ECLI:NL:GHARL:2019:4168

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 mei 2019
Publicatiedatum
14 mei 2019
Zaaknummer
200.216.737
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot lidmaatschap van een vereniging en de vrijheid van vereniging in het licht van strafrechtelijke veroordelingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van de Koninklijke Nederlandse Schietsport Associatie (KNSA) om [appellant] als lid toe te laten. De weigering was gebaseerd op een strafrechtelijke veroordeling van [appellant] voor bedreiging met een vuurwapen in 2005. Het hof oordeelde dat een vereniging niet verplicht kan worden om personen als lid toe te laten en dat de KNSA, als vereniging, het recht heeft om voorwaarden te stellen aan de toelating van leden. Het hof bevestigde dat de KNSA op basis van haar statuten en de vrijheid van vereniging de beslissing om [appellant] als schutter te weigeren niet onrechtmatig was. Het hof oordeelde dat de KNSA niet misbruik maakte van haar bevoegdheid door de weigering, ook al beschikte [appellant] inmiddels over een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) en een wapenverlof. De KNSA had het recht om de belangen van de schietsport te beschermen en kon op basis van de statuten besluiten om [appellant] niet toe te laten. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, die de vorderingen van [appellant] in eerste aanleg had afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.216.737/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht: 413393)
arrest van 14 mei 2019
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. H.H. van Steijn,
tegen:
de vereniging
KONINKLIJKE NEDERLANDSE SCHIETSPORT ASSOCIATIE,
gevestigd te Leusden,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: KNSA,
advocaat: mr. S.F.H. Jellinghaus.

1.Het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van de procedure tot 18 juli 2017 wordt verwezen naar het arrest van die datum. De bij dat arrest bevolen comparitie van partijen heeft plaatsgevonden op 14 november 2017. Het van de comparitie opgestelde proces-verbaal bevindt zich bij de stukken. Vervolgens heeft [appellant] een memorie van grieven, tevens akte vermeerdering van eis, genomen waarop KNSA heeft gereageerd met de memorie van antwoord.
1.2
Het hof heeft arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

In overweging 2.1. tot en met 2.13. heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover die niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Het hof zal hierna een overzicht geven van deze relevante feiten.
2.1.
[appellant] heeft vanaf enig moment tot december 2005 op grond van artikel 28 van de Wet wapens en munitie een verlof tot het voorhanden hebben van een vuurwapen gehad. Hij was toen lid van een bij de KNSA aangesloten schietsportvereniging.
2.2.
Blijkens haar statuten heeft de KNSA onder meer het doel om de belangen van de schietsport in de meest algemene zin te behartigen en kunnen als lid tot de vereniging worden toegelaten verenigingen die volledige rechtspersoonlijkheid bezitten. Aan de KNSA zijn zevenhonderd schietverenigingen verbonden.
2.3.
In de statuten van de KNSA is geregeld welke verenigingen als lid kunnen worden toegelaten en welke niet. In artikel 7.4. van de statuten staat wat betreft dit laatste vermeld:
“Niet tot de Associatie worden toegelaten die verenigingen ten aanzien waarvan feiten of gedragingen van leden en/of bestuurders bekend zijn, die de belangen van de Associatie of de schietsport in Nederland kunnen schaden, of op grond waarvan van de Associatie in redelijkheid niet kan worden gevergd dat de vereniging tot het lidmaatschap wordt toegelaten.”
2.4.
De leden van een bij de KNSA aangesloten vereniging worden bij de KNSA als “schutter” aangemeld. In artikel 10 van de statuten is hierover het volgende bepaald:
1. Een verenigingslid kan slechts door de secretaris van de betrokken vereniging als schutter worden aangemeld. Behoudens het bepaalde in het volgende lid, wordt een verenigingslid als schutter aangemerkt met ingang van de datum waarop de schriftelijke aanmelding bij het secretariaat van de Associatie is ontvangen, tenzij in de aanmelding een latere datum is vermeld.
