), waarin staat vermeld:
"Voor meerwerk/materiaal tijdens het onderhoud moet te allen tijde een nieuwe opdracht van BAM Techniek worden aangevraagd.
Offertes in verband met reparaties c.q. modificaties dienen via ons kantoor te lopen. Storingen aan de installatie worden door BAM Techniek schriftelijk gemeld en eveneens door middel van een bestelling bevestigd.
Bij elke factuur dient een werkbon/rapportage te worden gevoegd."
BAM heeft ten aanzien van de hiervoor bedoelde 30 facturen als verweer aangevoerd dat Getinge voor de daarop vermelde materialen nooit een (nieuwe) opdracht heeft aangevraagd zoals is voorgeschreven in het bestelformulier en tussen partijen is overeengekomen.
5.3.2.
De rechtbank heeft dit verweer gehonoreerd. Nu partijen uitdrukkelijk een wijze van opdrachtverlening en facturering hebben afgesproken die onduidelijkheden en assumpties moet voorkomen, dient het voor rekening van Getinge te komen dat zij die voorgeschreven werkwijze niet heeft gevolgd, aldus de rechtbank.
5.3.3.
Tegen dit oordeel is grief I gericht. Getinge voert aan, kort weergegeven, dat partijen na verloop van tijd een andere werkwijze zijn gaan hanteren dan vermeld op het bestelformulier. Het was onwerkbaar om steeds wanneer er bij het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden ook materialen nodig bleken te zijn  en dat is volgens Getinge altijd het geval  voor die materialen eerst bij BAM een nieuwe schriftelijke opdracht (bestelling) aan te vragen. Daarom, teneinde stagnatie bij het uitvoeren van de onderhoudswerkzaamheden te voorkomen, werden de materialen in de praktijk tijdens het onderhoud al geïnstalleerd, waarna door een in het ziekenhuis aanwezige medewerker van BAM (in de regel [X] of [Y] ) de werkbonnen voor akkoord werden ondertekend. Bij grotere/duurdere onderdelen werd eerst met de medewerker van BAM overlegd. Ter onderbouwing van haar standpunt wijst Getinge op de als productie 3 bij inleidende dagvaarding in het geding gebrachte facturen met daarachter de door BAM geaccordeerde werkbonnen (serviceorders). Elke door BAM voor akkoord ondertekende werkbon is volgens Getinge te beschouwen als een schriftelijke opdrachtbevestiging van BAM. Tot en met 2012 volstonden de ondertekende werkbonnen en werden de facturen van Getinge zonder uitzondering en zonder protest voldaan. Bij elke factuur met betrekking tot geleverd materiaal heeft Getinge deze werkbon/serviceorder overgelegd, aldus Getinge.
5.3.4.
Het hof overweegt dat tussen partijen vaststaat dat de hiervoor geciteerde tekst van de bestelformulieren als tussen partijen overeengekomen heeft te gelden. Bij de uitleg ervan gaat het om de zin die partijen in de gegeven omstandigheden daaraan redelijkerwijs mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Bij de uitleg spelen ook de redelijkheid en billijkheid een rol.
Niet in geschil is dat Getinge bij elke factuur een werkbon heeft gevoegd, zoals in de tekst van de bestelformulieren is voorgeschreven. Uit die tekst blijkt niet met zoveel woorden dat elk recht op betaling vervalt indien die werkwijze niet is gevolgd.
5.3.5.
BAM heeft in punt 2.2 van haar memorie van antwoord aangevoerd dat zij van 2009 tot en met 2015 beheerder was van de technische apparatuur van het ziekenhuis en dat er 40 uur per week een medewerker van BAM in het ziekenhuis aanwezig was om de technische installaties te onderhouden en eventuele storingen te verhelpen. Als het storingen aan de technische installaties van Getinge betrof, zorgde de medewerker van BAM voor de melding ervan aan Getinge en de schriftelijke opdracht tot uitvoering daarvan, aldus BAM.
BAM heeft weliswaar betwist dat partijen een andere werkwijze zijn overeengekomen dan beschreven in de bestelformulieren, maar BAM heeft niet, althans onvoldoende betwist dat de werkbonnen van Getinge, ingediend voor de onderhoudswerkzaamheden en de in dat kader geleverde materialen, door medewerkers van BAM (volgens Getinge in de regel [X] of [Y] , punt 25 conclusie van repliek) voor akkoord zijn ondertekend. Ook heeft BAM niet betwist dat er zo nodig tussen monteurs van BAM en haar medewerkers in het ziekenhuis overleg werd gevoerd over de vervanging van duurdere materialen.
