ECLI:NL:GHARL:2019:4148

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 mei 2019
Publicatiedatum
14 mei 2019
Zaaknummer
200.227.656/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid aannemer voor brand in woning door ondeugdelijke rookgasafvoer

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van V.O.F. Boerma & Zn. Timmer- en Aannemersbedrijf voor de schade die is ontstaan door een brand in de woning van appellanten, [appellanten] c.s. De brand vond plaats op 31 mei 2013 en werd veroorzaakt door een ondeugdelijke rookgasafvoer van de cv-ketel, die door de aannemer was geïnstalleerd. Appellanten hebben in eerste aanleg een vordering ingesteld tot schadevergoeding van € 40.220,12, vermeerderd met rente en kosten, op basis van de stelling dat de aannemer fouten heeft gemaakt bij de installatie van de cv-ketel en de rookgasafvoer. De rechtbank heeft de vordering afgewezen, omdat appellanten niet in hun bewijs zijn geslaagd dat de aannemer verantwoordelijk was voor de brand. In hoger beroep heeft het hof de eerdere vonnissen van de rechtbank bekrachtigd. Het hof oordeelde dat appellanten onvoldoende bewijs hebben geleverd voor hun stellingen over de ondeugdelijke installatie en het spuiten van purschuim door de aannemer. De verklaringen van getuigen waren inconsistent en de rapporten van deskundigen gaven geen eenduidige conclusie over de oorzaak van de brand. Het hof concludeert dat de aannemer niet aansprakelijk kan worden gesteld voor de schade, en bevestigt de proceskostenveroordeling in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.227.656/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/154876 / HA ZA 15-60)
arrest van 14 mei 2019
in de zaak van

1.[appellant] ,

wonende te [A] ,
2. [appellante],
wonende te [A] ,
appellanten,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen:
[appellanten] c.s.,
advocaat: mr. W. Wallinga, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
V.O.F. Boerma & Zn. Timmer- en Aannemersbedrijf,
gevestigd te Farmsum,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
Boerma & Zn.,
advocaat: mr. F. van Kersbergen, kantoorhoudend te 's-Gravenhage.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Bij arrest van 9 januari 2018 is een comparitie na aanbrengen gelast. Op 5 maart 2018 is de comparitie gehouden. Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt dat zich bij de stukken bevindt.
1.2
Vervolgens hebben [appellanten] c.s. een memorie van grieven genomen (met producties) en heeft Boerma een memorie van antwoord (met producties) genomen. Daarna hebben partijen schriftelijk gepleit. Ten slotte is arrest gevraagd.

2.De vaststaande feiten

2.1
Als gesteld en niet weersproken staan, voor zover voor de beoordeling relevant, de navolgende feiten tussen partijen vast.
2.2
Boerma & Zn. is een vennootschap onder firma met, naar het hof afleidt uit de stukken, als vennoten vader [B] (hierna ook [B] ) en zoon [C] (hierna ook: [C] ).
2.3
In 2011 hebben [appellanten] c.s. met Boerma & Zn een aannemingsovereenkomst gesloten voor een aanbouw aan de achterzijde van de woning van [appellanten] c.s. De woning had op dat moment aan de achterzijde al een aanbouw (hierna: de oude aanbouw). Daarin bevonden zich een hal, wc, "natte cel", wasmachine/droger en cv-ketel. In 2011 wensten [appellanten] c.s. vanwege de handicap van mevrouw [appellante] een nieuwe aanbouw te creëren. De oude aanbouw zou de functie krijgen van hal en plek bieden aan wasmachine/droger en cv-ketel. Daarachter kwam de nieuwe aanbouw, bestaande uit een slaapkamer en een badkamer. [appellanten] c.s. ontvingen financiering vanuit de AWBZ van waaruit zij Boerma & Zn. betaalden.
2.4
De cv-ketel bevond zich als gezegd in de oude aanbouw. Deze was daar in 2005 geplaatst door Menno [E] B.V. in opdracht van Energiewacht. De cv-ketel is daarna onderhouden door Energiewacht.
2.5
Na de werkzaamheden in 2011 hebben [appellanten] c.s. bij Boerma & Zn. geklaagd over de uitvoering van het werk, onder andere over vocht- en schimmelproblemen die zij ondervonden in de nieuwe aanbouw. In opdracht van de rechtsbijstandsverzekeraar van [appellanten] c.s. is Kloosterman Bouwkundige Expertise (hierna: Kloosterman) ingeschakeld. Kloosterman heeft op 6 februari 2013 een rapport uitgebracht (bijlage VIII bij het hierna te bespreken rapport Areto). In het rapport van Kloosterman wordt een aantal gebreken aan het door Boerma & Zn. geleverde werk omschreven en een aantal herstelwerkzaamheden dat door Boerma & Zn. nadien is uitgevoerd.