2. Het Dagelijks Bestuur heeft het recht een aanmelding van een verenigingslid als schutter te weigeren indien het verkrijgen van de rechten als schutter strijdig geacht kan worden met de belangen van de Associatie en/of de schietsport. Het bestuur van de betrokken vereniging wordt omtrent de redenen, die tot de weigering hebben geleid, schriftelijk ingelicht. Tegen een afwijzende beslissing staat de desbetreffende vereniging éénmaal beroep open bij de Commissie van Beroep.
3. De vereniging is verplicht het door de Associatie als schutter geweigerde lid, het lidmaatschap op te zeggen casu quo hem uit het lidmaatschap te ontzetten. Hetzelfde geldt ten aanzien van het lid dat verkeert, of is komen te verkeren in de omstandigheid als bedoeld in artikel 9.2. en/of artikel 9.3.”
2.5.
Artikel 9 lid 2 van de statuten bevat ook een regeling over schutters:
“Het Dagelijks Bestuur kan een schutter te wiens aanzien op grond van zijn persoonlijk verleden of omstandigheden die hem kunnen worden toegerekend, vrees voor misbruik bestaat en aan wie op die grond een verlof tot het voorhanden hebben van vuurwapens is geweigerd, een bestaand verlof is ingetrokken of de verlenging daarvan is geweigerd, de status van schutter ontnemen. Tegen het ontnemen van de status van schutter kan de schutter bij het Dagelijks Bestuur in protest gaan. Indien de betrokkene in het ongelijk wordt gesteld door het Dagelijks Bestuur, staat de desbetreffende schutter één maal beroep open op de Commissie van Beroep als bedoeld in artikel 21.”
2.6.
In oktober 2005 is [appellant] betrokken geraakt bij een voorval, waarbij hij een andere weggebruiker heeft aangesproken op diens gedrag in het verkeer. Naar aanleiding hiervan is tegen [appellant] aangifte gedaan wegens bedreiging.
2.7.
Bij beschikking van 29 december 2005 heeft de afdeling Bijzondere Wetten van de politie IJsselland de aanvraag van [appellant] om hem verlof te verlenen tot het voorhanden hebben van vuurwapens (dan wel het toen bestaande verlof te verlengen) geweigerd. In deze beschikking is in dit verband onder meer vermeld:
“Ambtshalve is mij bekend dat er op 12 oktober 2005 aangifte tegen u is gedaan terzake bedreiging met een vuurwapen. Deze aangifte had betrekking op een verkeersconflict wat zich in de gemeente Deventer heeft voorgedaan op 10 oktober 2005 omstreeks 18.45 uur, waarbij u een bestuurder van een andere personenauto zou hebben bedreigd met een vuurwapen (artikel 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht).
Naar aanleiding van deze aangifte is er een onderzoek ingesteld. Hierop bent u aangehouden terzake bedreiging met een vuurwapen en zijn uw wapens ingenomen c.q. in beslag genomen in belang van het onderzoek. Het opgemaakte dossier is ingestuurd naar de Officier van Justitie te Zwolle.
In deze zaak is door u als verdachte een aantal verklaringen afgelegd terzake de bedreiging. In een van deze verklaringen verklaard u dat u tegen aangever heeft gezegd:
“Je moet oppassen anders moord ik je hele familie uit”.
Door de aangever en verschillende onafhankelijke getuigen wordt bevestigd dat u aangever heeft bedreigd met een vuurwapen waarbij er zelfs sprake van is dat u dit vuurwapen met de loop tegen het hoofd van de aangever heeft gehouden.”
2.8.
Op 6 januari 2006 heeft de KNSA [appellant] de status van schutter ontnomen.
2.9.
Bij vonnis van 27 juli 2006 heeft de politierechter van de (toenmalige) rechtbank Zwolle-Lelystad [appellant] veroordeeld. Hiertegen is [appellant] in hoger beroep gegaan. Bij mondeling arrest van 31 januari 2007 heeft de enkelvoudige strafkamer van het (toenmalige) Gerechtshof Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, [appellant] een werkstraf opgelegd van honderd uur. Het Gerechtshof achtte bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, bewezen.
