Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
eerste griefkomt [appellant] op tegen rechtsoverwegingen 4.7. en 4.8.
je moet oppassen, anders moord ik je hele familie uit”. Uit de politiebeschikking blijkt volgens de KNSA bovendien dat de aangever en verschillende getuigen hebben verklaard dat [appellant] de aangever daarbij heeft bedreigd met een vuurwapen en dat hij dit zelfs tegen het hoofd van de aangever heeft gehouden. [appellant] heeft weliswaar betwist dat hij de aangever heeft bedreigd met een vuurwapen en erop gewezen dat het Gerechtshof hem hiervan heeft vrijgesproken, maar aan het verzoek van de KNSA om schriftelijk uit te leggen hoe het kan dat zowel de aangever als verschillende getuigen hebben verklaard dat hij bij de bedreiging een vuurwapen heeft gebruikt, heeft hij niet voldaan. Ten onrechte, want de KNSA heeft op grond van de vrijheid van vereniging het recht om bij de beslissing om [appellant] als schutter toe te laten een eigen afweging te maken. Bij deze afweging is het antwoord op de door haar aan [appellant] gestelde vraag relevant. Dat [appellant] van de verdenking van bedreiging met een vuurwapen is vrijgesproken, maakt dat niet anders, zeker niet omdat in de aantekening van het mondelinge arrest van het Gerechtshof niets over de reden van de vrijspraak en het standpunt van [appellant] ter zake van de verdenking is vermeld. Over de bewoordingen van de bedreiging heeft [appellant] zich ook niet uitgelaten. Niet richting de KNSA, die hem óók in de gelegenheid had gesteld om op papier te zetten waarom hij, ondanks de geuite bedreiging, volgens hem wél in de schietsport thuishoort, en niet in deze procedure. Kennelijk meent [appellant] dat een bedreiging zonder vuurwapen niet aan lidmaatschap van een schietvereniging in de weg hoeft te staan. Ook dit is vanwege de in de statuten van de KNSA genoemde weigeringsgrond onterecht, ook indien in aanmerking wordt genomen dat de bedreiging lang geleden heeft plaatsgevonden. Dat de KNSA gezien het voorgaande (en met een beroep op artikel 10 lid 2 van haar statuten) meent dat het in strijd met de belangen van haar vereniging en de schietsport zou zijn om [appellant] als schutter aan te merken, is in dit licht niet onrechtmatig.”
grief 1faalt.
grief 2komt [appellant] op tegen overwegingen 4.9 tot en met 4.11, welke overwegingen luiden:
grief 2faalt. [appellant] heeft in hoger beroep niets aangevoerd dat dit anders kan maken.
grief 3komt [appellant] op tegen het passeren van zijn bewijsaanbod over de feitelijke gang van zaken in 2005. [appellant] heeft ten aanzien van de feitelijke gang van zaken in 2005 in het kader van deze procedure getuigenbewijs aangeboden door het doen horen van [getuige 1] en [getuige 2] die inzittenden van zijn auto waren ten tijde van het voorval (zoals hiervoor onder 2.6. weergegeven). Ook deze grief treft geen doel. Het bewijsaanbod is immers niet toegesneden op een of meer stellingen die tot een ander oordeel kunnen leiden. KNSA heeft aan [appellant] gevraagd schriftelijk uitleg te geven over de gang van zaken in 2005, hetgeen [appellant] heeft geweigerd. Het horen van de door [appellant] aangedragen getuigen op dit moment maakt niet dat KNSA opeens wel onrechtmatig zou hebben gehandeld of misbruik zou hebben gemaakt van haar bevoegdheid.