2.6
Op 31 mei 2013 heeft er in de woning van [appellanten] c.s. (in de oude en nieuwe aanbouw) brand gewoed, ten gevolge waarvan aanzienlijke schade is ontstaan. Omdat sprake was van onderverzekering heeft de opstalverzekeraar van [appellanten] c.s., Klaverblad Verzekeringen, niet de volledige schade van € 135.285,86 uitgekeerd, maar het bedrag van € 95.065,74, zodat [appellanten] c.s. nog een resterende schadepost heeft van € 40.220,12.
2.7
Naar aanleiding van de brand heeft begin juni 2013 in opdracht van Klaverblad Verzekeringen een onderzoek plaatsgevonden door Delta Lloyd Group (hierna: Delta Lloyd) naar de oorzaak van de brand. In het rapport daterend 23 juli 2013 zijn de volgende passages opgenomen:
“Opmerkelijk was dat het slaapvertrek in de nieuwe aanbouw nagenoeg geheel was uitgebrand. De erachter gelegen badkamer had zware schade opgelopen door hitte en vuur. Na een eerste beschouwing van de brandlocatie zou men van de veronderstelling uit kunnen gaan dat de brand in de slaapkamer is ontstaan. Na onderzoek en aan de hand van het brandbeeld kon ik vaststellen dat de brand in de slaapkamer een gevolgschade was van een brand die oorspronkelijk in de oudere aanbouw is ontstaan.
(…)
De combiketel (…) was in dezelfde ruimte als de wasmachine en wasdroger aanwezig. De ketel was tegen de binnenmuur, tussen de oude en nieuwe aanbouw, gehangen.
De combiketel hing tegen een houten plaat. Direct boven deze ketel was houtwerk van de dakconstructie aanwezig. Tevens was er houten regelwerk, aan weerszijde van de ketel, tegen de wanden, aangebracht. De ketel heeft een gesloten verbrandingssystem waarbij de verbrandingslucht wordt aangezogen via een pvc pijp en de verbrandingsgassen worden afgevoerd via een aluminium pijp. Bij deze ketel bestond de rookgasafvoer uit twee aluminium bochten en een rechte pijp.
(…)
Op bovenstaande foto zijn de twee, in elkaar geschoven bochten en de rechte pijp van de rookgasafvoer van de combiketel zichtbaar.
Het opvallende aan de rechte pijp van de rookgasafvoer is dat het normaal gladde uiteinde dat in een passing met rubberen afdichtingsring geschoven moet worden, met een krimptang is bewerkt. Normaliter doet met dat met dunwandige aluminium pijp. Daar komt bij dat als men dit doet de rookgasstroom zodanig moet zijn dat deze zonder hindernis naar buiten kan stromen. Dit om lekkage te voorkomen [...] Op bovenstaande schets is de linkerpijp in de rechterpijp geschoven. De rookgasstroom moet dan ook van links komen. En niet, zoals bij verzekerde was uitgevoerd dat de rookgasstroom van rechts komt. Bij een glad uiteinde is dit al niet toegestaan maar zeker niet bij een uiteinde dat ook nog eens bewerkt is met een krimptang.
(…)
Op bovenstaande foto is te zien dat het uiteinde van de rechte lange pijp bewerkt is. Dit uiteinde was in het uiteinde van de bocht geschoven. Dit betreft een ondeskundige en gevaarlijke montage (…)
Aan de hand van de inbrandingen rondom de rookgasafvoerpijp en het algemene aanwezige brandbeeld was duidelijk te zien dat de directe omgeving van de rookgasafvoerpijp boven de ketel in brand was geraakt. Duidelijk is dat op deze locatie de brand is ontstaan.(…)
Na verwijdering van de rookgasafvoer is de inbranding duidelijk waarneembaar. Het toont aan dat er rookgassen gelekt hebben.(…)
Het betreft dus duidelijk een montagefout van de installateur die de rookgasafvoerpijp op deze combiketel heeft gemonteerd.(…)
Uit het door mij ingestelde onderzoek is gebleken dat de brand in de aanbouw van verzekerde Warries te Delfzijl is ontstaan als gevolg van een montagefout van de rookgasafvoerpijp van de combiketel Ten gevolge hiervan heeft de woning grote brandschade opgelopen.”
2.8
In opdracht van Delta Lloyd heeft KIWA te Apeldoorn op basis van de foto’s een rapportage opgesteld, daterend 6 augustus 2013, over wijze waarop de rookgasafvoer gemonteerd was. KIWA concludeert het volgende:
“- Om de dunwandige rookgasafvoerleiding is een extra pijp gemonteerd waarvan het uiteinde ook is bewerkt met een krimptang. Dit is geen standaard dakdoorvoer, zoals in de installatiehandleiding is vermeld maar vermoedelijk zelf geconstrueerd. Of deze extra pijp in gemonteerde situatie over de bocht was geschoven is niet bekend. Dit zou kunnen betekenen dat eventuele rookgaslekkage in de extra pijp kon plaatsvinden. In de installatiehandleiding is vermeld welk materiaal voor de rookgasafvoer mag worden toegepast:
Voor de luchttoevoer: kunststof of rvs en voor de rookgasafvoer: kunststof (temperatuur bestendig tot 120° C lucht omspoeld) rvs of dikwaardig aluminium met een condensopvang direct boven de ketel
.
