Uitspraak
1.[appellant] ,
[appellanten] c.s.,
Boerma & Zn.,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
.
- Door de V.O.F Boerma & Zn. Timmer & Aannemersbedrijf werd in 2011 in opdracht van verzekerde een uitbouw gerealiseerd;
- Boven de cv-ketel bevond zich een relatief kleine ruimte, aan twee zijden omgeven door hout en daarboven een houten dak constructie. Hierdoor was een opeenhoping van hete lucht mogelijk;
- De echtgenote van verzekerde en een tweetal getuigen hebben medio april 2013 waargenomen dat de heer [C] , vennoot van voornoemd bedrijf, isolatiemateriaal in de vorm van pur-schuim heeft aangebracht in de al dan niet gedeeltelijke concentrische luchtaanvoer naar de cv-ketel. Deze handelswijze dient als ondeskundig en onverantwoord te worden aangemerkt.
In eerste instantie had men zorgvuldiger de plaats van het ontstaan van de brand dienen vast te stellen. Uit het brandbeeld op de foto, de verklaring van mevrouw [appellante] en het opvallende gedrag van één van de honden is met zekerheid af te leiden, dat de brand in de slaapkamer (nieuwe uitbouw) is ontstaan.
- In de volledig uitgebrande slaapkamer (nieuwe uitbouw) had men technisch onderzoek moeten doen naar de mogelijke oorzaak van de brand. Dat is verzuimd. In de uitbouw heeft geen volledig onderzoek plaatsgevonden.
- Verder is het opmerkelijk dat niets van de beweerde grote hoeveelheid PUR-schuim is teruggevonden. De getuigen hebben het over het leegspuiten van een groot aantal bussen. Het gaat daarbij om 160 - 200 liter uitgehard PUR-schuim. Voor uw beeldvorming 16 - 20 tien liter emmers. Vanwege het tijdsverloop tussen de spuitwerkzaamheden en het ontstaan van de brand kunnen drijfgassen van het PUR-schuim geen enkele rol hebben gespeeld.
- Los van de plaats van het ontstaan van de brand is de vraag of de rookgassen (volgens de technische gegevens maximaal rond de 75 graden Celsius) de houten materialen kunnen doen ontbranden. O.i. is dat bij een dergelijk lage temperatuur niet mogelijk.
- De beweringen dat de ketel heeft gewerkt, terwijl de binnen- en/of buitenpijp met PUR-schuim volgespoten zouden zijn, is onjuist. In dat geval kan de cv-ketel namelijk niet functioneren.
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.De motivering in hoger beroep
10 februari 2016 en 16 augustus 2017 zal vernietigen en de vorderingen van [appellanten] c.s. alsnog zal toewijzen met veroordeling van Boerma & Zn in de kosten van beide instanties.
grieven I tot en met IV (de eerste met dat nummer)komen er in onderlinge samenhang op neer dat de rechtbank in het tussenvonnis van 27 januari 2016 ten onrechte heeft overwogen dat [appellanten] c.s. niet al in het door hen te leveren bewijs zijn geslaagd en dat de rechtbank in het eindvonnis van 16 augustus 2017 ten onrechte heeft geoordeeld dat dit bewijs niet alsnog is geleverd. [appellanten] c.s. betwisten overigens (terecht) niet dat de bewijslast op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv in deze op hen rust. Het hof zal bij de bespreking van deze grieven een onderscheid maken in (i) het gestelde loshalen en verplaatsen van de ketel waarbij een ondeugdelijke afvoerpijp is gemonteerd en (ii) het gestelde spuiten met purschuim. Het hof merkt daarbij op dat het uit de stellingen van [appellanten] c.s. niet kan destilleren of volgens hen deze feiten ieder voor zich tot de brand hebben geleid of alleen in combinatie met elkaar.
Wij hebben in 2005 een CV ketel geïnstalleerd in de woning van de familie [appellanten] (…).
en deze zaak. Een getekende verklaring kwam dan ook niet (meer) tot stand. Wel was hij bereid om een toelichting te geven en om eventueel als getuige op te treden in een civiele zaak. Uit het gesprek met de heer [E] kwam het volgende naar voren:
vader[B] pur spoot in de afvoer op het dak en dat in de verklaring afgelegd tegenover Areto ten onrechte staat dat het de zoon was en ook dat de kap van de schoorsteen werd gehaald, omdat zij dat helemaal niet heeft gezien. Deze inconsistenties dragen niet bij aan de overtuigingskracht van haar verklaringen.
Wat betreft getuige [appellante] is de verklaring die zij tegenover de rechtbank heeft afgelegd weliswaar buiten beschouwing gelaten maar is haar schriftelijke verklaring, kenbaar uit het rapport Areto, bij de waardering van het bewijs meegenomen en wordt in het bewijsaanbod niet vermeld wat zij meer of anders kan verklaren dan wat in die verklaring is opgenomen.
tweede grief genummerd met IVis gericht tegen de proceskostenveroordeling en deelt in het lot van de andere grieven.
14 mei 2019.