2.10.
De politie IJsselland heeft [appellant] op 3 september 2013 schriftelijk onder meer het volgende bericht:
“Wij hebben uw “aanvraag voor een Verlof WWM” beoordeeld en komen tot de conclusie dat dit momenteel nog geen kans van slagen heeft.
Op 27 juli 2006 werd u door de politierechter veroordeeld. Tegen deze veroordeling tekende u hoger beroep aan, hetgeen uiteindelijk op 15-03-2007 tot een uitspraak leidde.
Om de termijn van uitsluiting uit te rekenen gaan we uit van de datum waarop de eerstgenoemde veroordeling (27-07-2006) plaats vond.
Daarbij komen we tot de conclusie dat u vanaf heden weer deel mag nemen aan de schietsport. U dient dan gebruik te maken van “verenigingswapens”.
Deze deelname moet plaatsvinden bij een erkende schietsportvereniging.
Na 1 jaar lidmaatschap en voldoende schietbeurten kunt u een officiële aanvraag indienen. (…)
Eind juli 2014 mag u een nieuwe aanvraag doen om in het bezit te komen van een Wapenverlof t.b.v. de schietsport (WM4). U kunt dan maximaal 1 wapen (kal. 22) op de akte laten vermelden (…)”.
2.11.
Vanaf medio 2013 heeft [appellant] zich meerdere malen tot de KNSA gericht met de vraag of hij weer lid kon worden van een bij de KNSA aangesloten schietsportvereniging. De KNSA heeft deze vraag ontkennend beantwoord.
2.12.
Op 6 juni 2014 is namens de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie ten aanzien van [appellant] een Verklaring Omtrent het Gedrag afgegeven, die [appellant] met als doel het lidmaatschap van de vereniging Schietvereniging Beemte Broekland, had aangevraagd. In deze Verklaring Omtrent het Gedrag is onder meer het volgende vermeld:
“Ik heb een onderzoek naar het gedrag van betrokkene ingesteld. Het onderzoek heeft zich gericht op het specifieke screeningsprofiel Lidmaatschap schietvereniging/Membership of shooting club.
Uit het onderzoek zijn geen bezwaren gebleken tegen betrokkene. Ik heb daarbij rekening gehouden met het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de verklaring is aangevraagd en het belang van betrokkene afgewogen.”
2.13.
De hiervoor genoemde vereniging Schietvereniging Beemte Broekland heeft [appellant] als schutter bij de KNSA aangemeld. De KNSA heeft deze schietvereniging bij brief van 1 juli 2014 bericht dat zij deze aanmelding weigerde en dat de schietvereniging op grond van de statuten van de KNSA verplicht was om het lidmaatschap van [appellant] op te zeggen of hem uit dit lidmaatschap te ontzetten.

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1.
[appellant] heeft in eerste aanleg – samengevat – gevorderd (1) voor recht te verklaren dat de KNSA jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld en nog handelt en (2) KNSA op straffe van een dwangsom te verbieden om:
( a) [appellant] als schutter te weigeren,
( b) (zoals het hof begrijpt) enige vereniging waarbij [appellant] zich aansluit als lid of als lid zal aansluiten hem als lid te weigeren, te royeren en anderszins uit te sluiten van het lidmaatschap en,
( c) hem op andere wijze te hinderen in de beoefening van de schietsport en de uitoefening van de bevoegdheden die hem toekomen op grond van het aan hem verleende verlof en,
(3) KNSA te veroordelen in de proceskosten.
4.3
De rechtbank heeft bij vonnis van 8 februari 2017 de vorderingen van [appellant] afgewezen en [appellant] veroordeeld in de proceskosten.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1.