(…)
- De dikwandige aluminium bochten die direct op het toestel waren gemonteerd zijn voorzien van een siliconen afdichtingsring om rookgaslekkage te voorkomen. In het uiteinde waarin de dunwandige rookgasafvoerpijp was gemonteerd was deze ring voor ongeveer een kwart van de omtrek niet aanwezig, hetgeen tot rookgaslekkage kan leiden.
- Dikwandig afvoermateriaal moet voldoen aan keuringseis 83 deel 3 en dunwandig afvoermateriaal moet voldoen aan keuringseis 83 deel 4. Door de toegestane toleranties in de beide keuringseisen bestaat de mogelijkheid dat het uiteinde van de pijp niet goed past in de bocht. Vermoedelijk heeft men daarom een groot gedeelte van de omtrek van het uiteinde van de buis bewerkt met en krimptang om de diameter van de buis iets te verkleinen. Hierdoor is het buiseinde niet meer glad en kan bij montage de afdichtingsring in de bocht worden beschadigd. Door de bewerking van het buiseinde met een krimptang kan dit tot rookgaslekkage leiden.
- Volgens de installatie handleiding moet de temperatuurklasse van het rookgas afvoermateriaal T 120 zijn. Dit betekent dat het materiaal geschikt is voor een rookgastemperatuur tot 120° C. De rookgassen van het toestel zullen dus niet hoger zijn dan maximaal 120° C."
2.9
[appellanten] c.s. hebben naar aanleiding van de uitkomsten van deze onderzoeken Menno [E] B.V., de installateur van de verwarmingsketel, aangesproken tot schadevergoeding. Menno [E] B.V. heeft aansprakelijkheid afgewezen en daartoe aangevoerd dat de cv-ketel niet gebrekkig door haar geplaatst kan zijn, omdat deze vanaf installatie in 2005 tot 2013 probleemloos gefunctioneerd heeft.
2.1
Klaverblad Verzekeringen heeft Areto forensisch expertisebureau (hierna: Areto) opdracht gegeven de oorzaak van de brand nogmaals te onderzoeken. Het rapport van Areto daterend van 24 oktober 2014 bevat tien conclusies:
"
- Door de V.O.F Boerma & Zn. Timmer & Aannemersbedrijf werd in 2011 in opdracht van verzekerde een uitbouw gerealiseerd;
- Werkzaamheden aan de cv-ketel, installatie en uitbreiding maakten deel uit van de werkzaamheden;
-
- Boven de cv-ketel bevond zich een relatief kleine ruimte, aan twee zijden omgeven door hout en daarboven een houten dak constructie. Hierdoor was een opeenhoping van hete lucht mogelijk;
-
- De echtgenote van verzekerde en een tweetal getuigen hebben medio april 2013 waargenomen dat de heer [C] , vennoot van voornoemd bedrijf, isolatiemateriaal in de vorm van pur-schuim heeft aangebracht in de al dan niet gedeeltelijke concentrische luchtaanvoer naar de cv-ketel. Deze handelswijze dient als ondeskundig en onverantwoord te worden aangemerkt.
- Redelijkerwijze kan worden aangenomen dat mede hierdoor onder andere een verhoging van de temperatuur ontstond in de hoek boven de cv-ketel;
- De brand ontstond op 31 mei 2013 in de houten omgeving boven de cv-ketel;
- Na de brand werd waargenomen dat de rookgasafvoer niet op juiste wijze was gemonteerd. Waarneembaar was dat op een 14 tal plaatsen op de overgang van 45 graden bocht naar de verticale rechte rookgasafvoerpijp sprake was van krimpbewerking en deels geen bewerking in combinatie met het als zodanig ontbreken van een kwart van de omtrek van de noodzakelijke siliconen afdichtingsring. Naast deze gebrekkige aansluiting was plaatselijke wegbranding van de houten plaat met houten regelwerk waartegen de cv-ketel was opgehangen, waarneembaar.
- Redelijkerwijs kan worden vastgesteld dat de brand ontstond door het niet toepassen van een standaard dakdoorvoer maar van een door de V.O.F. Boerma & Zn. Timmer & Aannemersbedrijf ondeugdelijke, zelf geconstrueerde rookgasafvoer in combinatie met het medio april 2013 aanbrengen van pur-schuim in de omgeving boven de cv-ketel;
- Bij de werkzaamheden aan lucht toevoer en rookgasafvoer, uitgevoerd door de V.O.F. Boerma & Zn. Timmer & Aannemersbedrijf werd de installatie handleiding van de Itho cv-ketel niet nagekomen;
- Het bouwbesluit 2003, afdelingen 3.13 en 3.14, geeft normen voor de toevoer van verbrandingstucht en de afvoer van rook. Deze normen werden door de V. O.F. Boerma & Zn. Timmer & Aannemersbedrijf niet nagekomen.”
Aan het slot van dit rapport is opgemerkt dat niet tot wederhoor is overgegaan.
