Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde]
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, ging het om een hoger beroep van [appellant] tegen [geïntimeerde] met betrekking tot de beëindiging van een arbeidsovereenkomst en de loondoorbetaling. Het hof heeft op 14 mei 2019 uitspraak gedaan na een uitgebreide bewijslevering. De zaak is eerder behandeld in een tussenarrest van 21 augustus 2018, waarin het hof [appellant] had opgedragen bewijs te leveren dat de arbeidsovereenkomst met [geïntimeerde] was beëindigd. Tijdens de bewijslevering zijn verschillende getuigen gehoord, waaronder [D], [E], [F], [C] en [geïntimeerde]. De verklaringen van de getuigen waren tegenstrijdig en het hof concludeerde dat [appellant] niet in zijn bewijsopdracht was geslaagd. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de arbeidsovereenkomst daadwerkelijk was beëindigd door [appellant]. Hierdoor faalden de grieven van [appellant] met betrekking tot de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en de loonspecificaties. Het hof bevestigde de eerdere vonnissen, met uitzondering van de wettelijke verhoging, die werd gematigd tot 10%. [appellant] werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die aan de zijde van [geïntimeerde] werden begroot op € 291,- aan verschotten en € 2.227,- aan salaris voor de advocaat.