[appellant] heeft zijn eis in hoger beroep vermeerderd in die zin dat hij de vordering zoals hiervoor onder 3.1. weergegeven onder (1) heeft vermeerderd met een verklaring voor recht dat KNSA jegens [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld en nog handelt en dat zij misbruik maakt van haar toekomende bevoegdheden. Voor het overige heeft [appellant] zijn eis in eerste aanleg gehandhaafd.
4.2.
Het hof stelt het volgende uitgangspunt voorop. De lidmaatschapsverhouding tussen een bestaande vereniging en een toetredend lid ontstaat door een tweezijdige rechtshandeling, waarop de bepalingen van het overeenkomstenrecht moeten worden toegepast. Over de toetreding van een lid tot de vereniging besluit het bestuur; bij niet toelating kan de algemene vergadering alsnog tot toelating besluiten (art. 2:33 BW). Deze wettelijke regels gelden, tenzij de statuten anders bepalen. Omtrent de toelating van leden geeft de wet slechts voorzieningen van regelend recht. De statuten kunnen hiervan vrijelijk afwijken, mits de statuten op schrift zijn gesteld. In de statuten of in een reglement van de vereniging kunnen criteria voor de toelating van leden worden gesteld. Over de toelating van leden kan de instantie die met de toelating is belast, met inachtneming van de eventueel bij statuten of reglement gestelde normen, naar eigen inzicht beslissen. Een motivering van de weigering tot toelating is niet vereist. De vereniging (haar hiertoe bevoegde orgaan) mag in beginsel zelf bepalen wie wordt toegelaten als lid. Aan haar moet bij het voeren van het toelatingsbeleid een zekere marge worden gelaten. Onder bepaalde omstandigheden kan de weigering van het lidmaatschap echter in strijd zijn met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. In het bijzonder denke men aan gevallen waarin het aspirant-lid een groot belang heeft bij het verkrijgen van het lidmaatschap, bijvoorbeeld in verband met de beroepsuitoefening, en een redelijke grond voor weigering ontbreekt.
4.3.
Tegen de achtergrond van dit uitgangspunt zal het hof de drie grieven van [appellant] hierna beoordelen waarbij tevens de vermeerdering van eis in de beoordeling zal worden betrokken. Met zijn
eerste griefkomt [appellant] op tegen rechtsoverwegingen 4.7. en 4.8.
4.4.
Het hof onderschrijft hetgeen de rechtbank in overweging 4.7. heeft overwogen. Ook het hof is van oordeel dat een vereniging op grond van haar grondwettelijke recht van vrijheid van vereniging zelf mag beslissen wie zij als lid tot haar vereniging toelaat. Dit strookt ook met het uitgangspunt zoals hiervoor onder 4.2. is weergegeven. Een vereniging kan derhalve niet worden verplicht om personen als lid toe te laten. Evenmin kan zij worden verplicht om toe te laten dat personen in een bepaald verband (in dit geval als lid van een lid) tot haar komen te staan. De KNSA heeft verenigingen als leden en deze leden hebben op hun beurt natuurlijke personen als lid. Ook het hof is van oordeel dat nu het deze natuurlijke personen zijn die de schietsport beoefenen, zij die schietsport en de wijze waarop hiernaar in de maatschappij wordt gekeken ieder voor zich in grote mate kunnen beïnvloeden. Dat KNSA in haar statuten eisen stelt aan de toelating van leden en aan hen die als schutter willen worden aangemerkt, past in het in artikel 3 lid 1 van de statuten omschreven doel van de vereniging: de behartiging van de belangen van de schietsport. De stelling van [appellant] dat KNSA geen verplichtingen kan opleggen aan de (leden van de) verenigingen die lid zijn, is dan ook onjuist. Hier is feitelijk sprake van een indirect lidmaatschap van natuurlijke personen van KNSA als koepelvereniging van de bij haar aangesloten verenigingen. Dit betekent dat het uitgangspunt zoals hiervoor onder 4.2. is omschreven ook van toepassing is op KNSA.
4.5.