2.11
Bij brief van 19 november 2014 heeft de advocaat van [appellanten] c.s. Boerma & Zn aansprakelijk gesteld voor de door [appellanten] geleden schade. Boerma & Zn heeft bij brief van 1 december 2014 aansprakelijkheid afgewezen. Op 10 februari 2015 hebben [appellanten] c.s. ten laste van Boerma & Zn conservatoir derdenbeslag onder ABNAMRO gelegd.
2.12
In opdracht van de aansprakelijkheidsverzekeraar van Boerma & Zn, De Goudse Schadeverzekering N.V., is technisch en tactisch onderzoek verricht door EMN Expertise. Het rapport, daterend 25 maart 2015, vermeldt de volgende analyse betreffende de brandoorzaak:
"

In eerste instantie had men zorgvuldiger de plaats van het ontstaan van de brand dienen vast te stellen. Uit het brandbeeld op de foto, de verklaring van mevrouw [appellante] en het opvallende gedrag van één van de honden is met zekerheid af te leiden, dat de brand in de slaapkamer (nieuwe uitbouw) is ontstaan.
Vanuit de slaapkamer heeft de brand zich opgebouwd en uitgebreid naar de rest van de woning via de openstaande tussendeur nadat de heer [appellant] de brandende slaapkamer had verlaten.
Dat de brand mogelijk al voor het openen van de slaapkamerdeur ook bij de cv-ketel werd waargenomen (door mevrouw [appellante] ) is verklaarbaar omdat er mogelijk kieren in deze muur aanwezig zijn geweest. Zekerheid of de brand in aanvang al bij de cv-ketel heeft gewoed is op basis van de foto echter niet vast te stellen . Wij achten het goed mogelijk dat de verklaring hierover niet juist is.
Door de grote hitte zijn kunststof delen van de rookgasafvoer van de cv-ketel verbrand. Hierdoor ontstond op deze plaats een opening in het dak (schoorsteenwerking). Op deze plaats is de brand dan ook uitslaand geworden.
  • In de volledig uitgebrande slaapkamer (nieuwe uitbouw) had men technisch onderzoek moeten doen naar de mogelijke oorzaak van de brand. Dat is verzuimd. In de uitbouw heeft geen volledig onderzoek plaatsgevonden.
  • Verder is het opmerkelijk dat niets van de beweerde grote hoeveelheid PUR-schuim is teruggevonden. De getuigen hebben het over het leegspuiten van een groot aantal bussen. Het gaat daarbij om 160 - 200 liter uitgehard PUR-schuim. Voor uw beeldvorming 16 - 20 tien liter emmers. Vanwege het tijdsverloop tussen de spuitwerkzaamheden en het ontstaan van de brand kunnen drijfgassen van het PUR-schuim geen enkele rol hebben gespeeld.
  • Los van de plaats van het ontstaan van de brand is de vraag of de rookgassen (volgens de technische gegevens maximaal rond de 75 graden Celsius) de houten materialen kunnen doen ontbranden. O.i. is dat bij een dergelijk lage temperatuur niet mogelijk.
  • De beweringen dat de ketel heeft gewerkt, terwijl de binnen- en/of buitenpijp met PUR-schuim volgespoten zouden zijn, is onjuist. In dat geval kan de cv-ketel namelijk niet functioneren.
Het is duidelijk, dat wij het rapport van ARETO + bijlagen niet kunnen onderschrijven. O.i. zijn de conclusies onjuist."

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
[appellanten] c.s. hebben Boerma & Zn. gedagvaard voor de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, en hebben gevorderd, samengevat, veroordeling tot betaling van € 40.220,12, vermeerderd met rente en kosten.
3.2
[appellanten] c.s. hebben daartoe aangevoerd dat Boerma & Zn. de cv-ketel in 2011 heeft losgehaald van de muur en opnieuw heeft bevestigd. Daarbij heeft Boerma & Zn. een door haarzelf geconstrueerde rookgasafvoer aangebracht. Deze rookgasafvoer was, zo blijkt uit de rapporten van Delta Lloyd, KIWA en Areto, niet deugdelijk. Daarnaast heeft Boerma & Zn. na een melding van tochtklachten door [appellanten] c.s. in april 2013 werkzaamheden verricht waarbij met kracht een stang in de afvoerpijp van de cv-ketel heen en weer is bewogen en waarbij door [C] . aanzienlijke hoeveelheden purschuim zijn gespoten tussen binnen- en buitenpijp van de cv-ketel. Deze werkzaamheden hebben een brandgevaarlijke situatie in het leven geroepen en de brand veroorzaakt.
3.3
Boerma & Zn. heeft betwist dat zij bij de werkzaamheden in 2011 de cv-ketel heeft verplaatst en een rookgasafvoer heeft aangebracht. De enige werkzaamheden aan de cv-ketel bestonden volgens haar uit het maken van een aftakking aan de warmwaterleiding aan de onderzijde van de ketel ten behoeve van de warmwatervoorziening van de in de uitbouw te realiseren badkamer en aan te brengen radiatoren. Deze werkzaamheden heeft Boerma & Zn. uitbesteed aan haar onderaannemer Kamminga. Hierbij is de ketel niet verplaatst, alleen de druk is er tijdelijk afgehaald.
