Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De motivering van de beslissing in hoger beroep
grief Ibetoogt [appellant] dat de kantonrechter in het tussenvonnis van
“(…) Ik had al een aantal hectare gemaaid. Ik zag rook en vuur vanaf de andere kant van mijn land komen. Ik kon niet meer aan de andere kant van het land komen omdat het vuur zich zo snel verspreidde. Ik was ongeveer één (1) kilometer weg van het vuur. (…)”.
“(…) Ik zag dhr. [appellant] crossen met zijn crossauto op het land. Dit was op een afstand van ongeveer 800 meter. Daarna zag ik de brandhaarden. (…)”.
“(…) [C] was aan het combinen op de andere kant van het perceel. Het perceel is 1.270 meter lang. Hij was aan het maaien vanaf de kant van het Noorderdiep. Aan de andere kant van het perceel was ik aan het maaien, we maaiden als het ware naar elkaar toe. Gaandeweg zag ik op afstand een crossauto rijden om [C] toe. Ik zag stof omhoog komen, het was die middag dertig graden. Ik zag de stofwolk van de crossauto veranderen in rook. Het duurde maar even en het vuur kwam op mij af. (…) U houdt mij voor dat ik zojuist heb verklaard dat ik vuur zag op de strook waar de auto langsreed en houdt mij voor dat dit een conclusie van mijn zijde is. Vanaf een afstand heb ik een stofwolk achter de auto gezien, die in één keer veranderde in vuur. De crossauto ging als een speer en er stond westenwind waardoor het vuur snel op mij af kwam.”
“(…) Ik zag dat het koren op wel twintig plekken brandde. Het koren was erg droog en het was die dag dertig graden warm. (…) Ik zag het korenveld in vlammen opgaan. Doordat het best hard waaide is de brand overgevlogen naar het land van [geïntimeerde] (…). Ook bij hem stond het land in brand. (…). Ik had al een gedeelte gemaaid en daar lag nog stro op het land. Dit was gehakseld stro (…)”.
“(…) U houdt mij voor dat de vraag centraal staat hoe deze brand is ontstaan. Ik heb daarover een verklaring afgelegd bij de politie en in die verklaring staat hoe de brand is ontstaan. (…) U houdt mij voor dat in die verklaring staat dat ik heb gezien dat het koren op wel twintig plekken brandde. U vraagt mij of ik heb gezien hoe die brand is ontstaan.
“(…) Toen het combinen op
“(…) Ik heb met de crossauto een rondje gemaakt over het perceel van dhr. [C] . Toen ik weer terug was bij mijn woning, zag ik rook op plekken waar ik had gereden, maar ook op plekken waar ik niet had gereden. Het ging heel snel die dag. De brandweer en de politie kwamen. (…)”.
“heel snel”ging
“die dag”. Waar vaststaat dat het vuur is ontstaan op de akker waar [appellant] reed, zou dit bovendien betekenen dat die akker al zou moeten hebben gebrand toen [appellant] er met zijn crossauto overheen ging rijden. [C] was toen immers al gestopt met het oogsten met de combine op dit perceel, zo is niet in geschil. [appellant] heeft ook verklaard dat hij geen brand heeft zien ontstaan. Wanneer men zelf als chauffeur in een auto rijdt, ziet men dat normaal gesproken ook niet gebeuren, omdat juist door de wrijving van de wielen op het droge stro brandhaarden kunnen ontstaan. Dat er geen vonkenregen te zien was, zoals [appellant] heeft verklaard, maakt dit niet anders. Door de wrijving van rubber op stro komen in het algemeen niet direct vonken vrij, laat staan een vonkenregen. Desalniettemin kan door dergelijke wrijving vuur ontstaan. Voor zover [appellant] heeft willen betogen dat het vuur zou kunnen zijn ontstaan doordat bij het rijden met de crossauto over de weg vonken zouden zijn ontstaan die zijn overgeslagen op de akker, maar hij een dergelijke vonkenregen niet heeft gezien, heeft te gelden dat dit niet is wat hem in deze zaak wordt tegengeworpen. Het gaat er hier om of door zijn rijden op de stro-akker met een crossauto brand is ontstaan.
“op het laatste deel van mijn route voor ik weer terug was bij mijn woning (…) geen brand is ontstaan”, legt onvoldoende gewicht in de schaal, tegenover het gegeven dat uit de verklaringen van zowel [geïntimeerde] en [C] alsook uit de verklaringen van [appellant] valt op te maken dat er in elk geval (ook) brandhaarden zijn ontstaan op plaatsen waar [appellant] met de auto heeft gereden.
“de met het oogsten samenhangende machinale bewegingen en gedragingen”. Het hof volgt hem hierin niet, reeds omdat in het rapport slechts staat vermeld dat
“Tijdens het oogsten van een naast gelegen perceel (…) brand ontstaan”is. Een oorzaak voor de brand wordt in het rapport niet genoemd.
“dertig jaar tijd nog nooit voorgekomen”is
“dat er brand is ontstaan door glasdeeltjes op het land”bevestigt dit. Voor zover [appellant] tot slot heeft bedoeld te betogen dat de brand ook enkel door de warmte kan zijn ontstaan, gaat het hof hieraan reeds bij gebreke van enige onderbouwing voorbij.
grief IIkomt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter in het tussenvonnis van 7 februari 2017 dat [appellant] onrechtmatig jegens [geïntimeerde] heeft gehandeld en [appellant] gehouden is tot vergoeding van de schade die [geïntimeerde] dientengevolge heeft geleden.
grieven III en IVkomt [appellant] op tegen de veroordeling tot betaling van schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente, en tegen de proceskostenveroordeling. De hoogte van de schade als zodanig wordt niet betwist, zodat grief III naast de overige grieven geen zelfstandige betekenis heeft en geen afzonderlijke bespreking behoeft. Ingevolge hetgeen het hof hiervoor ten aanzien van grief I heeft overwogen, is [appellant] aansprakelijk voor de schade die [geïntimeerde] heeft geleden ten gevolge van de brand.