Indien het standpunt van BAM juist zou zijn dat de in de bestelformulieren omschreven werkwijze strikt werd gevolgd, valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien waarom haar eigen, in het ziekenhuis werkzame medewerkers die werkbonnen desondanks (ondanks dat daaraan geen schriftelijke opdrachten/bestellingen aan ten grondslag lagen) hebben ondertekend. Voor zover BAM Getinge thans verwijt dat zij de voorgeschreven werkwijze niet heeft gevolgd, hebben de eigen medewerkers van BAM daaraan meegewerkt, zo moet de conclusie zijn. Uitgaande van het standpunt van BAM, heeft BAM kennelijk nagelaten haar eigen medewerkers in het ziekenhuis te instrueren dat alleen werkbonnen betreffende materialen mochten worden geaccordeerd waaraan een door (het hoofdkantoor van) BAM gegeven schriftelijke opdracht/bestelling ten grondslag lag.
Voorts neemt het hof in aanmerking dat niet is gebleken dat BAM Getinge er ooit voor heeft gewaarschuwd dat haar facturen (voortaan) niet (meer) zouden worden betaald indien de voorgeschreven werkwijze niet werd gevolgd. De stelling van Getinge in punt 17 van de memorie van grieven dat BAM zich eerst in deze procedure op het standpunt heeft gesteld dat BAM de facturen voor materialen niet verschuldigd is omdat daarvoor niet op de voorgeschreven wijze opdracht is verleend, heeft BAM in punt 4.14 van de memorie van antwoord, waarin zij ingaat op punt 17 van de memorie van grieven, niet met zoveel woorden betwist. Uit de in het geding gebrachte correspondentie tussen partijen blijkt in het geheel niet dat BAM voorafgaand aan de procedure Getinge heeft verweten dat zij zich niet (strikt) aan de in de bestelformulieren beschreven werkwijze hield.
5.3.6.
Gelet op de hiervoor aan de orde gekomen omstandigheden  kort gezegd: niet is gebleken dat BAM Getinge er voorafgaand aan de procedure ooit voor heeft gewaarschuwd dat de in de bestelformulieren beschreven werkwijze (strikt) moest worden nageleefd en, met name, ook de eigen medewerkers van BAM hebben die werkwijze niet gevolgd door de werkbonnen van Getinge steeds te accorderen, ook voor wat betreft gebruikte materialen  mocht Getinge naar het oordeel van het hof redelijkerwijs erop vertrouwen dat het ontbreken van aparte, schriftelijke opdrachten (bestellingen) voor tijdens onderhoudswerkzaamheden gemonteerde materialen niet in de weg zou staan aan contractuele gebondenheid van BAM en dientengevolge aan betaling van haar facturen. De in de bestelformulieren beschreven werkwijze moet in deze zin worden uitgelegd.
Voorts overweegt het hof dat als gevolg van de accordering van de werkbonnen van Getinge door de medewerkers van BAM vaststaat dat de levering van de in de werkbonnen genoemde materialen daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
Aan het in punt 5.12 e.v. van de memorie van antwoord gedane aanbod van BAM om bewijs te leveren omtrent de wijze waarop partijen overeenkomstig de gemaakte afspraken uitvoering hebben gegeven aan het onderhoudscontract, gaat het hof voorbij. Nu BAM niet heeft betwist dat haar medewerkers werkbonnen hebben ondertekend, zoals hiervoor overwogen, is het bewijsaanbod niet voldoende specifiek en/of niet ter zake dienend.
Grief I slaagt.
5.4.1.
Bij factuur d.d. 26 augustus 2015 met nummer [factuurnummer 2] heeft Getinge een bedrag van € 2.568,66 in rekening gebracht.
Bij factuur van eveneens 26 augustus 2016 met nummer [factuurnummer 3] heeft Getinge een bedrag van € 1.436,61 in rekening gebracht.
BAM heeft de verschuldigdheid van deze laatste factuur ( [factuurnummer 3] ) betwist. Volgens BAM zijn de desbetreffende werkzaamheden al in rekening gebracht met de eerste factuur ( [factuurnummer 2] ) en is er sprake geweest van dubbele facturering.
De rechtbank heeft beide bedragen in mindering gebracht op het aan Getinge toe te wijzen bedrag.
5.4.2.
Met grief II voert Getinge aan dat het oordeel van de rechtbank dat van haar vordering een bedrag van € 4.005,27 (€ 2.568,66 + € 1.436,61) niet toewijsbaar is, onbegrijpelijk is. Als het al zo is dat het hiervoor weergegeven verweer van BAM slaagt, dan is in ieder geval factuur [factuurnummer 2] (€ 2.568,66) verschuldigd en is dat bedrag toewijsbaar, aldus Getinge.
5.4.3.