In 2013 heeft Boerma & Zn. naar haar zeggen geen werkzaamheden aan de cv-ketel en de rookgasafvoer verricht. Zij stelt dat zij na 7 februari 2013, toen werkzaamheden werden uitgevoerd tot herstel van de gemelde vochtproblemen, niet meer in de woning van [appellanten] c.s. is geweest. Boerma & Zn. betwist dat zij in april 2013 purschuim heeft gespoten in de omgeving van de cv-ketel. Zij stelt dat er ook geen factuur bestaat van in die periode door haar voor [appellanten] c.s. beweerdelijk verrichte werkzaamheden. Zij wijst erop dat in het rapport Delta Lloyd niets wordt gezegd over purschuim. De gestelde hoeveelheden purschuim die zouden zijn gebruikt, zijn volgens Boerma & Zn. onwaarschijnlijk. Bovendien zou de cv-ketel volgens Boerma & Zn. helemaal niet meer hebben kunnen functioneren als de ruimte tussen de binnenpijp en buitenpijp met pur was volgespoten.
Daarnaast bestrijdt Boerma & Zn. met een beroep op het rapport van EMN Expertise dat de door [appellanten] c.s. gestelde foutieve rookgasafvoer en het spuiten met pur de oorzaak van de brand zijn geweest.
3.4
De rechtbank heeft bij vonnis van 20 mei 2015 een comparitie van partijen bevolen. Bij vonnis van 27 januari 2016 heeft de rechtbank [appellanten] c.s. opgedragen te bewijzen dat (1) Boerma & Zn. in 2011 werkzaamheden heeft verricht aan de cv-ketel in de woning van [appellanten] c.s., waarbij de cv-ketel verplaatst en opnieuw geïnstalleerd werd en/of dat Boerma in 2011 gebruik heeft gemaakt van een krimptang bij het monteren van de afvoerpijp van de cv-ketel en (2) dat [C] in april 2013 werkzaamheden heeft verricht aan het huis van [appellanten] c.s. waarbij hij purschuim heeft gespoten tussen de binnenpijp en de buitenpijp van de afvoerpijp van de cv-ketel alsmede in het dak nabij de afvoerpijp.
3.5
Na het horen van getuigen heeft de rechtbank bij eindvonnis van 16 augustus 2017 overwogen dat [appellanten] c.s. niet zijn geslaagd in het bewijs en heeft zij de vordering afgewezen en [appellanten] c.s. veroordeeld in de proceskosten, vermeerderd met rente en nakosten.

4.De motivering in hoger beroep

4.1
Het hoger beroep strekt ertoe dat het hof de vonnissen van 27 januari 2016,
10 februari 2016 en 16 augustus 2017 zal vernietigen en de vorderingen van [appellanten] c.s. alsnog zal toewijzen met veroordeling van Boerma & Zn in de kosten van beide instanties.
4.2
Het hof heeft in de overgelegde stukken geen tussenvonnis van 10 februari 2016 aangetroffen, zodat het hof dit voor een verschrijving houdt.
4.3
De
grieven I tot en met IV (de eerste met dat nummer)komen er in onderlinge samenhang op neer dat de rechtbank in het tussenvonnis van 27 januari 2016 ten onrechte heeft overwogen dat [appellanten] c.s. niet al in het door hen te leveren bewijs zijn geslaagd en dat de rechtbank in het eindvonnis van 16 augustus 2017 ten onrechte heeft geoordeeld dat dit bewijs niet alsnog is geleverd. [appellanten] c.s. betwisten overigens (terecht) niet dat de bewijslast op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv in deze op hen rust. Het hof zal bij de bespreking van deze grieven een onderscheid maken in (i) het gestelde loshalen en verplaatsen van de ketel waarbij een ondeugdelijke afvoerpijp is gemonteerd en (ii) het gestelde spuiten met purschuim. Het hof merkt daarbij op dat het uit de stellingen van [appellanten] c.s. niet kan destilleren of volgens hen deze feiten ieder voor zich tot de brand hebben geleid of alleen in combinatie met elkaar.
Het gestelde verplaatsen van de ketel en monteren van een ondeugdelijke afvoerpijp
4.4
Volgens [appellanten] c.s. volgt het bewijs van hun stelling dat Boerma & Zn. de ketel hebben verplaatst en daarbij een ondeugdelijke afvoerpijp hebben gemonteerd uit de in het dossier aanwezige producties waaronder met name de expertiserapporten van Delta Lloyd, KIWA en Areto en bouwtekeningen van JUK Bouwkundig Bureau en SCIO Consult, zo nodig aangevuld met de getuigenverklaring van [D] . Verder betogen zij dat de rechtbank de bewijsopdracht ten onrechte zo heeft geformuleerd dat [appellanten] c.s. moesten bewijzen dat Boerma & Zn. de werkzaamheden aan de ketel in 2011 heeft verricht, nu dat niet van belang is. Omdat vaststaat dat de ketel in 2005 aan de zijgevel is opgehangen en deze ten tijde van de brand aan de binnenmuur gesitueerd was, staat in de visie van [appellanten] c.s. vast dat Boerma & Zn. in de tussenliggende periode (gelegen na aanvang van de werkzaamheden ten behoeve van de aanbouw en het ontstaan van de brand) de ketel heeft geplaatst en opnieuw heeft geïnstalleerd.