In overweging 4.8. heeft de rechtbank overwogen:
“Onder omstandigheden kan het onrechtmatig zijn om een gegadigde als lid (of in dit geval als schutter) te weigeren, maar dergelijke omstandigheden doen zich hier niet voor. De KNSA heeft als reden voor haar weigering de strafrechtelijke veroordeling van [appellant] genoemd, naar aanleiding van een bedreiging die hij in 2005 heeft geuit. Zoals hiervoor vermeld, heeft zij daarbij gewezen op de hiervoor in 2.7. genoemde politiebeschikking van december 2005, waarin de politie weergeeft wat [appellant] volgens zijn eigen verklaring tegen de aangever (de bestuurder van de andere auto) heeft gezegd, namelijk: “
je moet oppassen, anders moord ik je hele familie uit”. Uit de politiebeschikking blijkt volgens de KNSA bovendien dat de aangever en verschillende getuigen hebben verklaard dat [appellant] de aangever daarbij heeft bedreigd met een vuurwapen en dat hij dit zelfs tegen het hoofd van de aangever heeft gehouden. [appellant] heeft weliswaar betwist dat hij de aangever heeft bedreigd met een vuurwapen en erop gewezen dat het Gerechtshof hem hiervan heeft vrijgesproken, maar aan het verzoek van de KNSA om schriftelijk uit te leggen hoe het kan dat zowel de aangever als verschillende getuigen hebben verklaard dat hij bij de bedreiging een vuurwapen heeft gebruikt, heeft hij niet voldaan. Ten onrechte, want de KNSA heeft op grond van de vrijheid van vereniging het recht om bij de beslissing om [appellant] als schutter toe te laten een eigen afweging te maken. Bij deze afweging is het antwoord op de door haar aan [appellant] gestelde vraag relevant. Dat [appellant] van de verdenking van bedreiging met een vuurwapen is vrijgesproken, maakt dat niet anders, zeker niet omdat in de aantekening van het mondelinge arrest van het Gerechtshof niets over de reden van de vrijspraak en het standpunt van [appellant] ter zake van de verdenking is vermeld. Over de bewoordingen van de bedreiging heeft [appellant] zich ook niet uitgelaten. Niet richting de KNSA, die hem óók in de gelegenheid had gesteld om op papier te zetten waarom hij, ondanks de geuite bedreiging, volgens hem wél in de schietsport thuishoort, en niet in deze procedure. Kennelijk meent [appellant] dat een bedreiging zonder vuurwapen niet aan lidmaatschap van een schietvereniging in de weg hoeft te staan. Ook dit is vanwege de in de statuten van de KNSA genoemde weigeringsgrond onterecht, ook indien in aanmerking wordt genomen dat de bedreiging lang geleden heeft plaatsgevonden. Dat de KNSA gezien het voorgaande (en met een beroep op artikel 10 lid 2 van haar statuten) meent dat het in strijd met de belangen van haar vereniging en de schietsport zou zijn om [appellant] als schutter aan te merken, is in dit licht niet onrechtmatig.”
4.6.
Het hof onderschrijft ook deze overweging van de rechtbank. Het weigeren van [appellant] als schutter levert onder de omstandigheden van dit geval evenmin misbruik van bevoegdheid door KNSA op en is evenmin in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid. Dit wordt niet anders doordat [appellant] , zoals hij zelf aangeeft “niet om KNSA heen kan” voor de uitoefening van de schietsport. [appellant] erkent dat er schietverenigingen zijn, hoewel beperkt in aantal, die niet verbonden zijn aan de KNSA. Ook is naast KNSA KNTS als organisatie aangewezen door het Ministerie van Justitie en Veiligheid om schietsportverenigingen te certificeren (zie punt 23 inleidende dagvaarding en punt 34 memorie van antwoord). Het staat [appellant] vrij om zich bij een andere vereniging aan te sluiten. Het hof is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die een nadere belangenafweging noodzakelijk maken.
4.7.