De grief berust op een onjuiste lezing van het vonnis en kan daarom niet tot vernietiging ervan leiden. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 4.3 (ad b) overwogen dat BAM beide facturen ( [factuurnummer 2] en [factuurnummer 3] ) heeft betaald, dat in het verweer van BAM geen beroep op verrekening (met andere facturen) kan worden gelezen en dat Getinge haar vordering ondanks de betaling niet heeft verminderd met het bedrag van beide  betaalde  facturen. Daarom is de vordering van Getinge volgens de rechtbank tot het totaalbedrag van beide facturen ad € 4.005,27 niet toewijsbaar. Dit oordeel is dus niet gebaseerd op het hiervoor weergegeven verweer van BAM, zoals Getinge ten onrechte meent, maar op de constatering dat beide facturen inmiddels zijn betaald.
5.5.1.
BAM heeft de verschuldigdheid van de factuur van Getinge van 28 augustus 2015, nummer [factuurnummer 1] , ten bedrage van € 315,13 betwist. Volgens BAM blijkt uit de werkbon (nr. [werkbonnummer] ) dat de desbetreffende storingswerkzaamheden onder garantie vallen.
De rechtbank heeft dit verweer gehonoreerd met de volgende overweging:
"het verweer van BAM dat de opdracht onder de garantie valt is door Getinge bestreden met het argument dat een onderscheid moet worden gemaakt tussen materiaal enerzijds en werkzaamheden en reiskosten anderzijds. Nu evenwel de werkzaamheden onder de garantie vielen, kan niet een onderscheid wordt aangebracht tussen materiaal enerzijds en reiskosten anderzijds. Beide vallen onder het begrip werkzaamheden."
Tegen deze overweging is grief III gericht. Getinge heeft aangevoerd dat BAM zelf opdracht heeft gegeven om werkbon [werkbonnummer] in rekening te brengen, waartoe Getinge verwijst naar de als productie 8 bij inleidende dagvaarding in het geding gebrachte e-mail van BAM van 24 augustus 2015.
5.5.2.
In bedoelde e-mail schrijft BAM aan Getinge:
"De werkorders die in opdracht zijn gegeven door BAM Techniek regio Noordwest dienen (op de oude manier) met de regio te worden afgehandeld. Dit betreft;
(…)
[werkbonnummer] ordernummer BAM IB nummer aangevraagd tot op heden niet ontvangen NW213412 Storing aan Sterilisator GE210442-01001 € 260,44"
Anders dan Getinge heeft aangevoerd valt in deze e-mail geen erkenning te lezen van de onderhavige factuur. In de e-mail worden daarentegen slechts aanwijzingen gegeven over de wijze waarop een aantal werkorders, waaronder die met nummer [werkbonnummer] , moet worden afgewikkeld. De grief faalt.
5.6.
Nu grief I slaagt dienen, gelet op de devolutieve werking van het hoger beroep, de overige verweren van BAM, voor zover verworpen of niet behandeld, te worden behandeld. In eerste aanleg heeft BAM een formeel verweer gevoerd, inhoudende dat Getinge niet heeft voldaan aan haar stelplicht. Dit verweer faalt. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat uit de stukken van Getinge in voldoende mate de grondslag van de vordering valt op te maken. Uit het door BAM gevoerde verweer blijkt dat het ook BAM voldoende duidelijk was waarop Getinge haar vordering baseerde.
5.7.
Gelet op het hiervoor overwogene kan de vordering van Getinge worden toegewezen tot een bedrag van € 44.890,99 (€ 49.211,39 -/- € 4.005,27 -/- € 315,13), te vermeerderen met rente zoals door de rechtbank toegekend.
Daarmee is BAM als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij te beschouwen. Grief IV, gericht tegen de door de rechtbank ten nadele van Getinge uitgesproken proceskostenveroordeling, slaagt eveneens.

6.De slotsom

6.1.
De grieven I en IV slagen, de grieven II en III falen. Het hof zal het bestreden vonnis vernietigen en een nieuwe beslissing geven.
6.2.
Als de overwegend in het ongelijk te stellen partij zal het hof BAM in de proceskosten van beide instanties veroordelen.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van Getinge zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 82,54
- griffierecht € 1.929,00
- salaris advocaat € 1.158,00
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Getinge zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 85,21
- griffierecht € 1.952,00
- salaris advocaat € 1.959,00 (1 punt x tarief IV)
6.3.
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

7.De beslissing

Het hof:
vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Midden Nederland, locatie Utrecht, van 26 juli 2017 en doet opnieuw recht als volgt:
veroordeelt BAM om aan Getinge te betalen € 44.890,99, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 25 juni 2016 tot de dag der voldoening;
veroordeelt BAM in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van Getinge wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 2.011,54 voor verschotten en op € 1.158,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 2.037,21 voor verschotten en op € 1.959,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt BAM in de nakosten, begroot op € 131,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 68,- in geval BAM niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest ten aanzien van de hierin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.G.H. Milar, R.A. van der Pol en R.M. Wagemakers, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2019.
griffier rolraadsheer