Dat het zo is gegaan blijkt volgens [appellanten] c.s. uit de verklaring die [E] , bestuurder van voorheen Installatiebedrijf Menno Bos B.V,. tegenover Areto heeft afgelegd, die voor zover van belang luidt als volgt:
"
Wij hebben in 2005 een CV ketel geïnstalleerd in de woning van de familie [appellanten] (…).
Deze CV ketel werd aangebracht in de uitbouw aan de achterzijde van de woning, tegen de zijgevel waarin tevens een deur was aangebracht (…).
Na 2005 hebben wij geen werkzaamheden uitgevoerd aan de CV installatie. (…).
U toont mij de bouwtekening en de foto's van de CV ketel na de brand.
De CV ketel werd klaarblijkelijk na 2005 en voor de mij bekende brand in mei 2013 door een derde op een andere locatie gemonteerd: een scheidingswand tussen de destijds al aanwezige bijkeuken en een nadien gerealiseerde uitbouw.
Dit blijkt ook uit de bouwtekening uit 2011."
Verder stellen [appellanten] c.s. dat van de uitbouw in 2011 twee sets bouwtekeningen bestaan, beide van de oude en nieuwe situatie, te weten van JUK Bouwkundig Bureau (prod. 7 bij mvg) en van SCIO Consult (prod. 8 bij mvg). In de tekeningen van JUK staat de cv-ketel in beide situaties (bestaand en nieuw) op de zijwand ingetekend. Aan de hand van die tekeningen heeft Boerma & Zn. offerte uitgebracht. [appellanten] c.s. vermoedt dat Boerma & Zn. bij het uitvoeren van de werkzaamheden per abuis geen gebruik heeft gemaakt van de tekeningen van JUK maar die van SCIO, waarop de cv-ketel in zowel de oude als de nieuwe situatie op de binnenmuur staat ingetekend.
Ten slotte wijzen [appellanten] c.s. op dit punt naar de verklaring van [D] die volgens hen heeft gezien dat Boerma & Zn. werkzaamheden aan de cv-ketel heeft verricht.
4.5
Boerma & Zn. blijft in hoger beroep bij haar betwisting van het door [appellanten] c.s. gestelde. Zij wijzen erop dat [E] tegenover EMN Expertise zijn eerdere verklaring heeft aangepast. Door de rapporteur van EMN Expertise is daarover in zijn rapport van 7 april 2015 het volgende opgenomen:
"Op uw verzoek heb ik op 27 februari 2015 een bezoek gebracht aan de heer [E] . Zijn verklaring in deze bevindt zich in uw dossier (Areto). De heer [E] gaf aan “helemaal klaar” te zijn met de wederpartij[het hof begrijpt: [appellanten] c.s.]
en deze zaak. Een getekende verklaring kwam dan ook niet (meer) tot stand. Wel was hij bereid om een toelichting te geven en om eventueel als getuige op te treden in een civiele zaak. Uit het gesprek met de heer [E] kwam het volgende naar voren:
(…)
- Volgens de heer [E] lijkt het erop dat de ketel ten tijde van de brand nog steeds op dezelfde plaats zat als waar hij die destijds geïnstalleerd heeft. (…)"
Verder heeft Boerma & Zn. aangevoerd dat:
- de advocaat van [appellanten] c.s. ter comparitie in eerste aanleg heeft verklaard dat de cv-ketel niet op een andere muur is geplaatst, maar is losgehaald en op dezelfde muur is teruggezet.
- in de tekeningen van JUK en SCIO de ketel in de bestaande situatie en de nieuwe situatie op dezelfde plek is getekend, waaruit blijkt dat geen verplaatsing was bedoeld;
- de stelling dat Boerma & Zn. uitsluitend de tekening van SCIO heeft bekeken, niet is onderbouwd;
- voor de hand ligt dat de tekening van JUK niet juist was, omdat de cv-ketel niet op de zijgevel gemonteerd kan zijn geweest, omdat links van de ingetekende plek voor de cv-ketel zich een houten regelwerk bevond waar de cv-ketel dan overheen zou moeten worden geplaatst, terwijl er ook geen ruimte was vanwege de daar staande wasmachine en droger;
- zowel de offerte als de nota's van Boerma & Zn. geen werkzaamheden bevatten aan de cv-ketel of het rookgasafvoerkanaal;
- de stelling van [appellanten] c.s. temeer ongeloofwaardig is nu zij zich eerst tot Menno Bos B.V. hebben gewend.