[appellant] heeft in hoger beroep ook aangevoerd dat het weigeren van zijn lidmaatschap door KNSA in strijd is met artikel 3:13 BW. Artikel 3:13, eerste lid, BW bepaalt dat degene aan wie een bevoegdheid toekomt, haar niet kan inroepen, voor zover hij haar misbruikt. Het tweede lid bepaalt dat een bevoegdheid onder meer kan worden misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen.
4.8.
De omstandigheid dat KNSA [appellant] als schutter heeft geweigerd terwijl hij inmiddels (weer) beschikt over een verklaring omtrent het gedrag voor deelname aan de schietsport en een verlof ex artikel 28 Wwm (zie memorie van grieven punt 19), levert geen misbruik van bevoegdheid op in de zin van artikel 3:13 BW. Anders dan [appellant] betoogt staat het KNSA vrij (zie ook 4.2.) om in haar statuten eisen te stellen aan wie zij als lid (en als indirect lid, namelijk als lid van een lid) en aan wie zij als schutter toelaat. Het levert dan ook geen misbruik van bevoegdheid op van KNSA om iemand als schutter en/of als indirect lid te weigeren die wel beschikt over een verklaring omtrent het gedrag en/of een verlof op grond van artikel 28 Wwm. De omstandigheid dat leden van de KNSA verenigingen – met volledige rechtsbevoegdheid – en stichtingen zijn en dat schutters in de zin van de statuten van de KNSA (dus) geen (direct) lid van KNSA zijn (zie memorie van grieven punt 24) maakt het voorgaande evenmin anders. Zoals hiervoor reeds is overwogen heeft KNSA als vereniging de vrijheid om in haar statuten te bepalen wie zij als lid en wie zij als schutter tot haar (overkoepelende) vereniging toelaat.
4.9.
Het voorgaande betekent dat
grief 1faalt.
4.10.
Met
grief 2komt [appellant] op tegen overwegingen 4.9 tot en met 4.11, welke overwegingen luiden:
“4.9. Dat is het ook niet indien in aanmerking wordt genomen dat [appellant] (inmiddels weer) beschikt over een VOG en over een wapenverlof waarbij het hem is toegestaan om te schieten met wapens van een vereniging. Zoals de KNSA in dit verband terecht heeft gesteld, is een verlof nodig om als lid van een schietvereniging te worden toegelaten, maar staat het een vereniging gezien het genoemde recht van vrijheid van vereniging vrij om aan deze toelating extra eisen te stellen en om zelf te bepalen of aan die eisen is voldaan. Ook een overkoepelende vereniging kan dit doen, zoals in dit geval de KNSA doet door voorwaarden te stellen aan het aanmerken van personen als schutters. Dat de KNSA bij de beoordeling of aan deze voorwaarden is voldaan gelijke gevallen op ongelijke wijze behandelt, is niet komen vast te staan. [appellant] heeft in dit verband (slechts) één voorbeeld genoemd en gewezen op het geval waarbij de KNSA een persoon die anderen had geslagen wel (opnieuw) als schutter had aangemerkt. Zoals hiervoor vermeld, heeft de KNSA hier echter tegen ingebracht dat deze persoon niet was veroordeeld en dat blijkt ook uit de door [appellant] in dit verband overgelegde productie 15.
4.10.