4.6
Het hof oordeelt als volgt. Niet in geschil is dat de cv-ketel ten tijde van de brand zich bevond in de oude uitbouw en bevestigd was aan de scheidingsmuur tussen de oude uitbouw en de nieuwe uitbouw. Volgens [appellanten] c.s. was de ketel in 2005 door Menno [E] B.V. gemonteerd aan de, haaks op deze scheidingsmuur staande, zijgevel en is de ketel dus bij de werkzaamheden in 2011 (of daarna) door Boerma & Zn. (of diens onderaannemer) als het ware een kwartslag gedraaid. Bij die verplaatsing, zo begrijpt het hof, zou dan door Boerma & Zn. (of diens onderaannemer) ook de rookgasafvoer zijn vernieuwd en zou daarbij ondeugdelijk werk zijn geleverd als beschreven in de rapporten Delta Lloyd en Kiwa.
4.7
Anders dan [appellanten] c.s. betogen, is het hof van oordeel dat de juistheid van deze stelling nog niet is bewezen.
Door [appellante] (partijgetuige) is tegenover de onderzoeker van Areto verklaard dat Boerma & Zn. bij de verbouwing de buitenmuur, de kopgevel van de bijkeuken, heeft afgebroken en vooraf de cv-ketel heeft losgemaakt. Na het bouwen van de nieuwe halfsteensmuur van de nieuwe aanbouw heeft Boerma & Zn. daartegen een houten wand bevestigd en daarop de cv-ketel gemonteerd, aldus [appellante] . Deze verklaring strookt niet met het standpunt van [appellanten] c.s. dat de cv-ketel voor aanvang van de verbouwing aan de zijgevel hing. Bovendien betwist Boerma & Zn. dat de oude kopse buitenmuur is afgebroken en vindt die betwisting steun in de offerte waarin dergelijke sloopwerkzaamheden niet zijn opgenomen.
In de verklaringen die [D] en [F] tegenover Areto hebben afgelegd is hierover niets opgenomen.
Aan wat [appellante] bij de rechtbank als getuige heeft verklaard, zal het hof in navolging van de rechtbank op verzoek van [appellanten] c.s. voorbijgaan omdat zij toen een ‘black-out’ had door zenuwen en recente berichten over haar medische situatie.
[F] heeft ook tegenover de rechtbank als getuige niets verklaard over dit onderwerp.
[D] heeft bij de rechtbank verklaard dat hij een keer heeft gezien dat vader [B] een plaat achter de ketel heeft vervangen en dat hij niet meer weet of dit in 2011 of 2013 was.
Vader en zoon [B] hebben als getuigen stellig ontkend dat zij in 2011 werkzaamheden aan de cv-ketel hebben uitgevoerd, dat de cv-ketel is verplaatst of dat door hen aan de afvoerpijp is gewerkt.
Bij deze stand van zaken is het bewijs niet geleverd. Dat wordt niet anders indien ook de verklaring die [E] tegenover Areto heeft afgelegd in de afweging wordt betrokken, voor zover die inhoudt dat de cv-ketel klaarblijkelijk na 2005 en voor de brand in mei 2013 door een derde op een andere locatie is gemonteerd dan de zijgevel waarop [E] hem had gemonteerd, te weten de scheidingswand tussen de bijkeuken en de nadien gerealiseerde uitbouw. Daarvoor is mede redengevend dat uit hetgeen [E] tegenover EMN Expertise heeft verklaard, lijkt te volgen dat hij afstand neemt van deze verklaring. Een aanbod om [E] als getuige te doen horen is niet gedaan, waarmee de onduidelijkheid hierover blijft bestaan.
Het gestelde spuiten met purschuim in april 2013
4.8
Wat betreft het spuiten met purschuim in april 2013 volgt het bewijs volgens [appellanten] c.s. uit de foto's bij het rapport van Delta Lloyd en heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de verklaring van [D] geen steun vindt in aanvullend bewijs.
4.9
Boerma & Zn. heeft daartegenover herhaald dat op de foto's van Delta Lloyd geen pur waarneembaar is tussen de binnenpijp en de buitenpijp van de afvoerpijp van de cv-ketel en in het dak nabij de afvoerpijp, laat staan dat Boerma & Zn. die pur daar heeft aangebracht. Boerma & Zn. verwijst verder naar haar verweren in eerste aanleg over de onwaarschijnlijke hoeveelheden pur die gebruikt zouden zijn, het feit dat een cv-ketel helemaal niet meer kan functioneren als de ruimte tussen de binnenpijp en buitenpijp met pur is volgespoten en dat in het rapport van Delta Lloyd niets wordt opgemerkt over aangetroffen pur.
4.1
Het hof overweegt dat [appellante] (partijgetuige) tegenover de onderzoeker van Areto heeft verklaard dat zij [C] . in april 2013 met pur heeft zien spuiten. Hij haalde de kap van de schoorsteen af en spoot allebei de pijpen, de binnen- en buitenpijp, vol met pur. Hij gebruikte ten minste zes bussen, aldus [appellante] . [D] heeft tegenover de onderzoeker van Areto verklaard dat hij [C] . met een ladder het dak op zag gaan en de kap van de schoorsteen van de cv-ketel zag verwijderen, waarna hij met een lange pen (met een lange stang) in de schoorsteenpijp aan het rammen was, vervolgens gaten maakte in de buitenpijp, met de pen op meerdere plaatsen rond de schoorsteen door het dak stak, en met een slangetje pur leegspoot in het dak en dat hij ook pur spoot tussen de binnenpijp en de buitenpijp, waarna hij de kap weer terugplaatste op de schoorsteen. Tegenover de rechtbank heeft hij als getuige echter verklaard dat hij de zoon wel met pur zag in het ketelhok [het hof neemt aan: de oude aanbouw] en pur mee naar boven zag nemen op het dak en hem bij de afvoer van de ketel zag, maar dat hij niet heeft gezien wat hij daar heeft gedaan. Die laatste opmerking doet twijfel rijzen over zijn verklaring tegenover de onderzoeker van Areto omdat hij daarin juist exact beschrijft wat hij heeft gezien. Nu dateert die laatste verklaring van korter na 2013 dan de verklaring tegenover de rechtbank, maar dit doet toch afbreuk aan de bewijskracht van zijn verklaring tegenover Areto.
Dit geldt nog in sterkere mate voor getuige [F] , die volgens de door haar ondertekende verklaring tegenover Areto heeft verklaard dat zij de zoon van de aannemer de kap van de schoorsteen zag afhalen, hem vervolgens met een pen zag slaan en daarna meerdere spuitbussen pur zag leegspuiten, ook tussen de binnen- en de buitenpijp die uit het dak stak. Tegenover de rechtbank heeft zij echter verklaard dat
vader[B] pur spoot in de afvoer op het dak en dat in de verklaring afgelegd tegenover Areto ten onrechte staat dat het de zoon was en ook dat de kap van de schoorsteen werd gehaald, omdat zij dat helemaal niet heeft gezien. Deze inconsistenties dragen niet bij aan de overtuigingskracht van haar verklaringen.
Indien daarbij dan wordt betrokken dat het hof geen pur ziet op de foto's van Delta Lloyd (laat staan in de gestelde grote hoeveelheden) en Delta Lloyd daarover ook niets opmerkt en vader en zoon [B] stellig hebben verklaard dat zij voor het laatst in februari 2013 werkzaamheden hebben verricht bij [appellanten] c.s. en dat zij daar niet met pur hebben gewerkt, moet de conclusie zijn dat teveel onzekerheid is blijven bestaan en dat de stelling van [appellanten] c.s. in onvoldoende mate is komen vast te staan.
4.11
Aan de bewijsaanbiedingen als geformuleerd achter de eerste drie gedachtestreepjes op pagina 15 van de memorie van grieven gaat het hof voorbij nu deze geen van alle betrekking hebben op de voor de beslissing relevante vraag of Boerma & Zn. de gestelde foutieve werkzaamheden heeft verricht. De bewijsaanbiedingen als geformuleerd achter de volgende drie gedachtestreepjes worden gepasseerd nu niet of onvoldoende wordt aangegeven wat deze getuigen, die al eerder zijn gehoord en van wie schriftelijke verklaringen in het geding zijn gebracht, meer of anders kunnen verklaren dan zij al hebben gedaan.
Wat betreft getuige [appellante] is de verklaring die zij tegenover de rechtbank heeft afgelegd weliswaar buiten beschouwing gelaten maar is haar schriftelijke verklaring, kenbaar uit het rapport Areto, bij de waardering van het bewijs meegenomen en wordt in het bewijsaanbod niet vermeld wat zij meer of anders kan verklaren dan wat in die verklaring is opgenomen.
4.12
Daarmee falen de genoemde grieven. De
tweede grief genummerd met IVis gericht tegen de proceskostenveroordeling en deelt in het lot van de andere grieven.
4.13
De vonnissen van 27 januari 2016 en 16 augustus 2017 zullen worden bekrachtigd met veroordeling van [appellanten] c.s. als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van Boerma & Zn. vast te stellen op € 1.952,- aan verschotten (griffierecht) en € 5.877,- aan te liquideren salaris van de advocaat overeenkomstig 3 punten in tarief IV, vermeerderd met wettelijke rente en nakosten als gevorderd en niet weersproken.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de vonnissen van 27 januari 2016 en 16 augustus 2017 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen;
veroordeelt [appellanten] c.s. in de kosten van het geding in hoger beroep aan de zijde van Boerma & Zn. vastgesteld op € 1.952,- aan verschotten en € 5.877,- aan te geliquideerd salaris van de advocaat, vermeerderd met wettelijke rente vanaf veertien dagen na dit arrest tot aan de dag van voldoening en vermeerderd met nakosten ad € 157,- verhoogd met € 82,- in geval van betekening;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien van de proceskostenveroordeling;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. L. Janse, mr. M.M.A. Wind en mr. W.F. Boele en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
14 mei 2019.