Anders dan [appellant] met een beroep op de door haar genoemde uitspraak van de Raad van State heeft betoogd, oefent de KNSA door het stellen van voorwaarden aan het aanmerken van personen als schutters ook geen publiekrechtelijke bevoegdheid uit. In deze uitspraak ging het om de Circulaire wapens en munitie, de beleidsregels die bij de beoordeling van aanvragen van een wapenverlof worden gehanteerd, waarin was bepaald dat een aanvrager bij de aanvraag slechts dan een redelijk belang heeft als hij als sportschutter in wedstrijdverband een door de KNSA gereglementeerde of erkende tak van schietsport zal beoefenen. De Raad van State oordeelde dat de publiekrechtelijke bevoegdheid van de korpschef tot het houden van toezicht op de verlening van wapenverloven door dit vereiste in feite werd uitgeoefend door de KNSA en dat hiervoor geen wettelijke grondslag bestond. In dat geval had de KNSA dus (indirect) een rol bij de beoordeling van de aanvraag van een wapenverlof, dat wil zeggen: bij de poort. In dit geval is [appellant] de poort al door: het verlof is hem verleend en de KNSA heeft hierin (terecht) geen stem gehad. In de vraag of [appellant] de schietsport vervolgens binnen een bij haar aangesloten vereniging mag beoefenen, heeft de KNSA vanwege het recht van vrijheid van vereniging wél een stem. Dat zij deze stem niet alleen gebruikt door [appellant] de status van schutter te weigeren, maar ook door de bij haar aangesloten schietvereniging te verplichten om het lidmaatschap van [appellant] op te zeggen, levert in deze situatie geen misbruik van recht op. Zoals hiervoor vermeld, houdt de vrijheid van vereniging mede in dat de KNSA voorwaarden kan stellen aan het aanmerken van personen als schutters. Voldoet een persoon daaraan niet, dan kan de KNSA een vereniging op grond van haar statuten verplichten om het lidmaatschap van die persoon op te zeggen. Dat vrijwel alle schietverenigingen in Nederland bij haar zijn aangesloten, zoals [appellant] heeft gesteld, en dat [appellant] dus bij geen van die verenigingen zal kunnen schieten, maakt dat niet anders.
4.11.
[appellant] heeft tot slot gesteld dat de KNSA hem bij het bestuur van schietverenigingen criminaliseert. Onduidelijk is wat [appellant] hiermee bedoelt. Mogelijk doelt hij op de mededeling van de KNSA aan de vereniging Schietvereniging Beemte Broekland dat zij het lidmaatschap van [appellant] diende op te zeggen. Zoals hiervoor overwogen, was de KNSA hiertoe echter gerechtigd. De KNSA maakt hiermee geen misbruik van haar recht en zij handelt hierdoor niet onrechtmatig.”
4.11.
Ook deze overwegingen onderschrijft het hof, zodat
grief 2faalt. [appellant] heeft in hoger beroep niets aangevoerd dat dit anders kan maken.
4.12.
Met
grief 3komt [appellant] op tegen het passeren van zijn bewijsaanbod over de feitelijke gang van zaken in 2005. [appellant] heeft ten aanzien van de feitelijke gang van zaken in 2005 in het kader van deze procedure getuigenbewijs aangeboden door het doen horen van [getuige 1] en [getuige 2] die inzittenden van zijn auto waren ten tijde van het voorval (zoals hiervoor onder 2.6. weergegeven). Ook deze grief treft geen doel. Het bewijsaanbod is immers niet toegesneden op een of meer stellingen die tot een ander oordeel kunnen leiden. KNSA heeft aan [appellant] gevraagd schriftelijk uitleg te geven over de gang van zaken in 2005, hetgeen [appellant] heeft geweigerd. Het horen van de door [appellant] aangedragen getuigen op dit moment maakt niet dat KNSA opeens wel onrechtmatig zou hebben gehandeld of misbruik zou hebben gemaakt van haar bevoegdheid.
4.13.
Het bewijsaanbod van [appellant] in hoger beroep wordt gelet op hetgeen hiervoor is overwogen eveneens gepasseerd.
4.14.
Hetgeen [appellant] verder naar voren heeft gebracht (zie memorie van grieven punt 3 tot en met 9 en memorie van antwoord punt 4 tot en met 13) kan in het licht van het voorgaande buiten beschouwing blijven nu geen van die punten tot een ander oordeel kunnen leiden.
4.15.
Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
4.16.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van KNSA zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 716,00
- salaris advocaat € 2.148,00 (2 punten x tarief € 1.074).

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
5.1.
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank te Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 8 februari 2017;
5.2.
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van KNSA vastgesteld op € 716,00 voor verschotten en op € 2.148,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
5.3.
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.J. van Sandick, O.G.H. Milar en H.F.P. van Gastel, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2019.